.
Onze taal is, wat spelling betreft, niet zo eenvoudig. Voor de kinderen valt er dan ook heel wat te leren. Er moet heel veel geoefend worden. Als leerkracht moet je dus ook heel goed weten hoe bepaalde spelling(s)regels zijn. Hieronder volgt een beknopte hulp: (uitbreiding volgt van tijd tot tijd)
(48)
zie ook woordenallerlei
(35) aan/aan de gevolgen
(45) aan elkaar of streepje
(39) aanhalingstekens en komma
(37) aantal
(6) actieve zin
(2) alle of allen;
(33) -allig
(3) als of dan;
(30) als-bepalingen
(6) bedrijvende zin
(21) bepaling van gesteldheid: verkeerd gebruik;
(22) beknopte bijzinnen
(42) bijv. naamw. afgeleid van voltooid deelwoord
(28) denk/denk niet
(8) die, dat of wat;
(17) dubbele ontkenningen;
(43) enkelvoud/meervoud
(10) ervan af/ ervanaf;
(41) haar of hem? hij of zij?
(41) hem of haar? hij of zij?
(1) hen of hun;
(16) het zij/ zij het;
(41) hij of zij? Hem of haar?
(46) hoofdletters
(27) -ing of -atie
(34) ’t kofschip
(39) komma en aanhalingstekens
(40) leenwoorden
(5) leestekens (punt, komma, puntkomma, aanhalingstekens);
(6) lijdende zin
(25) meervoud: stapel-; algemene regels; woorden op -ik; van samengestelde woorden;
(43) meervoud/enkelvoud
(14) meewerkend voorwerp;
(23) met betrekking tot; ten aanzien van
(11) mits/tenzij;
(12) nadat;
(28) negatieverplaatsing
(13) niet (in) het minst;
(7) omdat of doordat; reden/oorzaak;
(17) ontkenningen (dubbele);
(47) opdat of zodat
(6) passief of actief;
(36) perifrase;
(18) pleonasme;
(19) samentrekking – foutief;
idem: ‘Tante Betje’
(29) stoffelijke bijv.naamw.
(45) streepje of aan elkaar
(44) streepje of trema
(20) tangconstructie;
(18) tautologie;
(24) te, ten ter
(23) ten aanzien van; met betrekking tot
(44) trema of streepje
(4) tweede naamval-S en meervoud-S;
(17) verhaspellingen; dubbele ontkenningen;
[38] verleden tijd of voltooide
(26) vervoeging Engelse werkwoorden
(31) verzwegen onderwerp
(42) voltooid deelwoord als bijv. naamwoord
(33) -voudig
(47) werkwoorden: samenkoppelingen
(32) werkwoorden sterk-zwak
(9) wiens, wier, waarvan of wie;
(16) zij het/ het zij;
(41) zij of hij? hem of haar?
(47) zodat of opdat
(1) HEN OF HUN
X Hun moeten aanvullen en dan kunnen wij op de counter spelen. Als je zo’n zin zwart op wit ziet staan, heb je waarschijnlijk direct door dat hier zij had moeten staan in plaats van hun. In spreektaal wordt deze fout echter verbazingwekkend vaak gemaakt. Nog veel groter (en niet alleen in spreektaal) is de verwarring rond hun en hen. Voor het correcte gebruik van hun en hen is enige grammaticale kennis nodig. –hun mag eigenlijk alleen gebruikt worden als meewerkend voorwerp –hen wordt gebruikt als lijdend voorwerp en na voorzetsels Ik heb hun de grammatica uitgelegd. Ik heb aan hen de grammatica uitgelegd. Ik heb hen op grammaticale kennis getoetst. Als je streeft naar zo verzorgd mogelijk taalgebruik, is het raadzaam om in de schrijftaal deze regel te volgen. Maar blijft het onderscheid tussen meewerkend en lijdend voorwerp je parten spelen, dan is er een in brede kring geaccepteerde, eenvoudige oplossing: gebruik het woordje ze. Ik heb ze de grammatica uitgelegd. Ik heb ze op grammaticale kennis getoetst. Lees meer over hen en hun in paragraaf 4.2.3 van de Beknopte grammatica van het Nederlands in het Kramers woordenboek Nederlands.
Kom je hun of hen tegemoet?
