.
rekenen in beweging
.
Citaten van Rudolf Steiner met betrekking tot aanvankelijk rekenen
1. Want van al die dingen die aan de mens zo ontzettend veel kwaad doen, is hetgeen uit het rekenonderwijs komt, voor veel mensen het allerschadelijkst. De manier waarop we leren rekenen, druist in de regel in tegen de menselijke natuur. Want alles, wat tegenwoordig bij veel mensen als een neiging tot materialisme optreedt, is eigenlijk niets anders dan een gevolg van een gemiste kans bij het rekenonderwijs rond het negende levensjaar.
GA 301 blz. 151 Op deze blog vertaald
Zie ook Algemene menskunde [9-4]
2. Aan alles wat we doen, ligt als zielenbeweging een analyserende activiteit ten grondslag. Deze analytische activiteit bewerkstelligt, dat we reeds in het zuivere voorstellingsleven vrijheid kunnen ontwikkelen. Als ik 2, 5 en 3 moet optellen, daarvan de som moet vinden, dan staat me niets meer vrij. We zijn dan onderworpen aan de wetmatigheid, die bepaalt hoeveel 2, 5 en 3 samen is. Ga ik echter van 10 uit, dan kan ik die tien uitdrukken in 9+1; 5 + 5; 3 + 5 + 2 of wat dan ook. In het analyseren heb ik te maken met een geheel vrije, innerlijke activiteit. Bij de synthese wordt ik door de omgeving gedwongen mijn zielen leven op een bepaalde manier werkzaam te laten zijn. Alles wat van de losse delen uitgaat, wat deel aan deel rijgt, doodt de menselijke organisatie. Wat van het geheel uitgaat, werkend naar de delen, wat allereerst de voorstelling van het geheel oproept, dat brengt leven in de menselijke organisatie. Het puur toevoegend tellen, mag pas op als tweede aan de orde komen, want dat is eigenlijk een activiteit die alleen op het fysieke vlak van belang is, terwijl het verdelen van gehelen een innerlijke betekenis heeft, die verder doorwerkt tot in het etherlichaam….
GA 301 vanaf blz. 152
Op deze blog vertaald
3. Als men van het levendige geheel over gaat naar de delen, dan bereikt men dat, het vormkrachtenlichaam in beweging gebracht wordt. Dit vormkrachtenlichaam zoekt namelijk de prikkel om vormend te kunnen werken. De beweging die nu ontstaat, wordt vervolmaakt voortgezet, zonder dat we daarbij het ons storende astraallichaam en de IK-organisatie daarbij van node hebben.
GA 307 blz. 184
Vertaald/235
4. Denkt u zich eens in, dat u tegen het kleinste kind, dat nog echt onhandig is, zegt:'[…] Ik neem een stuk hout en een mes en ik verdeel dat stuk hout in stukken. Kan ik dat met jou ook doen?’ Zo’n kind komt er zelf op, dat ik dat met hem niet doen kan. Nu kan ik tegen zo’n kind zeggen: ‘ Zie eens, als ik het hout in stukken snijden kan is dat hout niet zoals jij bent en jij bent niet als het hout. Het verschil is, dat jij een eenheid bent. Het hout is geen eenheid. [..] Wat jij bent, omdat ik jou niet in stukjes delen kan, dat noem ik een eenheid.
GA 311 blz. 78
Op deze blog vertaald blz.78
5. Nu zal men er langzamerhand toe over gaan, de kinderen een teken voor deze eenheid bij te brengen. Dan zet je een streep: 1. Men brengt het kind dus bij, dat je voor deze eenheid een streep kunt zetten. De twee kun je voor de kinderen dan zo schrijven: II. Op die manier kom je tot de getallen vanuit de mens zelf, want de mens is levend en niet abstract. (-) Dan kan men verder gaan en zeggen: ‘ Kijk eens, je hebt nog ergens iets wat ‘twee is”. Je vraagt zolang door tot het kind zijn beide benen of voeten gewaar wordt. Nu zeg je: ‘Maar heb je de hond van de buurman gezien? Heeft die ook maar twee voeten? Het kind zal nu ontdekken, dat de in de vier streepjes het staan van buur-mans hond te herkennen is. Zo zal het kind vanuit het dagelijkse leven langzamerhand
389
de opbouw van de getallen leren. We tellen tot tien, omdat we onze ledematen voelen, de geleding die in de handen ligt, omdat we de symmetrie van de handen beleven en de 10 vingers.
GA 311 vanaf blz. 80
Op deze blog vertaald blz.80
6. ‘Voor men het kind zegt: Zeg nu eens de getallen achter elkaar op: 1 – 2 – 3 – 4 enzovoort, moet men eerst van het ritme uitgaan. We beginnen met 1 en 2 en zeggen: 1 – 2 , 1 – 2, 1 – 2; we laten het kind een stamp geven op de 2. Dan gaan we naar de 3, die we ook vanuit het ritmische e laten beleven: 1 – 2 – 3,1 – 2 – 3. Op die manier leggen we het ritme in de getallenrij en ontwikkelen zo ook de mogelijkheid bij het kind de dingen samen te vatten. Zo komen we er toe, de kinderen op natuurlijke wijze, vanuit het wezen van het getal, de getallen bij te brengen.’
GA 311 vanaf blz. 81
Op deze blog vertaald blz 81
7. De mens gaat er vanuit, dat de getallen door hem uitgedacht zijn, door het ene aan het andere te rijgen. Dat is echter absoluut niet het geval: het hoofd telt helemaal niet. Men heeft er eigenlijk geen notie van, wat het hoofd voor een merkwaardig orgaan is voor dit aardeleven. (-) We tellen namelijk in werkelijkheid in het onderbewuste op onze vingers. In werkelijkheid tellen we van 1-10 onze vingers na en 10 -11 – 12 -13 -14 verder aan de tenen. Dat zie je wel niet, maar zo doen we dat tot de 20. Het hoofd bij dat alles alleen maar toe. Het hoofd heeft bij de mens werkelijk alleen maar een spiegelfunctie ten opzichte van datgene wat het lichaam doet. Het lichaam telt; het hoofd is alleen toeschouwer.’
GA 311 blz. 82
Op deze blog vertaald blz 82
390
.
Over het boek
Inhoudsopgave
Voorwoord en inleiding
Hoofdstuk [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9]
Slot (1-1) Reflectieve notitie
Slot (1-2) Korte toelichting bij enkele gebruikte begrippen
Slot (1-4) Literatuuropgave
Rekenen: alle artikelen
.
2471
.