VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde (9-1-1-1/5)

.

Enkele gedachten bij blz. 135/136 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Kort voor Steiner in Stuttgart begint met de cursus voor de vrijeschoolleerkrachten in Stuttgart, spreekt hij in Dornach van 9 t/m 17 augustus 1919 over de opvoedingsvraag als sociale vraag. 
De Eerste Wereldoorlog ligt nog vers in het geheugen en tegen de achtergrond van de ellende die deze meebracht, legt Steiner een verbinding tussen zijn idealen van een driegelede maatschappij waarin vrijheid, gelijkheid en broederschap de leidende principes moeten zijn in resp. het geestesleven, het rechtsleven en het economisch leven en de ontwikkelingsfasen van het kind.

Het gaat  in deze voordracht voor wat de fase van 0 -7 jaar betreft alleen over de nabootsing.
Het kind zou nabootsen omdat het in de geestelijke wereld de geestelijke wezens nabootste die het in zijn ontwikkeling op weg naar een nieuwe incarnatie bijstonden. In deze wezens die hem dus verder hielpen, had het het volste vertrouwen. In zijn ouders, resp. de anderen om hem heen ziet hij a.h.w. de ‘vertegenwoordigers’ van die wereld. En zo heeft het volste vertrouwen in hen. Zij zetten de geestelijke wereld, maar nu op aarde, voort.
Ook al dat voor mij en velen met mij een onderwerp waar ik me nauwelijks iets concreets bij kan voorstellen, het kan je toch met een bepaald ernstig gevoel vervullen, dat uitmondt in de conclusie: alles wat het kind in mijn omgeving nabootst van mij, moet het ook waard zijn nagebootst te worden. En dat geeft zo’n uitspraak toch een bepaalde serieuze ernst bij wat je opvoeding wil. Het doet allereerst een appel aan je zelf. Opvoeding is dan allereerst zelfopvoeding!

GA 296

Blz. 17/18  vert. 25/26

Die große Frage für die Zukunft wird sein: Wie werden wir uns zu benehmen haben gegenüber den Kindern, wenn wir sie so er­ziehen wollen, daß sie als Erwachsene in das Soziale, das Demokra­tische, in das Liberale in umfassendstem Sinne hineinwachsen können? Und eine der allerwichtigsten der sozialen Fragen für die Zukunft, ja schon für die Gegenwart, ist einmal die Erziehungsfrage. Und auf diese Erziehungsfrage wurde gerade innerhalb der Geisteswissenschaft hingedeutet in der Weise, wie es die Menschheit der Gegenwart wird verstehen müssen, wenn sie vorwärtsdringen will. Sonst werden die sozialen Forderungen immer chaotisch bleiben, wenn nicht gesehen wird auf ihrem Grunde die gewaltigste Frage der Gegenwart:
die Erziehungsfrage.

De grote vraag voor de toekomst zal zijn: hoe moeten we ons ten opzichte van de kinderen gedragen, wanneer we ze zodanig willen opvoeden, dat ze als volwassenen steeds beter kunnen omgaan met het sociale, het democratische en het liberale? Een van de allerbelangrijkste sociale vragen voor de toekomst, zelfs al voor onze tijd, is het opvoedingsvraagstuk. En juist vanuit de geesteswetenschap wordt het opvoedingsvraagstuk benaderd op een wijze die de mensen zullen moe­ten begrijpen, wanneer zij vooruit willen komen. De sociale eisen zullen chaotisch blijven wanneer niet op basis van de geesteswetenschap gekeken wordt naar de oorzaken van het grootste vraagstuk van deze tijd: het opvoedingsvraagstuk.

Und Sie brauchen, wenn Sie die großen Richt­linien kennenlernen wollen für dasjenige, was in der Erziehungsfrage vorliegt, nur zur Hand zu nehmen das kleine Büchelchen: «Die Er­ziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft.» Eine der wichtigsten sozialen Fragen der Gegenwart ist mit diesem Büchelchen auf die Oberfläche der Menschenbetrachtung gehoben worden: die soziale Erziehungsfrage. Lernen wird man müssen in weitesten Kreisen der modernen Menschheit dasjenige, was mit Be­zug auf die drei Epochen der Jugendentwickelung des Menschen aus der Geisteswissenschaft herausgeholt werden kann.

Wanneer u de grote lijnen wilt leren kennen die in het opvoedingsvraagstuk besloten liggen, dan hoeft u slechts het boekje “De opvoeding van het kind in het licht van de anthroposofieu ter hand te nemen. Met dit boekje is een van de belangrijkste sociale vraagstukken van deze tijd binnen het blikveld van de mens gebracht: opvoeden en onderwijzen in het licht van het sociale leven. In de breedste kringen van de moderne mensheid moet men leren wat er vanuit de geestes­wetenschap geleerd kan worden met betrekking tot de drie ontwikkelingsfasen van het kind.

De vertaling hanteert nog de schrijfwijze ‘anthroposofie’ (met een h). In de laatste vertaling is gekozen voor de titel: ‘De opvoeding van het kind’.
In dit artikel is er wat betreft de ontwikkelingsfase 0 – 7 uit geciteerd.

Sie wissen, es ist da hingewiesen darauf, wie zwischen der Ge­burt und dem 7. Jahre, dem Jahre, das den Zahnwechsel durch­schnittlich bringt, das Menschenwesen ein nachahmendes Wesen ist, wie das Menschenwesen dasjenige tut, was seine Umgebung tut. Betrachten Sie schließlich das Kind wirklich verständig, Sie werden überall finden: Das Kind ist ein nachahmendes Wesen, es tut das­jenige, was die Großen tun. Die große Wichtigkeit in dem Kindes­leben ist die, daß die Menschen, die in der Umgebung des Kindes sind, nur dasjenige tun, was das Kind nachahmen kann, ja, daß sie nur dasjenige denken und empfinden in der Umgebung des Kindes, was das Kind nachahmen kann. Das Kind setzt, indem es durch die Geburt ins physische Dasein eintritt, nur das fort, was es erlebt hat in der geistigen Welt vor der Empfängnis. Da lebt man ja als Men­schenwesen in den Wesen der höheren Hierarchien drinnen; da tut man alles dasjenige, was an Impulsen aus dem Wesen der höheren Hierarchien kommt. Da ist man in einem noch viel höheren Grade ein Nachahmer, weil man in einer Einheit ist mit denjenigen Wesen, die man nachahmt. Dann wird man in die physische Welt herausgesetzt. Da setzt man die Gewohnheit, eins zu sein mit der Umgebung, fort. Diese Gewohnheit erstreckt sich dann darauf, eins zu sein mit Wesen, oder nachzuahmen diejenigen Wesen, die als Menschen in der Umgebung sind und für die Erziehung zu sorgen haben, indem sie dasjenige nur tun und denken und empfinden, was das Kind nachahmen kann. Es ist um so größeres Heil für das Kind, je mehr es leben kann nicht in seiner Seele, sondern in der Seele der Umgebung, in den Seelen der Umgebung.

Zoals u weet wordt in dat boekje beschreven dat het mensenwezen vanaf de geboorte tot het zevende jaar, waarin meestal de tanden gewisseld worden, een nabootsend wezen is. Het mensenwezen doet datgene wat zijn omgeving doet. Bekijkt u het kind maar eens vol aandacht en u zult zien: het kind is een nabootsend wezen, het doet datgene wat de volwas­senen doen. In het leven van het kind is het van groot belang dat de mensen die in de omgeving van het kind leven alleen datgene doen wat het kind kan nabootsen; zelfs alleen dat­gene denken en voelen wat het kind kan nabootsen. Wanneer het kind door de geboorte het fysieke bestaan binnentreedt, zet het slechts datgene voort wat het vóór de conceptie in de geestelijke wereld heeft beleefd. Daar leeft het mensenwezen in het wezen van de hogere hiërarchieën; daar doet het mensen­wezen alles wat aan impulsen uit het wezen van de hogere hiërarchieën voortkomt. Daar is men in nog veel sterkere mate een nabootser omdat men één is met de wezens die men na­bootst. Vervolgens komt men in de fysieke wereld terecht en zet men de gewoonte om één te zijn met de omgeving voort. Deze gewoonte strekt zich dan uit naar het één zijn met de wezens, of die wezens na te bootsen, die als mensen in de omgeving zijn en die de opvoeding verzorgen, wanneer die mensen alleen datgene doen, denken en voelen, wat het kind kan nabootsen. Hoe meer het kind niet in de eigen ziel, maar in de ziel, de zielen van de omgeving kan leven, hoe beter dat voor het kind is.

Bekijkt u het kind maar eens vol aandacht en u zult zien: het kind is een nabootsend wezen, het doet datgene wat de volwas­senen doen.
.

In der Vergangenheit konnten die Menschen, weil ihr Leben mehr ein instinktives war, auf diese Nachahmung auch instinktiv sich ver­lassen. In der Zukunft wird das nicht so sein. In der Zukunft wird achtgegeben werden müssen darauf, daß das Kind ein Nachahmer ist. In der Zukunft wird bei der Erziehung die Frage immerzu be­antwortet werden müssen: Wie gestaltet man am besten das Leben des Kindes so, daß es in der besten Weise seine Umgebung nach­ahmt? Alles das, was in der Vergangenheit geschehen ist in bezug auf dieses Nachahmen, es wird intensiver und immer intensiver, be­wußter und immer bewußter gefragt werden müssen gegen die Zu­kunft hin. Denn die Menschen werden sich eines sagen müssen: Wenn die Menschen im sozialen Organismus werden erwachsen sein sollen, so werden sie freie Menschen sein müssen.

In het verre verleden konden de mensen zich ook instinc­tief op dit nabootsen verlaten, omdat hun leven meer instinc­tief van aard was. Dat zal in de toekomst anders zijn. Dan zal men zich ervan bewust moeten zijn dat het kind een nabootser is. In de toekomst zal men bij het opvoeden steeds de vraag moeten beantwoorden: hoe kan het leven van het kind zodanig verlopen dat het zijn omgeving op de beste manier kan nabootsen? Alles wat in het verleden met betrekking tot dit nabootsen is gebeurd, zal de mens van de toekomst steeds intensiever en bewuster gevraagd worden. Want de mensen zullen moeten beseffen: in het sociale organisme zal een vol­wassen mens een vrije mens moeten zijn.

Frei wird man nur, wenn man zuerst als Kind möglichst intensiver Nachahmer war. Die Kraft, die die naturgemäße Kraft des Kindes ist, sie muß intensiv ausge­bildet werden gerade für das Zeitalter, in dem der Sozialismus her­einbrechen wird. Und die Menschen werden nicht freie Wesen wer­den, trotz aller Deklamationen und trotz alles politischen Gewimmers über Freiheit, wenn die entsprechende Kraft der Nachahmung im Kindesalter nicht eingepflanzt wird. Denn was im Kindesalter in dieser Weise eingepflanzt wird, das allein kann die Grundlage für die soziale Freiheit geben.

Vrij wordt men pas, wanneer men als kind zo intens mogelijk heeft kunnen nabootsen. De natuurlijke kracht van het kind moet intensief ontwikkeld worden, met name voor het tijdperk waarin het socialisme zal aanbreken. De mensen zullen geen vrije wezens worden, alle declamaties en al het politieke gekrakeel over vrijheid ten spijt, wanneer de daartoe benodigde kracht van de nabootsing tijdens de kinderleeftijd niet wordt ontwikkeld. Want alleen wat zo in de kinderleeftijd wordt ontwikkeld, kan een basis voor de sociale vrijheid leggen.

Steiner legt hier een verband tussen de menselijke vrijheid op latere, volwassen leeftijd en de nabootsing tijdens de leeftijd van 0 -7. 
Ook voor de twee andere fasen geldt zoiets i.v.m. de idealen van de driegelede maatschappij. 

Blz. 21  vert. 31

Ohne daß man wissen wird, der physische Leib, der ein Nachahmer ist, der muß in der richtigen Weise ein Nachahmer werden, wird man in die-sen physischen Leib hineinverpflanzen nur die animalischen Triebe.

Wanneer men niet weet dat het fysieke lichaam een nabootser is die zich op de juiste wijze moet ontwikkelen, zal men in het fysieke lichaam slechts dier­lijke driften overplanten.

Wenn nicht in der richtigen Weise die Nachahmung entwickelt wird, werden groß die animalischen Triebe.

Wanneer de nabootsing niet op de juiste manier ontwik­keld wordt, groeien de dierlijke driften.
GA 296/17-21
Vertaald/25-31

Blz. 44  vert. 55

Wir sollen erkennen, daß bis zum 7. Jahr der Mensch, weil er ja seinen physischen Leib besonders entwickelt, ein Nach­ahmer ist; wir sollen das zur Grundlage der Erziehung machen.

Wij moeten weten dat de mens tot aan het zevende jaar, omdat hij dan in het bijzonder zijn fysieke lichaam ontwikkelt, een nabootser is; dat moeten wij tot grondslag van de opvoeding maken.

Steiner legt een verband tussen ‘het zich verloren voelen van de mens als volwassene’ en het niet voldoen aan de opvoedingsvoorwaarden van de drie ontwikkelingsfasen:

Blz. 49   vert.  60

Sehen Sie, das Auffälligste im Leben der Ge­genwart ist ja, daß heute so viele zerrissene Menschenseelen herumgehen, Menschenseelen, die eigentlich problematisch sind, die nicht voll mit dem Leben etwas anzufangen wissen, die immer wieder und wiederum fragen: Was soll gerade ich tun, was meint das Leben gerade mit mir? – die das oder jenes angreifen und doch nicht zu ihrer Befriedigung. Immer mehr und mehr werden der Menschen, die so problematische Naturen sind. Woher kommt das? Das kommt da­von, daß dies schon ein Mangel in unserem Erziehungswesen ist. Wir bilden heute unsere Kinder so aus, daß wir nicht diejenigen Kräfte in ihnen erwecken, welche den Menschen stark für das Leben machen: Das, was den Menschen stark macht dadurch, daß er ein Nachahmer ist bis zum 7. Jahre, was ihn stark macht dadurch, daß er einer würdigen Autorität folgt bis zum 14. Jahre; daß er die Liebe in der richtigen Weise bis zum 21. Jahre entwickelt kriegt, denn später kann man es nicht mehr entwickeln. Das, was dem Men­schen fehlt dadurch, daß die Kräfte, die in bestimmten jugendlichen Lebensjahren entwickelt werden müssen, nicht erweckt werden, das macht ihn zur problematischen Natur. Das muß man nur wissen!

Het opvallendste in het moderne leven is namelijk dat er zoveel verscheurde men­senzielen zijn. Mensenzielen die het moeilijk hebben, die zich met het leven geen raad weten, die zich steeds weer afvra­gen: wat moet ik nou doen, wat heeft het leven met mij voor? – die dit of dat beginnen maar daarin geen voldoening vinden. Er zijn steeds meer mensen die dit soort problemen hebben. Hoe komt dit? Dit komt door een gemis in de manier van op­voeden. Wij vormen onze kinderen tegenwoordig zo, dat wij niet die krachten in hen wekken die de mens geschikt maken om het leven aan te kunnen. Namelijk datgene wat de mens geschikt maakt doordat hij tot het zevende jaar een nabootser is; wat de mens geschikt maakt doordat hij tot het veertiende jaar een waardige autoriteit volgt; en dat hij tot aan het 21ste jaar de liefde op de juiste wijze kan ontwikkelen, want later kunnen deze krachten niet meer ontwikkeld worden. Datgene wat de mens mist omdat de krachten die in bepaalde jaren van de jeugd ontwikkeld dienen te worden, niet gewekt zijn, maakt hem tot een mens met problemen. Dat dienen wij te beseffen!
GA 296/44 en 49
Vertaald/55 en 60

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Over de werking van de omgeving op een kind: zie het ‘hersenvoorbeeld‘ in dit artikel.

Rudolf Steiner over spel

Over de werking van tv op kleine kinderenopvoedingsvragen onder nr. 19  m.n. [19-10]
.
Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2125

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.