VRIJESCHOOL Sociale driegeleding (10-5)

Op deze blog staan verschillende artikelen van Mr. A.C. Henny, die destijds in het blad Jonas verschenen. Henny had een ruime blik op ‘wat zich zo in de wereld afspeelde en wat er tijdens zijn leven gaande was’.
Aan het eind van dit blogartikel staat meer informatie.

Deze brochure – geschreven in 1948! – bevat nog zoveel actueels: je hoeft maar een enkele naam aan te passen en je bent in het heden – dat deze in de reeks artikelen over de sociale driegeleding op deze blog een waardevolle bijdrage levert.
Gepubliceerd met toestemming van Mevr. C. Mees, waarvoor dank.

Natuurwetenschap en sociale moraal

Men spreekt de laatste tijd veel over de “koude oorlog”. Het is een begrip, dat onlangs door een van de grote Amerikaanse journalisten, Walter Lippmann, in de wereld werd geplaatst, en waaronder wij hebben te verstaan een “zenuwenoorlog” met de meest moderne middelen. Twee wereldmachten — Rusland en Amerika — liggen als reusachtige boa constrictors aan weerszijden van de Atlantische Oceaan en trachten hun prooi — een armzalig hoopje mensen, die zich Europeanen noemen — door de verlammende kracht van hun blik in een toestand van geestelijke verdoving te brengen. Op het eerste gezicht een vrij onschuldig offensief met zwarte drukkersinkt. — Nu en dan verschijnen er op een niet opvallende plaats in de couranten kleine berichtjes:” in USA is een memorandum verschenen over de psittacosis of de muggenkoorts.” Een duizendste deel van een liter, een hoeveelheid minder dan 20 druppels van deze psittacosisvirus is in staat 20 miljoen mensen te besmetten en om te brengen.”…. Wij zullen niet in verdere details treden over de verschrikkingen die ons op dit gebied nog van de andere zijde — Rusland — te wachten staan. Waar het om gaat is, dat er langs allerlei wegen oorlog gevoerd wordt met geestelijke middelen, die alle energie, alle moed te bouwen aan een nieuwe wereld, die niet direct past in de ideologie van de twee grote tegenstanders, verlamt. Nog steeds ligt er over een groot deel van Europa, als een trage mist, een gevoel van verlamming, van geestelijke machteloosheid, van resignatie ten opzichte van een samenleving, die door zulke kolossale mechanische en technische machten beheerst wordt, dat de mens zich daarin niet anders voelt dan een nietig radertje van een machine.

Dit gevoel van geestelijke machteloosheid ten opzichte van het wereldgebeuren is een typisch naoorlogs verschijnsel. Toch is het niets nieuws. Het was reeds meer dan een eeuw lang latent, en is misschien het duidelijkst geformuleerd aan het begin van de vorige eeuw door Napoleon in zijn gesprek met Goethe. “De rol die het noodlot vervulde in de Griekse tragedie, vervult thans de politiek. Politiek is “Schicksal” geworden, d.w.z. de politiek in de vorm van de blinde Fortuna, heeft in de laatste honderdvijftig jaar het verschrikkelijk aanzien gekregen van een natuurmacht, waaraan de mens even willoos is onderworpen, als aan de overstroming van een rivier of de uitbarsting van een vulkaan.

En toch — merkwaardige paradox — wordt de politiek door mensen gemaakt, en is, sinds de ideologie van de Franse Revolutie, de burger in de Staat de schepper geworden van zijn eigen historische ontwikkeling.

Wij vieren dit jaar het eeuwfeest van de Grondwetsherziening van 1848. Niet alleen in ons land, ook haast in alle landen van Europa, is het jaar 1848 een jaar geweest van hoop, van optimisme. Door een beroep op de rede, op het gezond verstand van de burgers, zouden langs de weg van een parlementaire hervorming, door medezeggenschap van het volk aan de regering, voortaan de goede elementen in de Staat het overwicht hebben over de kwade. Was niet de mens “van nature goed” en kon niet, langs de weg van een redelijke ontwikkeling, ieder mens worden opgevoed tot sociale verantwoordelijkheid, tot medezeggenschap in het Staatsbestel?
3

Merkwaardigerwijze is dit zelfde jaar 1848 ook het geboorteuur van een pessimistische sociale levensbeschouwing, die sindsdien steeds meer onze samenleving is gaan beïnvloeden. Met het Communistisch manifest — januari 1848 — treedt voor het eerst Karl Marx op in de geschiedenis. Hij is niet alleen de grondlegger geworden van het communisme, zijn historisch materialisme oefent nog steeds een zeer grote invloed uit, niet alleen in Rusland, maar in het bijzonder, op de Amerikaanse universiteiten, juist daar, waar de grote kruistocht tegen Rusland, in naam van de beschaving en de democratie, gepredikt wordt.

Marx’ visie op de geschiedenis beïnvloedt tegenwoordig de grootste geleerden op het gebied van sociologisch en historisch denken. Wij zien dit in Engeland o.a. bij Arnold Toynbee in zijn “Study on history”, misschien wel het meest omvattende en universele werk dat ooit op historisch gebied is verschenen. Ook bij iemand als Carr — the Soviet impact on the Western world — en het meest consequent bij Burnham, die thans in Amerika met zijn „Revolution of managers”, zijn “Struggle for the world” merkwaardigerwijze juist de woordvoerder is geworden van het anti-Marxisme.

Wat speciaal deze laatste twee schrijvers als een soort geestelijke nalatenschap van Karl Marx op hun leerlingen overdragen, is een uiterst pessimistische beschouwing over de geschiedenis.

Men vindt bij hen nergens meer het idealisme van een Carlyle of Macauly, het geloof in de geschiedenis als een ontwikkelingsweg van de mensheid, dat nog aan het begin van de vorige eeuw, bij Herder, Lessing en von Humboldt aanwezig was. Goethes woorden over de opgave van de geschiedenis, “dat zij enthousiasme dient op te wekken” worden thans door deze moderne geleerden met een meewarige glimlach in het museum der Romantiek netjes opgeborgen. Zij zelf weten wel beter. De rol van de historicus, van de socioloog, verschilt langzamerhand niet veel meer met de rol van een chemicus of een ingenieur. Het gaat in de eerste plaats om de bestudering van de natuurwetten. Door welke wetten wordt de menselijke samenleving, wordt de ontwikkeling van de mensheid beheerst? De historicus van de 20e eeuw, heeft zijn romantisch maskeradepak voor goed opgeborgen. Mannen als Carlyle, als Macauly waren nog min of meer acteurs op het wereldtoneel. Wanneer zij de grote figuren uit het verleden opriepen, was het, of zij zelf in de huid kropen van Robespierre, van Napoleon, van Jacobus II. Hun geschiedschrijving had nog iets van een spel in het bonte pakje, waarmee eens hun helden zich in het leven bewogen. De moderne historicus verschijnt voor ons in een witte jas.
Zijn terrein van onderzoek is een reusachtig laboratorium, en hij staat tegenover het wereldgebeuren als een chemicus tegenover zijn retort. Zijn methode van onderzoek is, door een lange en moeizame ontwikkeling, zuiver natuurwetenschappelijk geschoold. In zover is voor elk van deze deze geleerden van toepassing wat Friedrich Engels heeft uitgesproken aan het graf van Karl Marx in 1883: “Wie Darwin das Gesetz der Entwicklung der organischen Natur, so entdeckte Marx das Entwicklungsgesetz der menschlichen Geschichte ”

Dit “historisch darwinisme” leidt tot een uiterst pessimistische en cynische visie op de geschiedenis.
Deze visie komt ongeveer op het volgende neer: Alle ontwikkeling wordt
4

beheerst door vaste onveranderlijke natuurwetten. Zij vormen een dynamisch proces, een reusachtig mechanisme, waarin de mens niet veel meer is dan een afvalproduct. In grote fabriekssteden vindt men hier en daar hoge bergen gesteenten, slakken enz. die aan een complex van fabrieksgebouwen het aspect geven van een onwezenlijk maanlandschap. Welnu, dit zelfde aspect hebben vanuit deze moderne historische visie, alle massabewegingen, waar ergens ter wereld een menigte mensen gegrepen is door een godsdienstige of sociale ideologie. Op het eerste gezicht wordt men meegesleept door het enthousiasme, door de offerkracht, die door dergelijke bewegingen tot uiting worden gebracht. Bij scherper, meer kritisch onderzoek blijkt al deze ideologie niets meer dan een “mythe”, waardoor een bepaalde klasse haar elitepositie in de strijd om het bestaan, de “struggle for life”, weet te handhaven. Deze strijd om het bestaan is de enige realiteit, die aan de historicus vaste grond onder zijn voeten geeft. Al het andere is leugen, is misleiding, waarmee in de strijd om het bestaan de overheersende klasse haar eigenlijke bedoelingen weet te camoufleren. Steeds heeft een minderheid, een sociale elite, een mythe nodig, om een meerderheid in bedwang te kunnen houden. Ziedaar het geheim van alle historische ontwikkeling. Deze “mythe” heeft nu eens een autocratisch, dan weer een democratisch karakter. Alle rechtsopvattingen zijn volgens deze voorstelling niets anders dan een bepaalde strategische tactiek, waarmee de heersende klassen de aan haar ondergeschikte klassen onderwerpen, zonder gebruik te hoeven maken van fysiek geweld. En aangezien deze strijd om het bestaan permanent is, en steeds een nieuwe elite in de plaats komt van een oude elite, zijn ook de rechtsopvattingen aan verandering onderhevig, richten zij zich steeds naar het belang van de sterkste. Wat voor het recht geldt, geldt voor alle moraal. Goed en kwaad zijn volkomen relatieve begrippen. Er bestaat geen enkele absolute norm van het “goede” of van het “boze”. Hij voor wie de fortuin gunstig is, heeft altijd het recht aan zijn zijde . . .

Deze nieuwe vormen van politiek darwinisme beginnen in de Verenigde Staten school te maken. Men vindt ze het zuiverst geformuleerd in het boek van Burnham “The Macchiavellians, defenders of freedom”. Zij zijn als symptoom misschien nog onrustbarender dan alle berichten in het Bulletin of Atomic Scientists over de productie van atoombommen met een vernietigingskracht 1000 maal sterker dan die van Bikini.

De laatste oorlog heeft iedere schooljongen tot bewustzijn gebracht welke vernietigingsmogelijkheden natuurwetenschap en techniek bezitten.
De invloed van de natuurwetenschap op de sociale moraal, is nog steeds een vraagstuk, dat geheel buiten het bewustzijn van de grote massa leeft. Hier en daar is een vermoeden van dit vraagstuk ontstaan, tijdens de verschillende verhoren van de nationaal-socialistische machthebbers in het proces van Neurenberg.

Ook daar vindt men staaltjes van “politiek darwinisme in de praktijk gebracht, waarvan men het bestaan tot dusver slechts mogelijk achtte in de wereld van Russische romans.

Deze zelfde sociale moraal hoort men thans openlijk verkondigen op de Amerikaanse universiteiten. Het historisch materialisme is als een sluipend vergif geworden, dat onmerkbaar onze samenleving infiltreert. Het is het wapen geworden, waarmee men in het Westen — Amerika —de strijd tegen
5

het communisme in het Oosten – Rusland — wil gaan voeren. Het einde van deze gigantische worsteling is thans reeds te voorzien. Ook al zal Amerika een derde wereldoorlog – welke volgens Burnham reeds begonnen is — winnen, deze overwinning zal op geestelijk gebied een pyrrusoverwinning zijn; de geest van het historisch materialisme, die in Rusland sinds 1917 het bolsjewisme in het leven riep en daarmee de dictatuur, zal onherroepelijk ook in het Westen voeren tot een of ander vorm van dictatuur. Amerika’s historische missie, — tot save the world for democracy — zal daarmee hebben afgedaan.

Zoals gezegd: het historisch materialisme van Marx is in zekere zin een voortzetting van de evolutieleer van Darwin. De “struggle for life”, de strijd om het bestaan, wordt hierin gezien als de motorische kracht van alle ontwikkeling. Marx leidde uit deze strijd om het bestaan zijn idee van de klassenstrijd af. Deze idee leidde na de vorige wereldoorlog in Rusland tot de revolutie: zij werd tot de ideologie van een proletarische beweging.
Pas thans, na een tweede wereldoorlog, zien wij hoe dit historisch materialisme vooral in academische kringen school begint te maken in Amerika en Engeland.
Maar nooit zijn in Engeland de consequenties van de 19e eeuwse natuurwetenschappelijke denkbeelden op het sociale leven, ten volle getrokken. Pas voor de Russische marxisten, Lenin, Plechanov, is de harde natuurwet van de “struggle for life”, een stuk sociale moraal geworden.

Met een niets ontziende consequentie is in het Oosten in praktijk gebracht, wat in het Westen slechts als een stuk natuurwetenschap bleef voortleven. Denkt U eens in: het politiek darwinisme van het bolsjewisme, opgelegd als een nieuwe sociale moraal aan het Engelse volk, met zijn tradities van self-government, van sociaal verantwoordelijkheidsbesef, met zijn religieuze banden aan de High Church als het morele fundament van de rechtsorde.
Het bolsjewistische experiment in het Oosten is nog geen dertig jaar oud. Als experiment doet het thans zijn terugslag op het Westen gelden. Niet zozeer op economisch gebied als wel op ideologisch gebied. Rusland lijkt op een spiegel, waarin de Westerse democratieën hun eigen ideeën gespiegeld zien. Weliswaar misvormd, tot onmogelijke proporties uitgegroeid. Maar niettemin fascinerend, door de gedaantewisseling, waarin zij door het Russische volk  in praktijk zijn gebracht. Als sociaal experiment werkt het als een enorme suggestie op de universiteiten in het Westen, oefent daar zijn invloed uit als een nieuwe sociale ideologie, weliswaar aangepast aan Westerse normen, maar niettemin verleidelijk en uiterst fascinerend op een jonge generatie. Het is een uiterst merkwaardige ontwikkeling die men vooral kan nagaan in het reeds genoemde boek van Carr “The Soviet impact on the Western world”. Wij in Europa, levend min of meer nog buiten de Angelsaksische invloedssfeer, zullen met deze nieuwe gedaante van het historisch materialisme rekening moeten houden als een nieuwe realiteit.

Wij zullen er iets tegenover moeten stellen, willen wij niet van twee kanten uit, van links en van rechts, er door worden vermorzeld.
Dit nieuwe zal in de eerste plaats moeten zijn een organische visie op de historie, tegenover de mechanische opvattingen van de permanente “struggle for life” als de motor van alle ontwikkeling.
6

Drieërlei vorm van sociaal organisme

Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn, dat het van groot sociaal belang is, in welke richting zich de visie op de geschiedenis ontwikkelt.

In deze beschouwing vestigen wij allereerst de aandacht op de geheel nieuwe inzichten die ons hier door Rudolf Steiner zijn gegeven.

In tegenstelling tot de moderne sociologie, die, staande op empirisch standpunt, de beschavingsgeschiedenis van de Oudheid voornamelijk bestudeert naar analogie van de verschillende, nog thans bestaande natuurvolkeren, gaat Rudolf Steiners visie op de beschavingsgeschiedenis uit van een voortdurende metamorfose van het menselijk bewustzijn in de loop der verschillende
cultuurtijdperken.

Het maakt een groot verschil uit of men, enerzijds, het beeld heeft van een of andere Tarzan-geweldenaar als de schepper van de oudste vorm van het ‘recht van dn sterke’ of dat men anderzijds, uitgaat van de beschaving van de oude Indiërs, 6000 jaar voor Christus, wier samenleving nog geheel sacraal, d.w.z. door de priesters geleid is geworden.
Men kan daarbij wijzen op het ontstaan van de vier kasten uit het lichaam van de god Brahman: uit het hoofd van de god kwamen de wijsgeren, de Brahmanen voort, uit de schouders de krijgers of Ksatrya’s, uit de lendenen en voeten de Vaysa’s en Sudra’s, de handwerkslieden en landbouwers.

Wij hebben hier nog een voorbeeld — zij het in de meest primitieve vorm — van een zuiver organische samenleving, waarin het leven bepaald was volgens de stand, waarin men was geboren. Het sacrale karakter van deze oude standenstaat vindt men later terug bij de opvattingen van Plato in de Politeia en vandaar heeft zij via Augustinus haar invloed uitgeoefend op de middeleeuwse standenstaat. Immers, ook de drie middeleeuwse standen, geestelijkheid, adel en burgerij — Lehrstand, Wehrstand en Nahrstand — zijn uitvloeisel van een geheel organische opvatting van het sociale leven. In zijn drieledigheid was ook de structuur van deze samenleving nog bepaald volgens een hiërarchische opbouw van de kosmos — het Griekse woord, dat oorspronkelijk orde betekent!

In alle antieke, voorchristelijkc culturen, ging de leiding van de Staat uit van een bevoorrechte priesterkaste. Men kan zich op zuiver empirisch standpunt stellen en deze bevoorrechting verklaren als het natuurrecht van een elite van Tarzans, die, ten einde een meerderheid te beheersen, hun macht ontlenen aan een “mythe” waarin zij zelf niet meer geloven.
Deze voorstelling is zelfs geenszins in strijd met wat tegenwoordig in onze maatschappij als machtsverhouding optreedt. Maar mag men bepaalde machtsverhoudingen uit onze tijd projecteren op het verleden? Is dat niet in strijd met iedere ontwikkelingswetmatigheid?

Rudolf Steiner wijst er steeds op dat men als historicus in zich het vermogen moet ontwikkelen, de geschiedenis symptomatologisch te bezien. Hij stelt Goethe als voorbeeld. Men gaat uit van de verschijnselen als symptoom van een onzichtbare werkelijkheid, als letters van een schrift, dat wij moeten leren lezen in een organische samenhang.
7

Men zou de visie op de historie, die men langs deze oefeningsweg langzamerhand leert ontwikkelen, een organische geschiedbeschouwing kunnen noemen, tegenover de mechanische geschiedbeschouwing van het historisch materialisme. Wij hebben gezien welke consequenties de laatste visie op het gebied van de sociale moraal heeft gekregen.

Voor het historisch materialisme is de oude Indische kastenstaat, evenals de middeleeuwse standenstaat, niets anders dan één bepaald aspect van een steeds zich herhalende klassenstrijd, een struggle for life, waarbij één bepaalde elite de macht heeft een meerderheid te onderdrukken en te beheersen. De strijd om het bestaan vormt het uitgangspunt van deze opvatting.

Tegenover deze opvatting staat het meer organische beeld van de maatschappij, afgelezen aan de wetmatigheden van een goddelijk-geestelijke wereld of, meer mythologisch uitgedrukt, voortgekomen uit het lichaam van de godheid zelf. Mensenbeeld en maatschappij zijn hier nog in de nauwste samenhang met elkaar verbonden. Evenals de verschillende organen van het lichaam een dienende functie uitoefenen in het geheel, evenals ook de drie stelsels — zenuw-zintuigstelsel, ritmische stelsel, en stofwisselingsstelsel — nooit op zichzelf een eigen bestaan kunnen leiden, maar alleen functioneren in samenhang van het gehele organisme, zo vormen ook de verschillende kasten of standen in het antieke gemeenschapsbestel, een dienende functie waarbij het saamhorigheidsbesef tot een hogere goddelijk-geestelijke wereld, het verbindende element vormt van het sociale organisme.

Dit sacrale karakter is het kenmerk van alle antieke beschavingen. In de loop van de mensheidsontwikkeling is het langzaam afgestorven, in onze tijd leeft het nog slechts als mythe, als machtsmiddel, waarmee een bepaalde elite haar historische rechten tracht te rechtvaardigen. Zoals gezegd: De moderne sociologie projecteert deze machtsverhoudingen op het verleden, en kan daardoor nooit tot een organisch beeld van de maatschappij komen, als oerbron van alle maatschappelijke verhoudingen. Het gevaar hierbij is, dat bepaalde decadentieverschijnselen, die in onze tijd zich voordoen, voor permanent worden aangezien.

Wij behoeven ons dan niet te verbazen over de uitwerking, die deze opvattingen hebben op de sociale moraal: onverschilligheid, cynisme.

Met het oog op de vorming van sociaal verantwoordelijkheidsbesef is het van het grootste belang, welk beeld men op school meekrijgt van de oorsprong van de oude beschavingen. Menig leraar staat hier tegenwoordig voor een ernstig gewetensconflict. Waar ligt de oorsprong van de mens? Stamt hij af van de apen of van de goddelijke wereld? Wat is de geestelijke oorsprong van de antieke hiërarchische standenstaat? Aanpassingsvermogen in de “strijd om het bestaan ’, of verbondenheid met de goddelijke wereld, waarvan de mens deel uitmaakt als van een levend organisme?

In drieërlei vorm leeft in onze tijd het sacraal-organisch karakter van de antieke wereld na.

1e. In de katholieke maatschappijleer. Voor zover nog erfenis van middeleeuws organische opvattingen is haar hiërarchische structuur nog geheel gebaseerd op de eenheid van wereldbeschouwing — het katholon, voor allen geldig — met als hoogste autoriteit het morele gezag van de Kerk.
8

Organisch is deze maatschappijleer, waar zij rekening houdt met een organische ontwikkeling van de verschillende levensgebieden van de maatschappij in beroepsstanden, buiten invloed van de Staat om. 1)
De Staat heeft slechts een subsidiair karakter. Haar taak is ordening, maar slechts daar, waar de lagere organen in hun functie tekort schieten. De verbindende kracht van deze sociale structuur ligt voornamelijk op geestelijk gebied: de autoriteit van de Kerk als Corpus Christi, het Lichaam van Christus.

2e. De historisch gegroeide structuur van het British Empire. Ook dit is te bezien als een groot organisme, waar het als Commonwealth, Gemenebest, het belang van de delen primair stelt boven het belang van het centrum. Het is een levensgemeenschap, waar het door economische banden de meest verschillende territoria in de wereld als „welvaartssfeer’ met elkaar verbindt. Zijn structuur is zodanig, dat afscheiding van een van de delen van het geheel steeds het gevaar van economische uitputting met zich meebrengt. De verbindende kracht van de Commonwealth ligt dan ook niet zozeer op politiek als wel op economisch gebied. Sacraal, is het Engelse koningshuis de verbindingsschakel die het Rijk tezamen houdt. De Kroon is in het Engelse staatsbestel niet alleen maar “ornament” . Zij vertegenwoordigt een historische traditie, nauw verbonden met het geestelijk moreel gezag van de Anglicaanse Kerk.

3. De Fascistische Staat van Mussolini. Ook hier treft men een zeer speciale organische opbouw aan, in zijn totalitair karakter geheel ondergeschikt aan de Leider — Duce — als de personificatie van de Staatsmacht.
De organische opbouw is hier geheel “verwereldlijkt”, geseculariseerd. Zij staat organisatorisch, los van iedere band met de Kerk. Niettemin is zij hiërarchisch. Dit komt sterk tot uiting in het dienend karakter van alle organen van het maatschappelijk leven in dienst van de “mythe van de grootheid van Italië . Deze organen zijn belichaamd in de verschillende corporaties, wier invloedssfeer het totale maatschappelijke leven — cultuur, rechtsleven en economisch leven — bestrijkt. Vandaar de naam. Corporatieve Staat.
De Staat zelf als drager van het rechtsleven is hier het alverbindend element. Haar symbool, de fasces, is hiervan de uitdrukking. Het fascisme is door Mussolini een „religieuze conceptie’ genoemd. Zijn ideologie is de herleving van het Imperium — machtsgebied — van Augustus. Daardoor werkt het autoritair, als een moderne cultus, in dienst van een antieke aan het Romeinse Rijk ontleende rechtsorde.

Op het gevaar af in bepaalde schematische voorstellingen te vervallen, hebben wij een voorbeeld gegeven van drie verschillende vormen van sociaal organisme, die ieder als archetype nog min of meer samenhangen met de oude antieke maatschappijvorm. Weliswaar is het oude sacrale karakter verloren gegaan en is steeds meer, in de plaats van een door de priesters behoede mysteriewijsheid, een „mythe” als bindend element gekomen.
Het oude sacrale karakter is het duidelijkst in de structuur van de Kerk, die zelf als hiërarchie, nog geheel afspiegeling is van een „hemelse hiërarchie”, drieledig van indeling. Zodra dit verband verloren is gegaan, berust het gezag van de Kerk in de samenleving uitsluitend op het feit, dat

1) Zie de Encycliek van Paus Pins XI,  Quadragesimo Anno.
9

„haar door God de schat der waarheid is toevertrouwd ’, en op de daaruit voortvloeiende strenge plicht, de zedenwet in volle omvang te verkondigen. Krachtens dit feit vallen niet alleen kwesties van sociale, maar zelfs van economische aard onder haar bevoegdheid en heeft zij hierin in hoogste instantie uitspraak te doen.1)

In de structuur van het British Empire is deze sacrale band tussen Kerk en organische samenleving reeds bijna geheel verloren gegaan. Toch hangt de ontwikkeling van deze structuur ten nauwste samen met de ideologie van de Tories, de partij die altijd het nauwst verbonden is geweest met oude katholieke tradities.
De grondslag van het Empire is gelegd door de Stuarts in de 17e eeuw. In de vorige eeuw hebben mannen als Seeley, Kipling en Rhodes haar ideologie verder uitgewerkt en wij vinden haar thans het scherpst geformuleerd in het werk van Lionel Curtis, Civitas Dei, The Commonwealth of God.

Ten slotte de Fascistische Staat van Mussolini.

Hoewel het fascisme — zoals Mussolini het zelf heeft uitgedrukt — de godsdienst en speciaal het Katholicisme zeer hoog acht, toch erkent het niet langer de Kerk als gezagdragende en ordenende macht in het sociale leven.
De Staat zelf, de “ethische Staat’ is de “ware werkelijkheid van het individu” geworden. De mens leeft dus pas overeenkomstig zijn bestemming, als hij zich onderwerpt aan de wil van de staat, d.w.z. van de drager van de nationale gedachte”. 2)

Hiermee is niet gezegd dat met deze drie vormen van sociaal organisme alle andere vormen zijn uitgeput. Integendeel er doen zich nog alle mogelijke andere variaties en tussenvormen voor. De drie hier beschreven vormen vertegenwoordigen het scherpst ieder één bepaalde ideologie. In elk van deze structuren neemt één bepaalde elite een overheersende positie in, als drager van, hetzij de geestelijke belangen, hetzij de economische belangen, hetzij de rechtsbelangen.

In de katholieke staatsgedachte is dit de clerus, als drager van het geestelijk leven.
In de Britse Commonwealth zijn het de industriëlen en landadel — men denke aan de rol van de oude Gentry in het Engelse parlement — als dragers van het economisch leven.
In de fascistische totalitaire staat zijn het de kringen van ambtenaren en leger, die als bureaucratie de dragers zijn geworden van het rechtsleven en opkomen voor de verwezenlijking van sociale rechtvaardigheid.

Ieder van deze drie bevoorrechte klassen vertegenwoordigt een bepaalde ideologie, waaraan zij tegenwoordig haar macht ontleent. Men zou de oude Indische kastenstaat als wedergeboren kunnen zien in de Europese volkerengemeenschap.
Brahmanen, krijgers en handwerkslieden, als de dragers van het geestelijk

1) Zie de Encycliek van Paus Pius XI, „Quadragesima Anno” 41.
2) Art. 1 van het Charter van de Arbeid luidt: De Italiaanse Natie is een organisme, dat een hoger leven, hogere doeleinden en middelen van handelen bezit dan de afzonderlijke nog in groepen levende individuen, die haar samenstellen. Zij is een morele, politieke economische eenheid, die zich volledig in de Fascistischen Staat verwerkelijkt.
10

leven, het rechtsleven en het economisch leven, vindt men min of meer terug in de elites van de drie hier geschetste sociale organismen.

Het verschil tussen de moderne en de antieke structuur is echter zeer groot.

De oude kastenmaatschappij was een organisme. De verschillende kasten, door een sacrale band met de goddelijk-geestelijke wereld bijeengehouden, verhielden zich tot elkander, gelijk de drie functies — het zenuw-zintuigstelsel, het ritmische stelsel en het stofwisselingsstelsel — van het menselijk lichaam zich tot elkaar verhouden.
Vergelijkt men hiermee de levensbelangen van de drie hier geschetste sociale organismen, dan verrijst voor ons het beeld van drie kolossale machten, die niet de minste belangengemeenschap meer met elkander hebben, integendeel, die elkaar op leven en dood bestrijden.

Deze strijd is verklaarbaar.

Want weliswaar zijn zij, wat hun vorm betreft, organisch opgebouwd, maar de ideologie waarmee zij deze oude vorm moeten handhaven, past niet meer in de tijd, zij is tot “mythe” geworden.
De oude kastenmaatschappij was daarom organisch, omdat zij nog afspiegeling was van een kosmische orde. De priesters genoten een nog vanzelf sprekende autoriteit, omdat zij de bemiddelaars waren tussen mens en goddelijke wereld. Het was een autoriteit, die nog geheel berustte op de eerbied voor de goddelijk-geestelijke wereld.
Deze eerbied is langzamerhand verloren gegaan. Daarmee is ook de autoritaire macht van de priesters in het sociale leven verzwakt. Dit afstervingsproces is zeer geleidelijk gegaan. Nog lange tijd is de structuur van het sociale leven in haar organische opbouw overgenomen van de structuur van de oude voorchristelijke beschavingen.
Waanneer echter in deze structuur de uiterlijke vorm niet langer meer beantwoordt aan de geestelijke inhoud, treedt een verschijnsel op, dat men imperialisme kan noemen.
Hoe meer de sacrale banden met een goddelijk-geestelijke wereld afstierven, des te sterker werd ideologie “machtsmiddel” — imperium betekent macht— bestemd om een historisch gegroeide structuur van het sociale leven in stand te houden.
Daardoor zijn langzamerhand in Europa drie grote wereldmachten ontstaan als drieërlei vorm van imperialisme: de Kerk, het Britse Rijk, de Corporatieve Staat.
Zij behartigen elk afzonderlijk, totaal aan elkander tegenstrijdige belangen. Daardoor leidt hun bestaan tot allerlei onoplosbare conflicten, zowel in de buitenlandse als in de binnenlandse politiek van de verschillende volkeren van Europa.
De vraag naar een weg tot oplossing van deze conflicten kan nauwelijks meer gesteld worden, zolang niet eerst een andere vraag is gesteld: hoe kan voorkomen worden, dat in de structuur van het sociale leven, de drie gebieden van religie, welvaart en rechtvaardigheid, niet langer meer als
machtstegenstellingen werken, maar organisch in de volkerengemeenschap worden behartigd?

Dit vraagstuk van de drieledigheid van het sociale organisme is in wezen een vraagstuk van christelijke samenleving.
11

Christelijke rechtsorde

Sinds het ontstaan van het christendom laat de vraag of een “Christelijk
Rijk” op aarde bestaanbaar is, ons niet met rust. “Christelijk Rijk” is
dat geen paradox? Is niet iedere rijksgedachte verbonden met macht, met uiterlijk geweld in de wereld?
Wijst Christus niet het gebruikmaken van geweld af, zegt Hij niet zelf: “Mijn Rijk is niet van deze wereld?” Verkondigt Hij niet: “Het Koninkrijk Gods is binnen U?”
Maar wat betekent het christendom nog zonder aardse macht? Hoe kan ooit een
“christelijke” oplossing gevonden worden van het sociale vraagstuk, wanneer niet uiteindelijk wereldlijke macht autoritair ingrijpt, een “Christelijk Rijk” op aarde manifesteert met aardse middelen, met aards gezag?

Aan de andere kant: hoe kan ooit door middel van geweld, door dwang, aan de mens autoritair een christelijke samenleving worden opgelegd, wanneer niet de mens sterk genoeg is om door innerlijke vrijheid Christus in zijn eigen leven als voorbeeld te stellen?

Twee vragen, die de historie hebben gevormd, die steeds weer opnieuw aanleiding zijn geworden tot een afglijden in twee gevaarlijke eenzijdigheden van het leven.

De eerste vraag is de vraag die Augustinus stelde in zijn „Civitas Dei”, die ook Dante stelde in zijn „Monarchie en Divina Commedia.
De macht van het Imperium was eens gegrondvest door de Romeinen, zo zeiden zij. opdat in de heilsgeschiedenis, de Kerk, het “tweede Rome”, deze macht zou kunnen overnemen tot de verwezenlijking van de Staat Gods op aarde……
Deze oplossing voerde onherroepelijk in de praktijk tot een eenzijdigheid: verwereldlijking van de Kerk — ecclesia — als gemeenschap van “uitverkorenen”.
Tegenover deze eerste eenzijdigheid staat een tweede eenzijdigheid. Deze treedt op waar, gedreven door een heilsverwachting, men zich van de wereld afwendt, zich opsluit in kloosters, sekten vormt, om in afzondering zich voor te bereiden op de nadering van een heilstaat op aarde, die zich eens. los van ’s mensen toedoen, krachtens de vervulling van een profetie, zal verwerkelijken.

Zowel van katholieke als van protestantse zijde is deze verzoeking ontelbare malen opgetreden. Steeds weer streelt zij onze ijdelheid door de waan: te behoren tot een elite van uitverkorenen, gepredestineerd ver verheven boven de massa te staan.
In de middeleeuwen noemde men deze “reine” geesten, naar een Grieks woord, katharoi. In onze tijd heeft het woord ketter — de verbasterde vorm van dit Griekse woord — een ietwat andere klank gekregen.
Iedere sektevorming op protestants terrein — men denke aan de Wederdopers in de 16e eeuw — iedere ketterij op katholiek terrein, draagt het gevaar van deze tweede verzoeking in zich. Afkeer van alle geweld op aarde, lijdelijk verzet plegen tot in de meest absolute consequenties; men vindt dit als een modern Messianisme bij de Mennonieten, de Hernhutters, de Tolstoianen.
12

Het is van belang deze twee eenzijdigheden, die als verzoekingen kunnen optreden van te ver doorgevoerde macht enerzijds en te ver doorgevoerde vrijheid anderzijds, goed onder ogen te zien, alvorens ons bezig te houden met de vraag: is een “christelijke rechtsorde” op aarde bestaanbaar? Historisch bezien, kunnen wij nauwelijks nog van een dergelijke “probleemstelling” spreken, zolang één bepaalde Kerk, als drager van het religieuze leven, het staatsleven autoritair aan zich ondergeschikt maakt.
Dit is gedurende de gehele middeleeuwen nog min of meer het geval. De middeleeuwse standenstaat was “sacraal” geordend. Zij was een organisme, nog min of meer afgelezen van een bovenzinnelijke hiërarchische wereld. In de structuur van de Kerk zelf, voor zover betreft de organisatie van de clerus, vindt men eveneens een verticaal geordende indeling, welke ten nauwste verband houdt met de hiërarchische orde van de geestelijke wereld en die gebaseerd is op een traditie, die teruggaat op Dionysius de Areopagiet.1)
Kan men deze middeleeuwse standenstaat, met zijn sterke verticale hiërarchische structuur “christelijk” noemen?

Dat is de grote vraag, die opkomt omstreeks 1500 en waarover niet alleen met woorden is gediscussieerd, maar waarover vele eeuwen lang een strijd is gevoerd met bloed en wapenen.
Immers, sinds de Hervorming breekt met de godsdienstoorlogen een nieuwe orde der dingen door, een nieuwe staatsvorm wordt geboren, niet meer gebaseerd op een verticale indeling volgens standen, maar op een horizontale indeling, gegrondvest op de idee van geestelijke verdraagzaamheid.
De overheid verliest haar geestelijk absoluut karakter. In de strijd tussen wereldbeschouwingen neemt zij een meer neutraal standpunt in. Men zou het ook zo kunnen uitdrukken: voor de nieuwe rechtsorde, die met de Hervorming ontstaat, zijn alle burgers van de staat gelijkgerechtigd, opdat op religieus gebied het beginsel van vrijheid kan heersen.

Voor deze gedachte offerde Willem van Oranje zijn leven, werd in Frankrijk een Hendrik IV vermoord en in Duitsland…… Wallenstein.
Het offer, dat zij in de historie hebben gebracht, is een christelijk offer geweest. Zoals het bloed der martelaren eens het zaad der Kerk is geweest, zo is hun bloed het zaad, waaruit een nieuwe „christelijke rechtsorde” gegroeid is. Waarom “christelijke rechtsorde”?

Het antwoord op deze vraag staat o.a. in het Plakkaat van Verlatinge waarmee de Staten-Generaal van onze jonge Republiek in 1581 de gehoorzaamheid opzegden aan de koning.

“De onderdanen niet en zijn van Godt gheschapen tot behoef van den Prince, om hem in alles wat hy beveelt weder het goddelic oft ongoddelick recht oft onrecht is, onderdanich te wesen; maer den Prince om d’ondersaten wille”.

Dit beginsel schept een nieuw recht in een nieuwe staatsorde: het recht van

1) Over ‘de „kerkelijke hiërarchie” als afspiegeling van de „hemelse hiërarchie” zie: Dionysius Areopagita „Over de kerkelijke Hiërarchie”.
Men vindt hierover een uittreksel in „Anmerkungen” van Dr. Roman Boos op de in 1920 door Rudolf Steiner gehouden voordracht over „De geschichtliche Entwicklung des Imperialismus.” (Europa Verlag Ziivich/New York 1946.
13

de mens op gewetensvrijheid. De Overheid respectere deze vrijheid. Dat is haar nieuwe christelijke taak.

Op religieus gebied is voortaan het mensen-lk alleen aan God verantwoording schuldig. De vorst als drager van het rechtsleven, is niet langer meer opgenomen in de hiërarchische ordening van de middeleeuwse standenstaat. Er is een breuk ontstaan in het organisme van de samenleving. In de staat is het terrein vrijgemaakt voor een individuele ontwikkelingsweg.

Met het offer, in dienst van deze nieuwe rechtsorde, breekt als het ware een nieuw Pasen door in de rechtsgeschiedenis van Europa. Want de ontwikkeling van het christendom houdt ten nauwste verband met de ontwikkeling van de diepste krachten van het mensen-lk. Ieder, die het vertrouwen in de ontwikkelingsmogelijkheden van dit mensen-lk, als drager van de
Christuskracht niet verloren heeft, zal deze nieuwe rechtsorde als een winst kunnen zien. als een opstandingsproces. van waaruit de diepste krachten van de menselijke vrijheid ontstaan zijn. In dit opzicht kan onze Republiek worden gezien als een eerste schrede op een lange weg, voerend naar de verwezenlijking van een christelijke samenleving.

Dit emancipatieproces van het rechtsleven uit de organische samenhang van de middeleeuwse standenstaat is echter, behalve een winst tevens een verlies. Zoals reeds gezegd: er is een breuk ontstaan in het organisme van de samenleving.

Met de Hervorming sterft een oude organische samenhang van het rechtsleven met de goddelijke wereld af. Het duidelijkst blijkt dit uit de veranderde opvattingen van het z.g. natuurrecht. Vergelijken wij het natuurrecht, zoals dit in 1625 door Hugo de Groot geformuleerd wordt, met de oude Griekse voorstellingen van het natuurrecht — het phusei dikaion — dan blijkt duidelijk het verschil.

Bij de Grieken. — in het bijzonder bij Plato — nog een sterk organische gedachtewereld. Het rechtsleven is een harmoniserend, men kan wel zeggen. genezend element in de samenleving. Waar ergens een sociaal ziekteproces optreedt door een verbreking van het evenwicht tussen geestelijke en materiële belangen, werkt het rechtsleven bemiddelend en daardoor tevens therapeutisch. Zo ligt in de natuur der dingen besloten.
Wat Hugo de Groot onder natuurecht verstaat is reeds iets geheel anders. Zijn opvatting is veel rationeler, grijpt terug, niet zozeer op Griekse voorstellingen als wel op de Romeinse interpretatie daarvan. De Stoa, bron van zoveel Romeins-rechtelijke opvattingen, is zijn voornaamste leerschool geweest. Natuurrecht is bij hem identiek met volkenrecht, ius gentium.
Voor de Groot betekent natuurrecht datgene wat in iedere mensenziel verborgen ligt als bron van rechtsbewustzijn.
Door het natuurrecht is er ergens een gebied in de samenleving waar wij als mens gelijk zijn aan elkaar, onafhankelijk of wij Chinees zijn of Maleier, Spanjaard of Nederlander, onafhankelijk ook. of wij katholiek, protestant of zelfs heidens zijn opgevoed.
Het natuurrecht ligt in de natuur der dingen, d.w.z. het is ieder mens aangeboren. Daardoor is het natuurrecht voor de Groot ook de basis geworden
14

van het volkenrecht, van een nieuwe internationale rechtsorde, welke thans nog steeds de ideologie vormt van de Verenigde Naties. 1)

Het natuurrecht bij Plato was nog verticaal gericht. Het ging uit van een organische samenhang tussen mens en kosmos, en was daardoor nog geheel ontleend aan antieke theocratische vormen van menselijke samenleving.2)
Het natuurrecht van de Groot is horizontaal gericht. Het is de basis van een nieuw kosmopolitisme, een nieuw wereldburgerschap.

Het past in een samenleving, die afstand heeft gedaan van een hiërarchische ordening van het geestelijk leven.
Deze nieuwe formulering van het natuurrecht heeft gemaakt, dat het rechtsbewustzijn zijn laatste samenhang niet een hiërarchisch geordende geestelijke wereld verloren heeft.

Toch kan men deze opvatting een christelijke opvatting noemen. Zij past geheel in de structuur van een samenleving, voor de verwezenlijking ervan zojuist Oranje zijn leven had geofferd. Wij zien dan ook, dat later deze conceptie van het natuurrecht geheel in dienst wordt gesteld van het tolerantiebeginsel op godsdienstig gebied en dat juist dit beginsel aan iemand als Willem III de kracht heeft gegeven grote Europese politiek te voeren vanuit Engeland.
Het is interessant na te gaan, hoe daarna juist in Engeland, dit natuurrecht langzamerhand zijn christelijk karakter gaat verliezen onder invloed van natuurwetenschappelijke denkbeelden.
Het wordt dan steeds meer aangewend in dienst van tweeërlei vorm van macht: de Staat als drager van de collectieve wil van het volk enerzijds. Anderzijds, de Staat in dienst van de individuele vrijheden van de mens. Deze twee totaal verschillende ontwikkelingswegen van het natuurrecht gaan uit van twee Engelse denkers. Thomas Hobbes en John Locke. Men zou hen zelfs kunnen zien als de twee geestelijke vaders van de twee verschillende ideologieën van democratie, die thans vanuit Amerika en Rusland de geesten zozeer in verwarring brengen.

Het uitgangspunt bij Hobbes is de strijd van allen tegen allen, de bellum omnium contra omnes, als de natuurlijke vorm van de samenleving. De mens is een met rede begiftigd dier. De strijd om het bestaan, de ,”struggle for life” zal steeds als een schrikbeeld van massale verwildering de samenleving bedreigen. Om zich te beveiligen tegen de driften van zijn medemensen, beschikt de mens over de rede. Deze rede dwingt hem er toe zijn vrijheid prijs te geven. Dit offer is niets anders dan een natuurlijke zucht tot zelfbehoud Uit deze natuurlijke drift is het bestaan te verklaren van de lex naturalis. de natuurwet, die de band is, die alle mensen tot een Staat verbindt.

Deze Staat is drager van de collectieve wil, waardoor de enkeling zijn vrijheid prijsgeeft ten einde daarvoor in de plaats veiligheid te verwerven.
De Staat wordt hier door Hobbes voorgesteld als een monster, het beeld van

1) Onder de „doeleinden” van artikel 1 van het Handvest vinden wij: “internationale samenwerking bij het bevorderen en aanmoedigen van eerbied voor de rechten van de mens en voor de grondvrijheden voor allen, zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst”.
2) Over de Politeia van Plato in samenhang met de oud-Indische kastenstaat leze men Urwick The Message of Plato. Aangehaald o.a. door Dr. H. Groot in zijn boek over Plato, Amsterdam 1947.
15

de Leviathan uit het boek Job. Op het titelblad van de eerste uitgave van het werk — 1645 — staat een Vorst afgebeeld met een staf en een zwaard — symbool van totalitair gezag over Kerk en Staat. Zijn maliënkolder bestaat, in plaats van uit talloze ringetjes, uit evenveel mensen.
Deze voorstelling van de Staat is geheel ontleend aan de dierenwereld. De mens is een met rede begiftigd dier. Het is een uiterst pessimistische voorstelling, in wezen echter dynamisch. Immers, zij leidt er toe, dat de rechtsopvattingen geheel in dienst komen te staan van de strijd om het bestaan. Zij verliezen hierdoor hun autonoom karakter, en zullen zich steeds moeten aanpassen aan een evolutieproces, dat zich als een “natuurlijke orde der dingen” onafhankelijk van de wil van de mens buiten hem zich voltrekt. Hier is dan ook de geestelijke basis gelegd van het historisch materialisme en wij zullen zien hoe twee eeuwen later Karl Marx in Engeland zal voortbouwen op deze geheel empirische materialistische gedachtegang.

De opvatting van John Locke over het natuurrecht is geheel tegengesteld aan die van Hobbes.
Hobbes gaat uit van de strijd van allen tegen allen als de natuurlijke vorm der samenleving. Locke gaat uit van de harmonie der individuele belangen. Hobbes zoekt zijn voorbeeld in de natuur bij de dierenwereld. Voor Locke ligt in de natuur der dingen geen strijd maar harmonie. Is ook de sterrenwereld niet doortrokken van harmonie? In de samenleving is ieder mens onderworpen aan natuurlijke verlangens; deze vormen de basis van natuurlijke rechten: recht om te leven, recht op vrijheid, recht op eigendom.
Wanneer ieder mens deze belangen als rechtmatig in zijn medemens respecteert, ontstaat hierdoor een natuurlijke harmonie van samenleving. Deze natuurtoestand betekent allerminst oorlog. Integendeel: oorlog ontstaat wanneer door geweld de natuur der dingen wordt doorbroken. Als waarborg hiertegen dient de Staat. Zij is slechts een noodzakelijke beperking van de vrijheid van het individu. Haar rechtsbasis berust op de erkenning van deze vrijheid. Speciaal op drieërlei gebied: leven, vrijheid en eigendom.
Uit deze optimistische voorstelling van de natuurlijke harmonie van de samenleving is bij Locke de beroemde contractsidee gegroeid, waardoor hij het gezag dat de overheid uitoefent, afleidt uit de overeenkomst van de burgers. Waarborg tegen gewelddadig ingrijpen in de harmonie van de belangen van de zijde der overheid, ligt in het recht, dat de onderdanen bezitten ten allen tijde dit contract te herroepen. Met andere woorden: de soeverein kan bij misbruik van macht de gehoorzaamheid worden opgezegd.

Wij zien hier dus tweeërlei rechtsopvatting, gebaseerd op het door Hugo de Groot gelegde fundament van het moderne natuurrecht.
Die van Hobbes is dynamisch en pessimistisch. Uitgangspunt is de “struggle for life” als de natuurlijke orde der dingen.

Die van Locke is statisch en optimistisch. Uitgangspunt is de harmonie der belangen, als de natuurlijke orde der dingen. Zij gaat uit van het bestaan van eeuwige onveranderlijke rechten, verankerd in de ziel van ieder mens, als de natuurlijke basis van de samenleving.
Beide opvattingen zijn beïnvloed door natuurwetenschappelijke denkbeelden, die juist in deze tijd in Engeland opgeld maken.
16

Merkwaardigerwijze beroepen zowel Hobbes als Locke er zich op dat zij de Indiaanse samenleving als voorbeeld hebben genomen voor het door hen ontworpen beeld van de samenleving!
Het is duidelijk, dat elk van deze opvattingen ontaarden kan in een gevaarlijke eenzijdigheid en dat met deze nieuwe conceptie van het natuurrecht krachten kunnen worden opgeroepen, die in strijd zijn met iedere organische structuur van de maatschappij.
Zowel Hobbes als Locke hebben niet alleen leerlingen gehad, die deze natuurrechtelijke opvattingen van de samenleving verder hebben uitgewerkt, maar ook “Zauberlehrlinge”…….

Sociale ideeën kunnen als natuurkrachten werken, die door de mens worden opgeroepen, maar die op een gegeven ogenblik niet meer door hem kunnen worden beheerst, omdat hij de “toverspreuk” van zijn leermeester vergeten is. Sociale ideeën worden natuurkrachten, wanneer hun organische samenhang met een goddelijk-geestelijke wereld verloren gaat. Zij werken dan niet meer verbindend van mens tot mens, maar destructief, daar zij zijn afgesneden van de bron van alle morele scheppende vermogens in de mens.
Wij kunnen dit emancipatieproces vervolgen vanaf het ogenblik, dat de twee zoëven geschetste natuurrechtelijke opvattingen van de samenleving hun geboortegrond — Engeland — verlaten.

In Engeland bestond omstreeks de tweede helft van de 17e eeuw nog een vorm van samenleving, die in vele opzichten organisch kon worden genoemd. De High Church, het Koningshuis, als min of meer sacrale banden met het verleden, oefenden in de samenleving nog een sterk moreel gezag uit. Via het familieleven, door de macht der bloedsbanden, bestond nog een zekere hiërarchische structuur, gedragen door een, vanuit de kringen van handel en nijverheid zich verjongende adel.
Daardoor was de samenleving nog immuun voor de destructieve uitwerking van de nieuwe, aan de op empirie gebaseerde natuurwetenschap ontleende sociale denkbeelden.
De destructieve uitwerking van deze denkbeelden wordt pas zichtbaar, wanneer zij geëxporteerd uit het moederland, binnendringen in de Nieuwe Wereld enerzijds, in Rusland anderzijds.
Daar, in het Westen en in het Oosten, oefenen zij een revolutionair geweld uit. Men kan, in dit opzicht, de jaren 1776 en 1917 in samenhang met elkander bezien!
In 1776 maken de Verenigde Staten zich los van het moederland. De geestelijke basis van deze Republiek is later door president Wilson zeer treffend gekarakteriseerd: “De grondwet van de Verenigde Staten is ontworpen onder de heerschappij van de theorie van Newton. De ontwerpers van de constitutie van onze Statenbond, construeerden een regering, zoals men een planetarium zou hebben gebouwd ” …….1)

1) Ook bij Jefferson, de grondlegger van de Amerikaanse Constitutie, vindt men de voorstelling van “a beautiful equilibrium, on which our Constitution is founded, and which I believe it will exhibit to the world in a degree of perfection, unexampled but in the planetary system itself.” (Letter to P. Firzbugh, 1798).
17

Hier ziet men de consequenties van de door Locke ontworpen voorstellingen van de harmonie van de individuele belangen. Ingeschakeld in het krachtenspel van de “balance of power” leiden zij langzamerhand tot een volkomen mechanisch beeld van de samenleving. Zij werken destructief, zodra zij in dienst worden gesteld van het met reuzenschreden zich ontwikkelend industrialisatieproces. Het rechtsleven verliest daarmee zijn autonoom karakter, d.w.z. de rechten,”van het individu op leven, vrijheid en eigendom”, komen meer en meer in dienst van eenzijdige economische belangen. Het is interessant deze ontwikkeling in zijn laatste consequenties te vervolgen. Iedere schooljongen is tegenwoordig op de hoogte van het massale roofbouwproces dat in de Verenigde Staten plaatsvindt op de natuur door de op grote schaal plaats vindende ontbossing en uitmergeling van de grond door chemische stoffen.
Tegenover dit in het economisch leven plaatsvindende roofbouwproces, dat de techniek uitoefent op de natuur, staat het Congres, als behartiger van de vrije rechten van de mens op leven, vrijheid en eigendom, machteloos.
Daar wreekt zich op de natuur zelf, een natuurrechtelijke voorstelling van het sociale leven in haar laatste consequentie.1)
De andere consequentie van het natuurrecht — via de door Hobbes beïnvloede ontwikkeling — voltrekt zich thans in het Oosten, in Rusland.
Wij zien hier de laatste consequenties van het historisch-materialisme, geëxperimenteerd op de menselijke samenleving.
De geestelijke basis van dit historisch materialisme is — zoals wij hebben gezien — door Hobbes in Engeland gelegd.
Het natuurrecht, aangepast aan de “struggle for life ”, schiep de Staat als drager van de “collectieve wil” van het volk.

Wij kunnen deze gedachte vervolgen, wanneer zij in Frankrijk, overgenomen door Rousseau, leidt tot de Franse revolutie, en daarna, via het positivisme van Auguste Comte en aangevuld door de evolutieleer van Darwin, Karl Marx beïnvloedt.
Door Lenin wordt zij naar Rusland gebracht en in 1917 verwezenlijkt tot het grootste sociale experiment dat ooit in de geschiedenis heeft plaats gevonden. Ook hier zien wij hoe. evenals in Amerika, de opvattingen van het natuurrecht beïnvloed worden door bepaalde natuurwetenschappelijke voorstellingen en de aanleiding worden tot een ander soort roofbouwproces. Het rechtsleven is hier geheel ondergeschikt geworden aan een ideologie, de opvatting van de klassenstrijd als een dynamisch proces. Recht en moraal zijn daardoor volledig relatieve begrippen geworden, ondergeschikt aan het evolutieproces van de klassenstrijd. Salus revolutiae suprema lex. De hoogste wet is het belang van de revolutie. Deze formule van de Russische Marxist Plechanov is de rechtvaardiging van alles, wat in een andere vorm van samenleving dan die van het Marxistisch socialisme als onrecht geldt. Tegenover de onverbiddelijkheid

1) Chancellor Robert M. Hutchins of the University of Chicago recently sunmit up the sombre facts: „About one-quarter of the arable land in this country is now ruined or severely impoverished and the damage is continuing; Soil losses in the United States total more than five billion tons annually. There has been a greater loss of productive soil in the world in the last two decades than the accumulated loss in all previous time. Another century like the last, and civilizatïon is through.” (John Fisher: „The lost Liberals” in Harpers. Mei 1947).
18

van deze “natuurwet” is het van absoluut ondergeschikt belang, of 20 miljoen mensen — het getal is ontleend aan Kravchenko — worden opgeofferd in dienst van de verwezenlijking van de klassenstrijd.

Zo zien wij, hoe buiten Europa, naar Amerika enerzijds, naar Azië anderzijds, de natuurrechtelijke voorstellingen, geëmancipeerd van de oude sacrale organische samenhang — zoals wij deze nog bij Plato aantreffen — steeds radicaler uitgroeien tot massale belangentegenstellingen, waarbij het rechtsleven zelf zijn autonome macht volledig verloren heeft.
De grote crisis van deze samenleving is niet alleen een geestelijke crisis, niet alleen een economische crisis, zij is ook een crisis van het rechtsleven.
Naarmate in Europa steeds meer de oude organische samenhangen met het verleden — via de Kerk. via de familiebanden, via de historie als lotsverbindend element — verloren gaan, is ook de rechtsorde van onze samenleving verbroken.

Wij staan thans voor de grote vraag: welke taak heeft het rechtsleven te vervullen in een organische samenleving, die niet meer berust op de krachten van het verleden, m a a r  d i e  r e k e n i n g  h o u d t  m e t  d e  t o e k o m s t? In een dergelijke samenleving zal het rechtsleven een verbindend element moeten vormen tussen de aan elkaar tegenstrijdige belangen van het uit de organische samenhangen zich ontwikkeld hebbende economisch leven en het geestelijk leven.

Daarvoor moet het rechtsleven volkomen autonoom zijn.

In Amerika en Rusland zien wij de fatale gevolgen, wanneer dit niet het geval is.
In een werkelijk organische samenleving kan het rechtsleven niet ondergeschikt zijn aan de belangen van ongeveer tweehonderd sleutelindustrieën, die op het ogenblik in de Verenigde Staten, in naam van de verhoging van de maatschappelijke welvaart, in naam van de „progress” een economische dictatuur uitoefenen. 1)
Anderzijds: het rechtsleven kan niet langer meer het afvalproduct zijn van een historisch dynamisch proces, het kan niet langer meer ondergeschikt zijn aan een politiek Messianisme, dat in naam van de verwezenlijking van de broederschap op aarde miljoenen mensen tot slavenarbeid veroordeelt.
Wij hebben niet langer te kiezen tussen twee werelden: óf Amerika óf Rusland.
Wij kunnen alleen nog maar tussen deze twee werelden een nieuwe wereld bouwen: een nieuwe organische samenleving, waarin het rechtsleven autonoom is.

Vooral voor ons land wordt dit vraagstuk urgent. Het grote vacuüm, dat na de oorlog in Midden-Europa ontstaan is, heeft de tegenstelling van ideologieën tussen Amerika enerzijds. Rusland anderzijds, een fataal karakter gegeven.
In de komende jaren zal het erom gaan tegenover deze „koude oorlog” van ideologieën, de weg vrij te maken voor een christelijke rechtsorde.

1) Zie: Beile en Means: The Modern Corporation and Private Property. De schrijvers tonen hierin aan dat het economisch leven van de Verenigde Staten beheerst wordt door de tweehonderd grootste niet-financiële maatschappijen, d.w.z. de verhouding waarin deze tot de banken stonden bespraken ze niet.
19

Bijna alle opvattingen over recht en moraal zijn tegenwoordig beïnvloed door de materialistische opvattingen van de natuurwetenschap. Dit te belichten was het doel van deze artikelen.
Voor de verwezenlijking van een christelijke rechtsorde is in de eerste plaats nodig, een nieuw organisch inzicht in de maatschappelijke problemen van deze tijd te ontwikkelen. Pas wanneer er bewustzijn ontstaan is, hoezeer het materialisme de denkbeelden beïnvloed heeft waarmee wij dagelijks onbewust omgaan in de huidige democratische samenleving, wordt de weg vrij voor een nieuwe structuur van onze maatschappij als -sociaal organisme.

In zijn “Kernpunkte der sozialen Frage” 1) heeft Rudolf Steiner zijn gezichtspunten ontwikkeld over een nieuwe drieledige structuur van de maatschappij. Dat betekent allerminst een herstel van oude voorchristelijke theocratische vormen van samenleving. Het betekent evenmin een beginselprogramma voor een nieuwe politieke partij.

Het komt er in de eerste plaats op aan “denkbeelden te ontwikkelen, die ontleend zijn aan de waarneming van het werkelijke leven”.

In ons land kunnen wij hierbij aanknopen aan zeer bepaalde tradities. Steeds hebben de grote figuren van ons volk gezocht naar een christelijke weg om het midden te vinden tussen twee eenzijdigheden. Voorbeelden hiervan zijn Geert Groote in de 14e eeuw, Willem van Oranje in de 16e eeuw en Thorbecke in de 19e eeuw.

In de toekomst zal het erom gaan. bij deze figuren aan te knopen, opdat
tegenover de grote eenzijdigheden van het Westen en het Oosten de middenweg wordt gevonden voor een werkelijk christelijke rechtsorde

Met het wegvallen van Midden-Europa ligt hier in West-Europa een grote taak.

1) (GA 23)
Vertaald: De kernpunten van het sociale vraagstuk
20

Pasen 1948

Publicaties mr. A.C. Henny

=Geld tussen zekerheid en risico, Uitgeverij Christofoor, Zeist 1986.
=Naar de bronnen van driestromenland; Politieke stromingen: van gemeenschap naar individuele verantwoordelijkheid, Uitgevrij Christofoor, Zeist 1989.
=Wereld in wording (drie delen voor middelbare schoolgebruik door 9 schrijvers
samengesteld) Novem, Uitgeverij van Goor Zonen, Den Haag.
=Honderden artikelen in het tijdschrift Vrije Opvoedkunst van 1933 tot 1990. Zie
uitgebreid digitaal archief van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst Driebergen
i.s.m. Antrovista: http://www.vrijeopvoedkunst.nl en vok.antrovista.com

Toneel:
=Non Nobis (over de Tempeliers)
=Voor God en Vrijheid (historisch spel prins Willem van Oranje)
=Turandot
=Vadertje Langbeen Proteus-uitgave

Gedichtenbundels:
Wilde zwanen boven zee
Licht en schaduw in Hollands tuin

Sprookje:
‘De Pioenen’. Een klein boekje met een liefdevol beschreven sprookje van een oude Chinese wijsgeer, zijn geliefde bloemen en een fee.

Brochures:
Metamorfosen van het rechtsleven
Natuurwetenschap en sociale moraal
Vrijheid, gelijkheid en broederschap
Onderwijs tussen toekomst en verleden
Constantijn de Grote en Julianus Apostata
Voor God en Vrijheid. Historisch spel in negen taferelen. (Proteus uitgave No.4, 1950)
Volken van Europa (Proteus uitgave No.6, 1950)

Rinke Visser over het leven van Arnold C. Henny:

Zwaarte van stofgoud en licht in diamant

Sociale driegeleding: alle artikelen

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.