.
Marieke Anschütz, Jonas 09-01-1981
.
Het spel en de knikkers
Er is een verrukkelijk schilderij van Pieter Breughel de Oude waarop hij alle spelletjes die er in zijn tijd werden gespeeld, heeft uitgebeeld. De kunsthistorici hebben ze zelfs geteld: het zouden er 84 zijn, van bellen blazen tot bruiloftje spelen toe. Er is slechts een enkel kind dat alleen speelt, verreweg de meeste spelen met elkaar. Ik dacht niet, dat het de schilder erom te doen was voor later tijden een verzameling aan te leggen van de toen bekende spelen. Het is meer of Breughel wil zeggen: kijk, zoals de kinderen spelen lijkt op wat er gebeurt in de samenleving van de volwassenen. Ze oefenen zich in het spel voor later. Maar wat wordt dan geoefend?
Het behoort, dacht ik, tot het wezen van het spel dat het geen doel in zichzelf kent. In principe kan het eindeloos duren en je kunt steeds weer opnieuw beginnen. Het eerste wat je zo globaal over de meer gerichte spelen kunt zeggen, is dat de natuurlijke drang tot bewegen door allerlei onderlinge afspraken gekanaliseerd en gereguleerd wordt. Het tweede is, dat bij elk spel bepaalde hindernissen genomen moeten worden, voordat je verder kunt, en vaak lijkt het of de zin van het spel, van het spelen in het algemeen, ligt in —het overwinnen van die hindernissen, steeds weer, zodat je al oefenend behendiger wordt. Bij bokspringen moet je je aanloop goed berekenen en hoog genoeg springen, anders bots je tegen ‘de bok’ aan of blijf je steken op zijn rug! Het kind heeft een stuk zekerheid en zelfvertrouwen veroverd als het na een tijdje merkt dat het gaat, dat zijn afzet sterk genoeg is om over de hindernis heen te komen. Het overwinnen van jezelf is zowel naar buiten als naar binnen toe steeds in wording, het is nooit af, er komen steeds weer nieuwe hindernissen die genomen moeten worden, en dat ervaart een gezond kind ook als reëel. Weerstanden zijn er om overwonnen te worden. Zo is het leven, of misschien kun je nog beter zeggen: dat is leven!
Wanneer begint een kind te spelen? Je zou kunnen zeggen: vanaf de zesde week. Dan wordt het kind wakker voor zijn omgeving, het ontdekt zijn eigen handjes en het maakt het eerste sociale contact. De ernstige blik van de ogen wordt doorbroken door dat eerste schattige lachje dat meestal de moeder geldt. En nog voordat het eerste jaar voorbij is, hebben moeder en kind een spelletje ontdekt dat in allerlei vormen het hele verdere kinderleven even verrukkelijk blijft: dat is het kiekeboespelletje, dat later ‘verstoppertje’ heet, en nog veel later ‘spoken’. Een spel van zichtbaar en onzichtbaar, van licht en duister.
Winnen en verliezen
Ieder voorjaar wordt er verwoed geknikkerd op het schoolplein. Er is geen spel waarbij je zo goed leert verliezen, en leert om verstandig met je bezit om te gaan. Er zijn kinderen die al gauw afstand kunnen nemen van dat felle gebeuren van winnen en verliezen. Zij bewaren zuinig enkele mooie stuiters en met de rest wagen ze telkens een gokje. Ze knikkeren echt om het spel. Er zijn echter ook kinderen die ervan bezeten zijn. Het zijn altijd jongens en het zijn meestal niet de beste verliezers. Een jongen van acht had een enorme zak knikkers verzameld. Ook zijn zakcentjes werden in knikkers omgezet. Hij knikkerde bij het leven, het liet hem weken lang niet meer los. Maar o, wat zijn er een tranen gevloeid in dat voorjaar! De jongen knikkerde goed en hij won vaak, maar hij nam het op tegen iedereen, en daardoor verloor hij minstens evenveel, en dan was er bitter verdriet. Het hielp niet als je wees op die grote zak vol knikkers. Iedere verloren stuiter was er één. Hij heeft toen in het groot gewonnen, maar ook in het groot leren verliezen. Want het volgende voorjaar speelde hij veel bedachtzamer, en kon beter afstand nemen van winst en verlies.
Binnen spelen
Vanaf het zesde jaar kan een kind er innerlijk tegen om zo zoetjes aan te leren verliezen. Bij spelletjes worden ze voor vol aangezien en mogen op eigen kracht meedoen. Het aloude ganzenbord ,het levensspel’ vol hindernissen is nog steeds zeer geliefd en wordt beslist niet alleen gespeeld op oudejaarsavond. Er bestaan variaties op het ganzenbord onder andere een oud tramspel en een treinenspel, beide uitgaven van het Nederlands
Spoorwegmuseum in Utrecht.
Dan zijn er kwartetspelen in allerlei vormen. Een goed kwartet om mee te beginnen is een spel gebaseerd op kleuren, zodat kinderen die niet of nauwelijks kunnen lezen, toch mee kunnen doen. ‘Mijn eerste kwartet’ is goed doordacht en verzorgd van tekening en kleur. Dat soort kwartetten moet je met een lantarentje zoeken, want de meeste dieren-, bloemen-, steden- of sport-kwartetspelen zijn volmaakt willekeurig samengesteld. Er is geen enkele lijn in te ontdekken, maar je kunt er wel mee spelen. Zowel met kwartetspelen als met ganzenborden leer je op een elegante manier verliezen, want je bent niet de enige verliezer.
Haal niet teveel spelletjes tegelijk je huis in. Dat heeft geen zin, net zo min als met speelgoed. Liever eerst een enkele, zoals huisje-boompje-beestje, een eenvoudige plaatjesdomino van karton of hout en zo’n eerste kwartetspel. Als je deze eerst vele malen met de kinderen hebt gespeeld, dan zijn alle variaties daarop later gemakkelijker herkenbaar. In vakanties of op hoogtijdagen wordt dan langzamerhand de voorraad aangevuld.
Samen doen
Telkens weer merk ik hoe belangrijk het is, dat je als ouders een nieuw spel inzet met de kinderen samen. Niet in de trant van: ‘Dat zal ik jullie wel even voordoen’, maar meer: ‘Mag ik meedoen? Want ik wil het ook leren kennen’. Als een oudere erbij is, worden de regels van het spel direct goed voor iedereen duidelijk, zodat daar nooit ruzie over behoeft te ontstaan. Later maken de kinderen er wel variaties op, maar altijd uitgaande van die vaste, vertrouwde regels. Als je het al niet wist, dan kun je het aan de spelletjes merken dat ieder kind behoefte heeft aan vaste regels en goede gewoonten, als een vaste grond onder zijn voeten. Het geeft een kind zelfvertrouwen en een rustige kern van waaruit de wereld wordt verkend.
Je doet echter meer ontdekkingen. De kinderen spelen alles mee, maar uiten ook langzamerhand hun voorkeur voor bepaalde spelletjes. Soms kun je het zelfs omdraaien: bepaalde spelletjes zijn goed voor een bepaald kind. Dat heb ik ervaren met dat geliefde én verguisde spel Monopoly. Het omgaan met veel, bijna echt geld zoals in Monopoly aan de orde is, heeft een onschuldig voorstadium: het winkeltje spelen. Dat begon in ons gezin, toen onze oudste dochter op haar vijfde verjaardag een winkeltje kreeg, gemaakt van een grote houten kist, met schapjes en laden en een langwerpig houten blok als toonbank, alles gezellig bruin en groen geschilderd. Er was een weegschaal, puntzakjes, allerlei bakjes en roodgeruite zakjes met ‘levensmiddelen’ tot en met de winkelbel toe. Het verhandelen zelf gaat eerst in natura, met eikels en kastanjes, maar al gauw wordt er geld gemaakt, getekend en uitgeknipt. In een latere fase wordt al het speelgoed tentoongesteld en geprijsd. Daar zijn ze werkelijk uren mee bezig. Op den duur verzamelde ik een speciaal zakje buitenlandse munten, waarmee nog veel ‘echter’ gespeeld kon worden. Het is nu een beetje over, want ze zijn nu al zo groot dat ze een kleine hoeveelheid zakgeld mogen beheren. Die intensieve speelperiode heeft echter goed gewerkt. Een van de kinderen bleek van meet af aan sterk geboeid te worden door dat gegoochel met kleine en grote bedragen aan geld. Uitgerekend dat kind krijgt op zijn negende verjaardag Monopoly cadeau. Hij had het leren kennen bij vriendjes, het was een openlijke wens geworden. Het is geen gemakkelijk spel en aanvankelijk ontstond steeds weer ruzie, omdat de regels niet duidelijk waren. Totdat vader kort daarna de tijd nam om een hele zondagmiddag met dit kind Monopoly te spelen. De jongen heeft het er nog over: ‘Pappa en ik hebben toen vier en een half uur gespeeld!’ Hij heeft zich helemaal kunnen uitleven in de enorme getallen en de vele papieren en gewichtige kaarten. Hij kent nu niet alleen grondig de regels, maar zijn lust in grote getallen is geheel bevredigd. Hij kan nu afstand nemen, hij doorziet het spel tot op zekere hoogte, zelfs in de negatieve kanten, en hij ziet ook ineens de andere speler als medespeler. In het begin had hij geen geduld met een zusje dat minder vlot rekende dan hij. Nu legt hij het rustig uit of wijst de ander een weg om er ook te komen.
Zaterdagavond
Er zijn gezinnen waar de zaterdagavond gewijd is aan bezigheden die je gezamenlijk met het hele gezin kunt doen. Met jongere kinderen zijn allerlei soorten spelletjes erg geschikt daarvoor. Er wordt ook wel op andere manieren geprobeerd met elkaar iets te doen. Toch moet je oppassen, dacht ik, dat je zo’n avond niet teveel vastlegt. Als jijzelf vindt dat er iets moet gebeuren met elkaar, heb je de neiging te snel in een bepaalde vorm te schieten en die te herhalen. Je zou eigenlijk de durf moeten hebben niet teveel te organiseren en het te beschouwen als een oefening in het ‘spelen’ met elkaar in de ruimste zin van het woord.
In welke vorm dat gebeurt is minder belangrijk, want de grondgedachte is: samen iets laten ontstaan, met groot en klein. Als moeder kan je dan proberen de juiste stemming op te roepen waarin iets kan ontstaan. Je bent de hele week onderweg geweest, ieder dook onder in de eigen beslommeringen. En dan, aan het eind van die zeven dagen, op de drempel van een nieuwe week, nemen we even afstand van die wereld daarbuiten. We kijken rond in die kleine kring van het gezin, ons ‘uitgangspunt’, en we stellen de vraag: ‘Waar ben je? Hier ben ik’, zoals Niels Holgersson de wilde ganzen riep. Je vraagt naar de ander en je geeft jezelf. Dan kan een beweeglijke vorm ontstaan, en juist die beweeglijkheid binnen de orde van een aantal regels lijkt mij wezenlijk voor het spel.
.
Rudolf Steiner: over spel
Opspattend grind: over spel: nr. 16, 19, 29, 53, 59, 68
spel: alle artikelen
.
599-550