.
Dit Russische sprookje gebruikte ik meerdere keren om de letter V aan te leren.*
.
Finist, de heldere valk
.
Eens leefde er een oude man met zijn oude vrouw. Zij hadden drie dochters, en de jongste was zo mooi dat het met geen woorden te zeggen was en met geen pen te beschrijven viel.
Op zekere dag ging de oude man naar de jaarmarkt in de stad en zei: ‘Mijn lieve dochters, wat kunnen jullie gebruiken? Zeg het maar, ik zal alles op de jaarmarkt voor jullie kopen.’
De oudste vroeg: ‘Koop een nieuwe japon voor mij, vadertje.’
De middelste: ‘Koop voor mij een schouderdoek.’
Maar de jongste zei: ‘Koop voor mij een rood bloempje.’
De oude man lachte zijn jongste dochter uit: ‘Dom kind, wat heb je aan een rood bloempje? Wat is daar nu aan? Ik zal liever mooie kleren voor je kopen.’ Maar wat hij ook zei, hij kon haar niet ompraten: ‘Koop een rood bloempje,’ daar bleef het bij.
De oude man ging naar de jaarmarkt, kocht voor zijn oudste dochter een japon, voor de middelste een schouderdoek, maar een rood bloempje kon hij in de hele stad niet vinden. Hij was al aan het wegrijden, toen hij een onbekende oude man tegenkwam die een rood bloempje in zijn hand had. ‘Oudje, verkoop mij dat bloempje.’ ‘Dat is niet te koop, het is een voorspellende bloem. Als je jongste dochter met mijn zoon Finist, de heldere valk, wil trouwen, geef ik je het bloempje voor niets.’
De vader was in tweestrijd: nam hij het bloempje niet, dan zou hij zijn dochter bedroeven; maar deed hij het wel, dan moest hij haar laten trouwen met de hemel weet wat voor iemand. Hij dacht er lang over na en nam toch maar het rode bloempje aan. ‘Wat voor kwaad kan het eigenlijk,’ dacht hij. ‘De jongen moet haar eerst ten huwelijk komen vragen en als hij ons niet aanstaat, kan hij geweigerd worden.’
Hij reed naar huis, gaf aan zijn oudste dochter de japon, aan de middelste de sjaal; maar aan de jongste gaf hij het bloempje met de woorden: ‘Dat bloempje van jou bevalt me niet, lieve kind, het bevalt me helemaal niet.’ En zachtjes fluisterde hij haar in het oor: ‘Want het is een voorspellende bloem en het was niet te koop; ik heb het gekregen van een onbekende oude man, op voorwaarde dat ik jou tot vrouw geef aan zijn zoon Finist, de heldere valk.’
‘Trek het je niet aan, vadertje,’ 2ei de dochter. ‘Want hij is goed en lief. Als heldere valk vliegt hij door de lacht, maar als hij zich met een slag op de grond laat vallen, wordt hij de allerknapste en allerverstandigste jongeman.’ ‘Ken je hem dan?’ ‘Ik ken hem vadertje. De vorige zondag was hij in de mis en heeft de hele tijd naar me gekeken. En ik heb ook met hem gesproken — hij houdt immers van me, vadertje.’ De oude man schudde zijn hoofd, keek zijn dochter scherp aan, bekruiste haar en zei: ‘Ga naar je kamer, lief dochtertje. Het is tijd van slapen. De morgen is wijzer dan de avond – later zullen we beraadslagen.’ De dochter sloot zich op in haar kamertje, zette het rode bloempje in het water, maakte het raam open en tuurde in de blauwe verte.