Tegenwoordig kiezen mensen vaker voor ‘hen’, omdat ‘hun’ besmet is door ‘hun hebben’, en qua ontleding kun je van ‘tegemoet’ een achterzetsel maken (net als ‘voorbij’) en dan past er ‘hen’ bij, of je stelt dat ‘hun’ lijdend voorwerp is van ‘tegemoetdrijven’, en dan zou het ook ‘hen’ zijn. Tegemoet’ komt van ‘te ghe-moete’ (om te ontmoeten), en ‘Hij kwam haar tegemoet’ was dus oorspronkelijk iets als ‘Hij naderde om haar te ontmoeten’. Vroeger hoorde hier een derde naamval bij, en vandaar de keuze voor ‘hun’.
‘Volgens de strikte regel van Taaladvies bij het werkwoord ‘tegemoetkomen’ past de vorm ‘hun’ want het zou gaan om ‘een soort meewerkend voorwerp’. Ik denk dat hier die uitgestorven derde naamval bedoeld is, en officieel is het dus ook ‘hun’. Wat zegt de taalwerkelijkheid? Daar is het chaos: in de literatuur kiezen schrijvers als A. Roland Holst, Louis Couperus en alle kinderboekenschrijvers rond 1900 voor ‘hen tegemoet’, maar ongeveer evenveel (Vondel, Van Schendel, Boudier-Bakker) schrijven ‘hun tegemoet’. Er zijn er ook die het door elkaar gebruiken. Het lastige is dat die naamval alleen in de keuze voor hen/hun zichtbaar is. Elke nieuwe generatie taalgebruikers heeft dus maar weinig aanknopingspunten. Ik denk dat het langzaam ‘hen’ wordt. p.a.coppen@let.ru.nl
(2) ALLE OF ALLEN? ENKELE OF ENKELEN?
Woorden als alle, andere, beIde, deze, eerste, enige, enkele, laatste, meeste, sommige, verscheidene, weinige moeten soms met een n aan het eind worden geschreven (allen, anderen enz.), maar het is niet altijd duidelijk wanneer ze die slot-n krijgen. Hiervoor bestaan de volgende vuistregels: -Deze woorden krijgen nooit een n als ze terugslaan op dieren of dingen: Alle eendjes zwemmen in het water. Ik zie ze alle zwemmen. Er staan hier te veel stoelen. We moeten er enkele op de gang zetten. Als deze woorden terugslaan op personen, gelden de volgende twee regels: Ze krijgen geen n als ze worden gevolgd door het zelfstandig naamwoord waar ze op terugslaan of als dit zelfstandig naamwoord er makkelijk achter gedacht kan worden: De meeste lezers haten moeilijke boeken. Vele toeristen keerden na de ramp terug naar huis, maar sommige bleven toch in het land. -Ze krijgen wel een n als ze niet worden gevolgd door een zelfstandig naamwoord en als er ook moeilijk een zelfstandig naamwoord achter gedacht kan worden: Velen kennen de woorden van ons volkslied niet meer uit het hoofd tegenwoordig. Sommigen juichen de maatregel toe, maar anderen vrezen dat deze weer niets zal uithalen. De bestuurders hadden beiden schuld. De spelers protesteerden allen bij de scheidsrechter.
Nog een voorbeeld:
“Nu zijn eindredacteuren het eindstation van de kopijstroom. En ja, die hebben enige opleiding genoten, de meeste hebben die zelfs afgemaakt”.
De meeste had, meenden de critici, de meesten moeten zijn. Nu is dat synoniem van de meerderheid hier niet fout. Maar de meeste kun je evengoed gebruiken, omdat je erachter een zelfstandig naamwoord kunt invullen dat iets eerder in de tekst staat: eindredacteuren. Ter vergelijking eenzelfde constructie: alle kandidaten slaagden, de slordige inbegrepen.
(3) ALS OF DAN
Het woordje als is aan een ware zegetocht bezig. Steeds vaker hoor je zinnen als: X Duitse hooligans zijn nog erger als Engelse. X Pele was een betere voetballer als Cruijff. Vooral in spreektaal wordt in dit soort zinnen zeer frequent als gebruikt, waar het volgens de traditionele regels dan hoort te zijn. In schrijftaal verdient het de voorkeur de traditionele regels te volgen: -na een vergrotende trap volgt dan:
Zij kan beter leren dan haar broer. Mijn haar is langer dan dat van jou.
-in een vergelijking waarin sprake is van een overeenkomst, gebruik je als:
Mijn moeder is even oud als mijn vader. Ik houd net zoveel van Bach als van Mozart. Soms is juist de angst om te zondigen tegen deze als-dan-regel de oorzaak van een andere fout: X De rechter heeft net zo goed naar de ene partij geluisterd dan naar de andere In deze zin was als uitstekend op zijn plaats geweest. De hier gemaakte fout wordt wel hypercorrectie genoemd. Een ander struikelblok is de woordcombinatie niet dan nadat, die regelmatig wordt verminkt tot niet nadat: De Tweede Kamer ging akkoord, maar niet dan nadat de minister aanvullende maatregelen had aangekondigd. Als hieruit dan wordt weggelaten, ontstaat er een zin met een tegengestelde betekenis: de Kamer gaat dan niet akkoord, juist vanwege de aanvullende maatregelen.
‘voor iemand als ik’
Moet ‘ik’ hier niet ‘mij’ zijn?
Net als in het Duits na für (für mich, vierde naamval) gebruiken we in het Nederlands na het voorzetsel voor niet de vormen van de eerste naamval ik, jij, hij enz., maar mij, jou, hem enz.
Maar dat is hier de kwestie niet. De vraag is of het voorzetsel in het voorbeeld ook de vorm van het persoonlijk voornaamwoord (ik of mij) bepaalt. Dat is niet het geval: (voor iemand) als ik moeten we hier opvatten als een verkorting van (voor iemand) als ik ben – vandaar ik in plaats van mij.
(4) TWEEDE NAAMVAL: DE ES
Loek’s café’s of Loeks cafés Wanneer plak je de s aan een woord vast en wanneer zet je er een apostrof voor? Het gaat hier om twee kwesties: de tweede-naamvals-s en de meervouds-s. De tweede-naamvals-s schrijf je in principe aan het woord vast: Loeks café, Annies liedje, Irenes broer, moeders rokken, Italiës kunstschatten, Renés praatjes, Renees fiets, Mickeys hond Alleen bij woorden die eindigen op een medeklinker gevolgd door een a, i, o, u of y, moet voor de s een apostrof worden geplaatst om uitspraakproblemen te voorkomen: Anna’s liedje, Cupido’s pijlen, Kitty’s poes, opa’s sigaar, Mimi’s feestje, Edu’s geboorte Voor de meervouds-s gelden precies dezelfde regels: baby’s, auto’s, ski’s, paraplu’s, azalea’s; abonnees, Zoeloes, cafés, koekjes, bureaus.
Bij een ‘stomme e’ -de toonloze e – komt geen apostrof: tantes boek. Maar is de e lang, dan wel: Antogone’s ongeluk. Bij cliché zorgt de e accent aigu al voor een lange ee, dus is de apastrof overbodig. In het dagelijks taalgebruik zie je toch veel afwijkingen (die eigenlijk niet juist zijn)
Een bijzondere moeilijkheid doet zich voor bij de tweede-naamvals-s bij namen die al op een sisklank eindigen. Deze krijgen alleen een apostrof: Mies’ depressie, Cortez’ veroveringen, Marrakech’ marktleven, Max’ moppen Het maakt dus verschil of je schrijft over Jansens blunder of Jansens’ blunder: in het eerste geval gaat het om de blunder van Jansen, in het tweede om die van Jansens. Dit onderscheid is alleen merkbaar in geschreven taal, je kunt het niet horen. Laat je in deze kwesties dus niet in de war brengen door de in veel Nederlandse geschriften constateerbare neiging om, net als in het Engels, altijd een apostrof te gebruiken in dit soort constructies. Huizen, luizen, muizen hebben een ‘Z’ in het meervoud, kruisen een ‘S’.* Al heel lang geleden werd de stemloze slot-s van een enkelvoud (huis) (Middelnederlands huus) in het meervoud tussen twee klinkers die stemhebbend zijn, een stemhebbende ‘Z’: huis/huizen enz. Dat is met kruis niet gebeurd, want de middeleeuwse voorloper daarvan eindigde niet op een ‘S’: het was cruce (naar het Latijn crux) Naar analogie van huizen is een tweede meervoud kruizen ontstaan. In sommige woordenboeken vind je beide betekenissen; het werkwoord is wel kruisen – kruiste – gekruist *bron: dagblad Trouw)
(5) LEESTEKENS
Er wordt heel wat afgeworsteld met komma’s, dubbele punten en puntkomma’s: wanneer wel, wanneer niet, wanneer de een, wanneer de ander? Hier volgen in ’t kort de karakteristieken van deze veel misbruikte leestekens. Een komma geeft een korte rust aan binnen een zin en is bedoeld om de leesbaarheid te vergroten. De komma kan een veelzeggend leesteken zijn. Hij kan aan een zin een volstrekt andere betekenis geven: De spelers, die nog niet in vorm waren, presteerden matig. De spelers die nog niet in vorm waren, presteerden matig. In de eerste zin presteerden alle spelers matig, in de tweede zin alleen de spelers die nog niet in vorm waren. In de eerste zin zou je het gedeelte tussen komma’s ook weg kunnen laten zonder dat dat afbreuk doet aan de mededeling; in de tweede zin kan niets worden weggelaten. Er moet altijd een komma als de persoonsvorm van een bijzin en de persoonsvorm van een hoofdzin pal naast elkaar staan: Als je wint, krijg je een woordenboek. Er hoeft geen komma in zinnen als: Kok verklaarde dat de formatie naar wens verliep. De dubbele punt gebruik je: -bij opsommingen: Ik riep iedereen: Sauder, Maarten, Laurens en Frank. -bij citaten (hierbij zijn ook aanhalingstekens noodzakelijk): Ik riep: ‘Sander, Maarten, Laurens, Frank!’ -ter introductie van een toelichting, verklaring, conclusie, omschrijving. De conclusie luidt dus: alles met mate.De puntkomma gebruik je om twee zinnen die inhoudelijk sterk met elkaar samenhangen, als een geheel te presenteren: De regering kondigde nieuwe bezuinigingen aan; vooral de zorgsector wordt getroffen. Overigens is het verschil tussen een punt en een puntkomma erg klein; vaak zijn ze onderling uitwisselbaar. De aanhalingstekens Volgorde punt – aanhalingsteken Vraag Komt de punt binnen het aanhalingsteken te staan in de volgende zin? Hij zei: ‘Ik heb dat boek allang gelezen.’ Antwoord Ja. Toelichting De punt komt binnen het aanhalingsteken te staan, als hij hoort bij het citaat of bij de directe rede die als geheel binnen de aanhalingstekens geplaatst worden. Bijvoorbeeld: (1) Zij antwoordde: ‘Ik denk niet dat ik nog langer met je om wil gaan.’ Hoort echter de punt niet bij het deel dat tussen aanhalingstekens staat, dan wordt hij geplaatst na het aanhalingsteken. Bijvoorbeeld: (2) Zij fluisterde iets van ‘eeuwig trouw’ en ‘altijd blijven houden van’. Als vuistregel kun je stellen dat bij het citeren van een hele zin of hele zinnen de punt binnen de aanhalingstekens komt, terwijl je hem bij het citeren van delen van zinnen erbuiten plaatst. Wat doen we als de regels leiden tot meer dan twee leestekens na elkaar? In zin (1) hoort er na het laatste aanhalingsteken eigenlijk nog een punt te volgen. Immers, de eerste punt sluit alleen het citaat af; de tweede punt de gehele zin. Toch plaatsen we die tweede punt niet. Het principe is dat we bij voorkeur niet drie of meer leestekens op elkaar laten volgen. Op dit principe bestaan echter uitzonderingen. In de volgende zin kan het vraagteken duidelijk niet gemist worden: (3) ‘Heb je dat boek al gelezen?’, vroeg hij. Hier nemen we voor lief dat er wél drie leestekens naast elkaar staan. Sommige schrijvers vinden die opeenhoping van leestekens zo lelijk dat ze de komma weghalen (‘Heb je dat boek al gelezen?’ vroeg hij.). Bijzonderheid Een noot komt na het aanhalingsteken. Voorbeeld: (4) De auteur vermeldt: ‘Deze opvatting van het vorstendom heeft lang doorgewerkt.’5
(6) PASSIEF OF ACTIEF?
De bedrijvende (actieve) vorm van een zin ziet er zo uit: De directie zette de koffiejuffrouw in het zonnetje. Je moet het wiel van je fiets nog repareren. Deze zinnen kun je in de lijdende (passieve) vorm zetten: De koffiejuffrouw werd door de directie in het zonnetje gezet. Het wiel van je fiets moet nog (door jou) worden gerepareerd. Een actieve zin legt het accent op de handelende persoon (directie resp. je), waar deze in een passieve constructie naar de achtergrond wordt gedrongen of zelfs helemaal wordt verzwegen. Een lijdende vorm kan een heel duidelijke functie hebben. Hij maakt een zin minder persoonlijk, geeft er een algemenere strekking aan en suggereert objectiviteit (om die redenen wordt er in ambtelijke stukken waarschijnlijk veelvuldig gebruik van gemaakt). Ook als de handelende persoon niet bekend is of als de schrijver zichzelf niet nadrukkelijk als handelende persoon op de voorgrond wil plaatsen, kan de lijdende vorm uitstekend van pas komen: Er wordt geklopt. Bezoekers wordt aangeraden tijdig aanwezig te zijn. Er worden tegenwoordig veel slaapmiddelen gebruikt. Asielzoekers worden eerder over de grens gezet. Het is de kunst om de lijdende vorm gedoseerd te gebruiken. Als je een levendige tekst wilt schrijven die makkelijk leesbaar is, verdient de bedrijvende vorm de voorkeur. Vergelijk: Een zware nederlaag werd door het Nederlands elftal geleden. De inbreker werd door mij betrapt. met: Het Nederlands elftal leed een zware nederlaag. Ik betrapte de inbreker.
Een zin als ik spreek Jan morgen mag je ook volgens taalkundigen niet omzetten in Jan wordt morgen door mij gesproken. In grammaticale termen: deze bedrijvende of actieve zin laat zich niet passief of lijdend maken. Nog anders gezegd: het lijdend voorwerp (Lv.) in de actieve zin (Jan) kan geen onderwerp van de bijbehorende passieve zin worden.
Dat lijkt misschien vreemd, omdat andere werkwoorden met een lijdend voorwerp (overgankelijke of transitieve werkwoorden) zo’n omzetting wél toelaten. Vergelijk X slaat/benadeelt Y en Y wordt door X geslagen/benadeeld. Maar die truc gaat niet altijd op. Probeer ik heb een fiets (l.v.) en ze krijgt een cadeau (l.v.) maar eens passief te maken. Trouwens, is Jan in ik spreek Jan morgen wel een lijdend voorwerp? Meer te vinden op Taalprof
(7) OMDAT OF DOORDAT
X De wegen lagen bezaaid met grote takken, omdat het de nacht ervoor hevig stormde. Nauwkeurige lezing van deze zin leidt tot de conclusie dat de grote takken in de storm van de afgelopen nacht een goede reden hebben gezien om op de weg te gaan liggen. De schrijver heeft ongetwijfeld iets anders willen meedelen. De onjuiste interpretatie ontstaat door het verkeerd gebruik van het woordje omdat. In de spreektaal worden omdat en doordat vaak door elkaar gehaald zonder dat iemand er een punt van maakt. Maar in de schrijftaal kun je alle mogelijke misverstanden beter vermijden: gebruik omdat wanneer je een reden aan wilt geven en doordat wanneer het om een oorzaak gaat. Een reden is het gevolg van willen of denken: Frank heeft een hekel aan muziekles, omdat hij de juf niet aardig vindt. Omdat het er altijd regent, ben ik maar niet naar Galicië gegaan. Bij een oorzaak treedt het gevolg automatisch op, zonder dat er van een wil of een beslissing sprake is: Frank kon niet naar muziekles, doordat zijn juf ziek was. De brug stortte in, doordat de rivier buiten haar oevers trad. Daar omdat in de spreektaal veel gebruikelijker is dan doordat, wordt in zinnen als deze laatste door sommigen het woordje omdat ook wel aanvaardbaar geacht, vooral als het onderscheid tussen reden en oorzaak niet erg scherp is. In de schrijftaal blijft het gebruik van doordat echter voorgeschreven in geval van oorzaak. Tot slot: na ‘dat komt’ volgt altijd een oorzaak: dat komt doordat… REDEN/OORZAAK Toen oud-minister Els Borst dood werd aangetroffen in haar garagebox, kon ‘de reden van het overlijden (…) door de politie niet direct worden vastgesteld,’ schreef een nieuwssite. De reden? De vraag naar de reden van iemands overlijden is een bijna filosofische waarom-vraag. De politie zal waarschijnlijk geen belangstelling hebben voor het antwoord daarop. Daarentegen is de politie bij verdachte sterfgevallen wel geïnteresseerd in de vraag waardóór iemand gestorven is. De oorzaak van iemands overlijden kan immers strafrechtelijke consequenties hebben. De aangehaalde formulering is geen incident. Ook in kranten zijn wel zinnen te vinden waarin sprake is van de ‘reden van iemands dood’. Nog vaker worden berichten aangetroffen waarin het woord ‘reden’ ontbreekt, maar waarin wel sprake is van ‘waarom’ iemand is gestorven. Of er wordt geschreven dat iemand overleden is ‘omdat’ hij besmet was geraakt met een dodelijk virus. Wordt er gezocht naar de oorzaak van iemands dood, dan zijn echter de woorden ‘doordat’ en ‘waardoor’ op hun plaats: ‘Waardoor is hij gestorven?’ ‘Doordat hij besmet was geraakt met het ebolavirus.’ Alleen als wordt gevraagd naar de reden van een sterfgeval waarin iemand zelf de hand heeft gehad, is het gebruik van ‘omdat’ en ‘waarom’ op zijn plaats: ‘Waarom sprong iemand van een flat?’ ‘Omdat hij dood wilde.’ Terug naar het bericht over de oudminister. In dit geval zou het dus beter zijn geweest als daarin had gestaan dat ‘de politie de oorzaak van het overlijden niet direct had kunnen vaststellen’.
(Trouw)
(8) DIE, DAT OF WAT?
Wie wel eens een interview met Johan Cruijff heeft gevolgd, zal vertrouwd zijn met formuleringen als: “… de rechterverdediger wie regelmatig langs de zijlijn opkomt…” Dit gebruik van het woord wie is vrij specifiek voor het taalgebruik van Cruijff. Algemener is de verwarring rond de vraag of je nu dat of wat moet gebruiken om terug te verwijzen naar een voorafgaand zelfstandig naamwoord. In het algemeen geldt dat je als betrekkelijk voornaamwoord die of dat moet gebruiken om te verwijzen naar een voorafgaand zelfstandig naamwoord: De vrouw die daar loopt, was mijn vriendin. Ik kocht het huis dat daar onlangs gebouwd is. Nigeria, dat al Olympisch kampioen was, was ook kanshebber bij de Wereldkampioenschappen. In de spreektaal wordt in deze laatste gevallen vaak wat gebruikt in plaats van dat. Dit wordt veelal afgekeurd: X Nigeria, wat al Olympisch kampioen was. Wel correct is het gebruik van wat na woorden als iets, niets, alles, veel, weinig, het enige, datgene, het mooiste: Het mooiste wat ik ooit heb gelezen, is een gedicht van Rutger Kopland. Het enige wat Orpheus niet mocht doen, was achteromkijken. Wat gebruik je ook als het slaat op een hele zin; het kan dan vervangen worden door hetgeen. Let op het verschil met het gebruik van die of dat: Zij zongen luidkeels een Italiaans lied, dat hij vreselijk vond. Zij zongen luidkeels een Italiaans lied, wat hij vreselijk vond. In de eerste zin vond hij alleen het lied vreselijk, in de tweede zin het luidkeels zingen.
(9) WIENS, WIER, WAARVAN OF VAN WIE?
Wier en wiens zijn oude naamvalsvormen van wie; we bezigen ze vooral in schriftelijke taal. Ze slaan terug op personen: wier op een vrouwelijk persoon of op meer personen, wiens op een mannelijk persoon. In plaats van wier en wiens kun je ook van wie gebruiken (maar niet: waarvan): Gerard, wiens auto wij mochten lenen, was niet thuis, of: Gerard, van wie wij de auto mochten lenen, was niet thuis. Haar nichtje, wier vader operazanger was, kwam dit weekend logeren, of: Haar nichtje, van wie de vader operazanger was, kwam dit weekend logeren. Verkeersovertreders, wier auto in beslag is genomen, kunnen beroep aantekenen, of: Verkeersovertreders, van wie de auto in beslag is genomen, kunnen beroep aantekenen. Samentrekkingen van waar met een voorzetsel (zoals waaraan, waarmee) kunnen alleen worden gebruikt om te verwijzen naar dieren en dingen. In gesproken taal worden ze ook vaak gebruikt om te verwijzen naar personen. Kies in geschreven taal echter altijd voor een constructie met wie bij verwijzing naar personen (aan wie, met wie enz..): De man achter het loket, aan wie ik het pakje overhandigde, had een scheur in zijn overhemd. X De man achter het loket, waaraan ik het pakje overhandigde, had een scheur in zijn overhemd. Mijn beste vriend, met wie ik op vakantie ben geweest, gaat verhuizen naar Utrecht. X Mijn beste vriend, waarmee ik op vakantie ben geweest, gaat verhuizen naar Utrecht. Onze oude kat, waaraan ik de beste herinneringen bewaar, is vorige week overleden. De trein waarmee ik naar Alkmaar zou reizen, had vertraging.
(10) Er vanaf of ervan af? Achterop of achter op?
Wat is er mis met de volgende zinnen? Het hangt er vanaf wat je bedoelt. Hij gaat er altijd maar vanuit dat jij het oplost. Voorlopig zien wij ervanaf. Ik keek ervan op. Alleen de laatste zin is in orde. De moeilijkheid in dit soort zinnen schuilt in de vraag of je een combinatie als er + van + af aan elkaar of los moet schrijven: er vanaf ervan af of ervanaf! Voor de oplossing moet je kijken naar het volledige werkwoord. In de bovenste zin is dat afhangen van. Af hoort niet bij van, maar bij hangen. De correcte zin is dus: Het hangt ervan af wat je bedoelt. In de tweede en de derde zin gaat het om de werkwoorden uitgaan van, resp. afzien van. De juiste schrijfwijze is derhalve: Hij gaat er altijd maar van uit dat jij het oplost. Voorlopig zien wij ervan af. Een verwant probleem wordt gevormd door combinaties als achter + op, onder + in e.d. Hier luidt de regel: als er achter zo’n combinatie een zelfstandig naamwoord staat, schrijf je ze los, anders aan elkaar: Ik zit achter op de fiets. Ik zit achterop. Het boek ligt onder in de kast. Het ligt onderin. Het is vlak bij de grens. Het is vlakbij.
Ervan, ertegen e.d. worden tegenwoordig aan elkaar geschreven.
(11) TENZIJ/MITS Mits en tenzij worden vaak ten onrechte verwisseld, waardoor een zin het tegenovergestelde betekent van wat wordt bedoeld. Die verwisseling hangt ermee samen dat tenzij en mits vaak als pendanten worden gebruikt. Zo is de formule ‘Ja, mits het nut van de maatregel kan worden aangetoond’ de positieve tegenhanger van ‘Nee, tenzij het nut van de maatregel kan worden aangetoond’. Mits bestaat in de huidige betekenis sinds het midden van de 19de eeuw, maar tenzij is veel ouder. Het woord is in de late middeleeuwen ontstaan uit de woordgroep ‘het en zij’, waarin ‘en’ niet betekent. Tenzij betekent dus letterlijk ‘zij het niet dat’ oftewel ‘indien het … niet het geval is’. Dat tenzij geregeld verkeerd gebruikt wordt, wijst erop dat dit woord, hoewel stokoud, veel taalgebruikers niet meer eigen is. Tenzij betekent ‘behalve als’. mits: ‘op voorwaarde van’.
(Trouw)
(12) NADAT
Hoeft niet meer per se gevolg te worden door de voltooide tijd
(13) NIET (IN) HET MINST
Zo schreef Trouw laatst over Henk Bleker: ‘Populistische oneliners [werden] niet in het minst gevoed door de staatssecretaris zelf. Daarmee werd beweerd dat zulke oneliners helemaal niet door Bleker gevoed (of gedebiteerd?) werden. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest. Misbruik van niet in het minst is een oude bekende van de taalpolitie. