VRIJESCHOOL – Vertelstof – sprookjes (2-4/4)

.

In de kleuterklas en de 1e klas van de vrijeschool worden sprookjes verteld. Die werden en worden op allerlei manieren verklaard, uitgelegd.
Ook door de achtergronden van de vrijeschoolpedagogie, het antroposofische mensbeeld, is er een bepaalde taal te lezen tussen de regels van het sprookje.
De beeldentaal.
Om het sprookje te vertellen, is het niet nodig dat je die beeldinhoud kent, maar het kan wel helpen je een stemming mee te geven in wát je nu eigenlijk vertelt. Het gaat om een gevoelsmatige verbinding, niet om een intellectueel uit elkaar rafelen.
Overbodig te zeggen dat ‘de uitleg’ nooit voor de kinderen bedoeld is!

Friedel Lenz heeft met die achtergronden verschillende sprookjes van Grimm gelezen en haar opvattingen zijn weergegeven in haar boek ‘Die Bildsprache der Märchen‘.

De woorden van Friedel Lenz worden hier niet letterlijk vertaald weergegeven, meer de strekking daarvan, die ik met eigen gezichtspunten heb aangevuld.

DE BEELDENTAAL VAN DE SPROOKJES

.

Friedel Lenz, Die Bildsprache der Märchen

.

DE WOLF EN DE ZEVEN GEITJES

Er was eens een oude geit die zeven jonge geitjes had en zij had ze lief zoals een moeder haar kinderen liefheeft. Op een dag wilde zij het bos ingaan om voedsel te halen: zij riep ze alle zeven bij elkaar en zei: ‘Lieve kinderen, ik ga naar het bos, wees op je hoede voor de wolf; als hij binnen komt, dan eet hij jullie allen met huid en haar op. De booswicht vermomt zich vaak, maar aan zijn rauwe stem en zijn zwarte poten kunnen jullie hem meteen herkennen.’ De geitjes zeiden: ‘Lieve moeder, wij zullen goed oppassen, u kunt rustig weggaan.’ Toen mekkerde de oude geit en ging met een gerust hart op pad.

De dieren in de fabels vertonen meestal eigenschappen die we bij de mens ook maar al te goed kennen. In de menskunde van Steiner worden ze toegedicht aan het instinct- drift-begeerteleven, [vanaf 4-1-3] waarmee de dieren al bijna volledig zijn beschreven. We kunnen de dieren zeker ook wel ‘bezield’ noemen, maar we kunnen hun ziel alleen volgen tot in het lichamelijke, niet tot het geestelijke: ze hebben bijv. geen idealen en kunst!

Dit sprookje is een van de eerste waarmee het kleinere kind kan horen over deze driftmatige natuur. 

Niet alleen in de sprookjes van Grimm komt de wolf voor, zoals bijv. ook in Roodkapje, maar o.a. in de Germaanse mythologie in de gedaante van de Fenriswolf. Daar is hij vooral de ‘leugen’wolf. 
Waar je hem aantreft in de beelden, hoort hij vooral bij de donkere machten. Een roofdier met blikkerende tanden, dat leeft van levend vlees dat hij met sluwheid probeert te verschalken. Hij bedreigt in de beelden het leven, ook het innerlijke, van de mens die hij bedreigt en ombrengt.

In een andere bewustzijnsfase doorleefden de mensen deze beelden als waarheid; ze wisten ook van een bestaan van een goddelijke wereld die ze helderziend konden waarnemen. Maar met de verandering van dit bewustzijn dat nu eenmaal plaats moest maken voor een veel intellectualistischer beleven, ging dit gevoel van ingebed zijn in een hogere wereld verloren. De wereld opgeslokt door de (Fenris)wolf. Over bleef de verwarring, de onwaarheid, de leugen, de materiële wereld als enige werkelijkheid waarin geld en macht drijfveren van handelen worden, uitmondend in egoïsme en zelfzucht.

De geit wordt gezien als het symbool voor nieuwsgierigheid. Kleine geitjes zijn nog nieuwsgieriger en lijken daarmee op kinderen die ook een sterke drang hebben hun wereld te onderzoeken. Zou het toeval zijn dat ‘kid’ zowel kind als geitje betekent? Het Duits heeft voor nieuwsgierige kinderen: ‘neugierige Ziegen’ (Ziege = geit)

Het duurde niet lang of er klopte iemand aan de voordeur die riep: ‘Doe open, lieve kinderen, ik ben het, moeder, ik heb voor jullie allemaal iets meegebracht.’ Maar de geitjes hoorden aan de rauwe stem dat het de wolf was. ‘Wij doen niet open,’ riepen zij, ‘jij bent onze moeder niet, die heeft een zachte liefelijke stem, maar jouw stem is rauw; jij bent de wolf!’ Daarop ging de wolf naar een marskramer en kocht een groot stuk krijt; dat at hij op en daardoor werd zijn stem zacht. Toen kwam hij terug, klopte aan de voordeur en riep: ‘Doe open, lieve kinderen, ik ben het, moeder, ik heb voor jullie allemaal iets meegebracht.’ Maar de wolf had zijn zwarte poot op de vensterbank gelegd; dat zagen de kinderen en zij riepen: ‘Wij doen niet open, onze moeder heeft geen zwarte poot zoals jij; jij bent de wolf.’ Toen liep de wolf naar een bakker en zei: ‘Ik heb mijn poot gestoten, smeer er eens wat deeg op.’ En toen de bakker zijn poot met deeg had bestreken liep hij naar de molenaar en zei: ‘Strooi wat wit meel op mijn poot.’ De molenaar dacht: De wolf wil iemand bedriegen, en hij weigerde, maar de wolf zei: ‘Als je het niet doet, dan verslind ik je.’ Daarop werd de molenaar bang en maakte de poot wit. Ja, zo zijn de mensen.

Friedel Lenz heeft in haar achtergrondstudie van de antroposofie de zevenvoudige driftnatuur leren kennen met de daarbij behorende zeven organen: de hersenen, de longen, nieren, hart, gal, lever en milt, waar ons gevoelsleven op stoelt, die ze terugziet als de zeven geitjes. 
Als alles harmonisch in je functioneer, voel je je goed, gezond; zo gauw er iets mis is, merk je dat en vaak heeft dat snel een gevolg voor je gevoel(sbelevingen). De Bijbelse uitdrukking ‘het hart en de nieren proeven’, slaat niet zozeer op een orgaanonderzoek, dan wel op hoe het gevoelsleven is dat bij deze organen hoort. Een gevoel kan koud, intellectualistisch zijn, maar ook met hartenwarmte gevuld. De talen bevatten vele uitdrukkingen met de organen i.v.m. een gevoel. ‘Hij heeft iets op z’n lever’, ‘z’n gal loopt over’. 

Nu stapte de booswicht voor de derde maal op de voordeur af, klopte aan en zei: ‘Doe open, kinders, jullie lief moedertje is thuis gekomen en heeft voor jullie allemaal iets meegebracht uit het bos.’ De geitjes riepen: ‘Laat ons eerst je poot zien zodat wij zeker weten dat jij ons lief moedertje bent.’ Daarop legde hij zijn poot op de vensterbank en toen zij zagen dat die wit was, geloofden zij dat alles wat hij zei waar was en deden de deur open. Maar wie kwam daar binnen: de wolf! Zij schrokken en wilden zich verstoppen. Het ene geitje sprong onder de tafel, het tweede in het bed, het derde in de kachel, het vierde de keuken in, het vijfde in de kast, het zesde onder de waskom en het zevende in de kast van de hangklok. Maar de wolf vond ze allemaal en slokte zonder complimenten het ene na het andere door zijn keelgat. Alleen het jongste, dat in de kast van de klok zat, dat vond hij niet. Toen de wolf zijn honger had gestild, maakte hij dat hij weg kwam, ging buiten in de groene wei onder een boom liggen en viel in slaap. Niet lang daarna kwam de oude geit weer terug uit het bos. Ach, wat zij daar te zien kreeg! De voordeur stond wagenwijd open; tafel, stoelen en banken waren omvergegooid, de waskom lag in scherven, dekens en kussens waren uit het bed gerukt. Zij zocht haar kinderen maar zij waren nergens te vinden. Zij riep ze bij hun naam, het ene na het andere, maar niemand antwoordde. Eindelijk, toen zij aan het jongste toe was, riep een zacht stemmetje: ‘Lieve moeder, ik zit in de kast van de klok.’ Zij haalde hem eruit en hij vertelde haar dat de wolf was gekomen en de anderen allemaal had opgegeten. Je kunt je wel voorstellen hoe zij om haar arme kinderen heeft gehuild.

Maar als ‘voor het gevoel’ alles klopt, doen ze de deur open en de onschuldige, reine gevoelens worden een prooi voor de leugengeest. Onschuld, vertrouwen is door het materialisme opgeslokt, in de buik van de wolf, afgesnoerd van het leven dat ze leven. De leugen regeert! De macht van de verleider is groter dan de oude, instinctieve omhulling (van de moedergeit). 
Nu is er nog één geitje over: dat zit in de klok. Daar waar het ritmisch tikt, in het hart’ is nog iets over van het onschuldig reine. Ook wanneer de mens in de meest leugenachtige omstandigheden verkeert, weet hij in zijn hart wat waar en goed is.

Eindelijk liep zij in haar verdriet naar buiten en het jongste geitje liep met haar mee. Toen zij op de weide kwam lag de wolf daar onder een boom en snurkte dat de takken ervan trilden. Zij bekeek hem van alle kanten en zag dat er in zijn opgezette buik iets bewoog en spartelde. O mijn God, dacht zij, zouden mijn arme kinderen, die hij als avondeten heeft opgeslokt, nog in leven zijn? Het geitje moest naar huis lopen en schaar, naald en draad halen. Toen knipte zij het ondier zijn pens open en nauwelijks had zij een knip gedaan, of een geitje stak zijn kop al naar buiten en toen zij verder knipte sprongen zij alle zes na elkaar eruit en zij waren allen nog in leven en hadden zelfs geen schram opgelopen, want het monster had ze in zijn gulzigheid héél naar binnen geslikt. Dat was me een vreugde! Zij omhelsden hun lieve moeder en sprongen als een kleermaker die bruiloft viert. Maar de oude geit zei: ‘Nu moeten jullie veldkeien gaan zoeken en daarmee stoppen wij dan de buik van het goddeloze dier vol, terwijl het nog ligt te slapen.’ Daarop sleepten de zeven geitjes in allerijl keien aan en stopten ze in de buik van de wolf, zoveel zij er maar in konden krijgen. Toen naaide de oude hem zo vlug weer dicht dat hij er niets van merkte en niet eens bewoog.
Toen de wolf eindelijk uitgeslapen was, kwam hij overeind en omdat de stenen in zijn maag hem een geweldige dorst bezorgden, wilde hij naar een bron om te drinken. Maar toen hij zich in beweging zette en daarbij van de ene kant naar de andere liep te slingeren, stootten de keien in zijn buik rammelend tegen elkaar. Toen riep hij uit:

‘Wat hotst en klotst Daar in mijn buik?

Ik dacht dat het zes geitjes waren,

Maar dit zijn keien, hele zware!’

En toen hij bij de bron kwam en zich over het water boog en wilde drinken, trokken de zware keien hem erin en hij moest jammerlijk verdrinken. Toen de zeven geitjes dat zagen, kwamen zij aanhollen en riepen luidkeels: ‘De wolf is dood, de wolf is dood!’, en maakten van vreugde met hun moeder een rondedans om de bron.

De zes andere geitjes leven nu in een duistere wereld, maar het jongste – het ‘hartengeitje’ heeft de mogelijkheid ze te helpen bevrijden en licht te brengen: hij komt met de instrumenten waarmee ze verlost kunnen worden. 
Nu vullen ze zijn buik met stenen. Een steen is wel het duidelijkste beeld voor de grote verharding, voor de materie, het materialisme. In plaats dat de geitjes nu in een donkere wereld moeten leven die van het licht is afgesnoerd en tot de dood moet leiden, wordt de wolf met stenen (i.p.v. ‘brood’) gevuld. Hij ‘versteent’. 
Het water- de bron van het leven – wordt door de wolf nog wel gezocht, maar hij is te ver in het materialisme verzonken geraakt: hij vindt de dood.

Dit sprookje, zegt Lens, is een sprookje van het lot. Het is wellicht het eerste dat we aan de kinderen vertellen.
Het verlies van de paradijselijke onschuld, de geborgenheid en het in aanraking komen met het kwaad wordt in dit sprookje weerspiegeld.

Kinderen voelen onbewust dit verval en de verlossing. 

.

Sprookjes – alle artikelen

Vertelstof – alle artikelen

1e klas – alle artikelen

Vrijeschool in beeld1e klas – sprookjes

2293

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.