Plotseling – waar hij vandaan kwam viel niet te zeggen – verscheen vóór haar in de lucht Finist, de heldere valk met de bonte veren. Hij fladderde het raam binnen, liet zich met een slag op de grond vallen en werd een jongeman. Het meisje was geschrokken; maar toen hij daarna met haar begon te spreken, voelde ze zich zo wonderlijk vrolijk en blij te moede! Ze praatten met elkaar tot de zon opging – ik weet heus niet waarover. Ik weet alleen dat Finist, de heldere valk met de bonte veren, haar, toen het licht begon te worden, kuste en zei: Iedere nacht zal ik naar je toe komen vliegen, mijn liefste, maar je moet steeds het rode bloempje in het raam zetten. En hier heb je een veertje uit mijn vleugel: als je soms mooie kleren nodig hebt, ga dan naar buiten voor de deur staan en wuif ermee naar de rechterkant – en in een oogwenk staat alles wat je hart begeert voor je.’ Hij kuste haar nog eens, veranderde weer in een heldere valk en vloog weg naar het donkere bos. Het meisje keek haar verloofde na, sloot het raam en ging slapen.
Van die tijd af kwam iedere nacht zodra ze het rode bloempje voor het open raam had gezet, Finist, de heldere valk, de knappe jongeman, naar haar toevliegen.
Toen werd het zondag. De oudere zusters kleedden zich op hun mooist voor de mis. ‘Maar wat trek jij aan? Je hebt immers niets nieuws,’ zeiden ze tegen de jongste. Zij antwoordde: ‘Dat hindert niet. Ik kan ook thuis bidden.’
De oudere zusters gingen naar de kerk, maar de jongste zat in haar werkkleren voor het raam te kijken naar de gelovigen die naar de mis gingen. Ze wachtte het goede ogenblik af, ging buiten voor de deur staan, woof met het lichte veertje naar de rechterkant, en – waar hij vandaan kwam, was niet te zeggen – daar stond een kristallen koets vóór haar, met raspaarden bespannen, met lakeien in het goud, vol kleren en allerlei sieraden van veelkleurige edelstenen.
In een oogwenk was het mooie meisje aangekleed; ze stapte in de koets en reed naar de kerk. De mensen zagen haar schoonheid en waren verwonderd: ‘Het zal wel de een of andere tsarewna zijn,’ zeiden ze tegen elkaar. Onder het slotgezang verliet ze vlug de kerk, nam plaats in de koets en reed terug. De kerkgangers hadden wel willen zien waar ze heen reed, maar daar kwam niets van in: toen ze naar buiten stroomden, was het meisje al lang verdwenen. Nauwelijks had onze schoonheid haar huis bereikt of ze woof met het bonte veertje naar de linkerkant, en in een oogwenk hadden dienstmeisjes haar mooie kleren uitgetrokken en was de koets uit het gezicht verdwenen. Alsof er niets was gebeurd, zat ze weer als tevoren aan het raam naar de mensen te kijken die uit de kerk terugkwamen. Ook de zusters kwamen thuis: ‘O, zusje, wat een schoonheid was er vandaag in de mis!’ riepen ze. ‘Gewoon een lust voor het oog! Niet te zeggen en niet te beschrijven! Het moet een tsarewna uit een vreemd land zijn geweest – ze was zo prachtig, zo schitterend gekleed!’
De tweede zondag kwam en de derde; en telkens nam het mooie meisje de kerkgangers, haar zusters en haar vader en moeder kalm in het ootje. Maar de laatste maal vergat ze bij het uitkleden een briljanten steekspeld uit haar vlechten te nemen.
De oudere zusters kwamen uit de kerk en vertelden haar over de mooie tsarewna, maar toen ze eens goed naar hun jongste zuster keken, zagen ze de briljant als vuur in haar vlechten schitteren. ‘O, zuster, wat heb je daar?’ riepen de meisjes. ‘Precies zo’n speld had de tsarewna immers vandaag in het haar. Waar heb je die vandaan?’ Het mooie meisje uitte een kreet van schrik en snelde naar haar kamertje. Er kwam geen einde aan de vragen, de vermoedens en het gefluister, maar de jongste zuster zweeg en lachte in haar vuistje.
Toen gingen de oudere zusters op haar letten; ze stonden ’s nachts te luisteren bij haar kamertje, en op een keer hoorden ze een gesprek tussen haar en Finist, de heldere valk. En bij het aanbreken van de dag zagen ze met eigen ogen hoe hij uit het raam naar het donkere bos vloog.
Het moeten boosaardige meisjes geweest zijn, die zusters. Ze spraken af om voor de avond in het raam van het kamertje van hun zuster scherpe messen te plaatsen, zodat Finist, de heldere valk, zijn bonte vleugels zou snijden. Wat ze bedacht hadden, voerden ze ook uit; maar de jongste zuster had er geen erg in: ze zette haar rode bloempje in het raam, ging in bed liggen en sliep vast in. Finist, de heldere valk, kwam er aanvliegen, maar toen hij het raam wilde binnenfladderen, sneed hij zich in zijn linkerpoot. Het mooie meisje merkte daar niets van – ze sliep zo heerlijk en zo rustig. Vertoornd steeg de heldere valk op naar de hoge hemel en vloog weg over het donkere bos.
’s Morgens werd de schoonheid wakker; ze keek naar alle kanten, het was al licht, maar van de jongeman viel niets te bespeuren. Toen keek ze naar het raam: daar staken kruiselings scherpe messen omhoog, en rood bloed druppelde daarvan op het bloempje. Lange tijd vergoot het meisje bittere tranen, vele slapeloze nachten bracht ze door aan het raam van haar kamertje — maar vergeefs. Er kwam geen heldere valk Finist aanvliegen en hij zond ook geen dienaar. Ten slotte ging ze met betraande ogen naar haar vader, vroeg zijn zegen, en zei: ‘Ik ga waarheen mijn ogen zich richten.’
Ze liet drie paar ijzeren schoenen voor zich maken, drie ijzeren staven om op te steunen, drie ijzeren mutsen, drie ijzeren hostiebroden. Met het ene paar schoenen aan haar voeten, de muts op haar hoofd, de staf in haar hand sloeg ze de richting in, waaruit Finist, de heldere valk, steeds naar haar toe was komen vliegen. Ze liep door het donkere bos, moest er over boomstronken en omgevallen stammen klimmen, maar het mooie meisje liep steeds verder en het bos werd steeds donkerder; de ijzeren schoenen waren al aan het slijten, de ijzeren muts niet minder, de staf was gebroken, het hostiebrood opgegeten, maar het mooie meisje liep steeds verder en het bos werd steeds donkerder en dichter.
Plotseling zag ze een ijzeren hutje; het stond op kippenpoten en was aanhoudend aan het draaien. Het meisje zei: ‘Hutje, hutje! Sta stil met je rug naar het bos, maar met je voorzijde naar mij gekeerd.’ Het hutje draaide zich om en stond met de voorzijde naar haar gericht. Zij ging er binnen – en daar lag een Baba Jaga, uitgestrekt van de ene hoek naar de andere, met haar lippen op het vloerzand, terwijl haar neus tegen de zoldering stootte
‘Foei! Foei! Vroeger was er nergens een christenziel te zien of te horen, maar tegenwoordig lopen er christenmensen door de hele wijde wereld, ze komen me voor ogen en dringen zich op aan mijn neus. Waarheen ben je op weg, mooi meisje? Ben je voor daden gevlucht of wil je zelf daden gaan doen?’
‘Vroeger was Finist, de heldere valk met de bonte veren, van mij, grootmoedertje; maar mijn zusters hebben hem kwaad gedaan. En nu zoek ik Finist, de heldere valk.’
‘Dan zul je nog ver te lopen hebben, kleintje, nog door heel veel landen. Finist, de heldere valk met de bonte veren, leeft in het vijftigste rijk, in het tachtigste land, en hij heeft zich al verloofd met een tsarewna.’
De Baba Jaga gaf het meisje te eten en te drinken, en bracht haar naar bed. Maar zodra het ’s morgens licht was geworden, wekte ze haar en gaf haar een kostbaar geschenk: een gouden hamertje en tien briljanten spijkertjes, met de woorden: ‘Als je bij de blauwe zee komt, zal de verloofde van Finist, de heldere valk, langs het strand gaan wandelen; dan moet je het gouden hamertje ter hand nemen en daarmee op de briljanten spijkertjes slaan. Zij zal ze allebei van je willen kopen, maar jij, mooi meisje, moet er niets voor aannemen, en alleen vragen of je naar Finist, de heldere valk, mag kijken. Ga nu met God naar mijn middelste zuster.’
Opnieuw trok het mooie meisje door het donkere bos, steeds verder en verder, en het bos werd steeds donkerder en dichter – de toppen van de bomen rankten tot in de hemel. Het tweede paar schoenen was al versleten, de tweede muts ook, de ijzeren staf was gebroken en het ijzeren hostiebrood opgegeten – daar stond vóór het meisje een ijzeren hutje op kippenpoten dat zich aanhoudend in de rondte draaide. ‘Hutje, hutje! Sta stil met je rugzijde naar het bos gekeerd en je voorkant naar mij. Ik wil bij je binnenklimmen en brood eten.’ Het hutje draaide zich met de rugzijde naar het bos en de voorkant naar het meisje. Zij ging er binnen – en daar lag een Baba Jaga uitgestrekt van de ene hoek naar de andere, met de lippen op het vloerzand, terwijl haar neus tegen de zoldering stootte. ‘Vroeger was er geen christenziel te zien of te horen, maar nu lopen er christenmensen door de wijde wereld. Waarheen ben je op weg, mooi meisje.’ Grootmoedertje, ik zoek Finist, de heldere valk.’ ‘Hij staat op het punt te trouwen, het is daar al de avond voor de bruiloft,’ zei dc Baba Jaga. Ze gaf het meisje te eten en te drinken, en bracht haar naar bed. Maar toen het de volgende morgen licht was geworden, wekte ze haar, gaf haar een gouden schoteltje met een briljanten kogeltje, en zei met veel nadruk: ‘Als je aan het strand van de blauwe zee komt, moet je het briljanten kogeltje over het gouden schoteltje laten rollen. Dan zal de bruid van Finist, de heldere Valk, bij je komen en het schoteltje met het kogeltje van je willen kopen. Maar jij moet geen geld aannemen en alleen vragen of je naar Finist, de heldere valk met de bonte veren, mag kijken. Ga nu met God naar mijn oudste zuster.’
Weer liep het mooie meisje door het donkere bos, steeds verder en verder, en het bos werd steeds donkerder en dichter. Het derde paar schoenen was al versleten, de derde muts ook, de laatste staf was gebroken en het laatste hostiebrood opgegeten — daar stond een ijzeren hutje op kippenpoten en draaide voortdurend in het rond. ‘Hutje, hutje! Draai je met je rugzij naar het bos en met je voorkant naar mij; ik wil bij je binnenklimmen en brood eten.’ Het hutje draaide zich om, en weer lag er een Baba Jaga in, uitgestrekt van de ene hoek naar de andere, met haar lippen op het vloerzand terwijl haar neus tegen de zoldering stootte. ‘Foei, foei! Vroeger was er geen christenziel te zien of te horen, maar nu wandelen christenmensen door de wijde wereld. Waarheen ben je op weg, mooi meisje?’ ‘Grootmoedertje, ik zoek Finist, de heldere valk.’ ‘Ach, mooi meisje, hij is al met de tsarewna getrouwd. Hier heb je mijn snelle ros, bestijg het en rijd met God.’ Het meisje besteeg het ros en galoppeerde weg, en het bos werd steeds minder dicht.
Daar strekte de blauwe zee zich tot in de wijde verte voor haar uit, en daar héél ver schitterden als vuur de gouden torenspitsen van witstenen paleizen. ‘Dat zal het rijk van Finist, de heldere valk, zijn,’ dacht het meisje. Ze ging op het dorre zand zitten en sloeg met het gouden hamertje op de briljanten spijkertjes. Toen kwam de tsarewna er aan met al haar minnen, dienstmeisjes en hofdames; ze stond stil en wilde geld bieden voor de briljanten spijkertjes en het gouden hamertje. ‘Laat me alleen een blik mogen werpen op Finist, de heldere valk, tsarewna, dan mag je het voor niets hebben,’ zei het meisje. ‘Finist, de heldere valk, slaapt op het ogenblik, en heeft bevolen niemand bij hem toe te laten. Maar geef me je prachtige spijkertjes en het hamertje, dan mag je hem zien. Dat moet dan maar.’
Ze nam het hamertje en de spijkertjes, haastte zich naar het paleis en stak in de kleding van Finist, de heldere valk, een betoverde sierspeld, waardoor hij zo vast zou slapen dat hij niet kon ontwaken. Daarna gaf ze haar dienstmeisjes bevel het mooie meisje in het paleis te brengen bij haar man, de heldere valk; en intussen ging ze wandelen.
Lang lag het meisje voor haar liefste op de knieën, lang weende zij bij hem, maar ze vermocht hem niet te wekken.
Toen de tsarewna lang genoeg gewandeld had, kwam ze thuis, joeg het meisje weg en trok de sierspeld eruit. Finist, de heldere valk, werd wakker. ‘Ach, wat heb ik lang geslapen,’ zei hij. ‘Er is hier iemand geweest die lange tijd bij mij heeft geweend en gejammerd; maar ik kon mijn ogen niet opendoen – het was erg moeilijk voor me.’ ‘Dat heb je maar gedroomd,’ zei de tsarewna. ‘Er is hier niemand geweest.’
De volgende dag zat het mooie meisje weer aan het strand van de blauwe zee en liet de briljanten kogel over het gouden schoteltje rollen. De tsarewna kwam naar buiten om te wandelen, zag het en vroeg: ‘Verkoop het mij.’ ‘Als ik alleen maar een blik mag werpen op Finist, de heldere valk, geef ik het u voor niets.’ De tsarewna vond het goed en stak opnieuw een sierspeld in de kleren van Finist, de heldere valk. Weer weende het meisje bitter bij haar geliefde, weer kon ze hem niet wekken. En op de derde dag zat ze bedroefd en somber aan het strand van de blauwe zee en voerde haar ros met gloeiende kolen. De tsarewna zag dat het ros zich met vuur liet voeren en wilde er geld voor bieden. ‘Als ik alleen maar een poosje mag kijken naar Finist, de heldere valk, dan geef ik het u voor niets.’ De tsarewna vond het goed, haastte zich naar het paleis en zei: ‘Finist, heldere valk, laat ik je hoofd eens afzoeken.’ Ze ging zijn hoofd zitten afzoeken en stak daarbij de sierspeld in zijn haar. En hij sliep terstond in. Toen zond zij haar gedienstigen om het mooie meisje te halen.
Dit kwam, trachtte haar geliefde te wekken, omarmde hem, kuste hem en weende bitter. Maar hij werd niet wakker. Ze begon zijn hoofd af te zoeken en trok toevallig de betoverde sierspeld uit zijn haar.
Finist, de heldere valk met de bonte veren, werd onmiddellijk wakker, zag het mooie meisje en was zeer verheugd. Zij vertelde hem alles wat er gebeurd was: dat haar boze zusters jaloers op haar waren geweest, hoe ze had rondgezworven en hoe ze had gemarchandeerd met de tsarewna. Hij hield nog meer van haar dan tevoren, kuste haar op haar zoete lippen en beval zonder uitstel zijn bojaren, vorsten en mannen van alle standen bijeen te roepen. En hij stelde hun de vraag: ‘Hoe luidt uw oordeel: met welke vrouw moet ik mijn leven doorbrengen, met haar die me heeft verkocht, of met deze die alles voor me heeft over gehad?’ Alle bojaren en vorsten en mannen van andere standen beslisten als uit één mond dat hij haar moest nemen die alles voor hem had over gehad, en dat zij die hem had verkocht, aan de poort moest worden opgehangen en doodgeschoten. En zo handelde Finist, de heldere valk met de bonte veren.
.
Sprookjes – alle artikelen
Vertelstof – alle artikelen
1e klas – alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 1e klas – sprookjes
.
2759
.
.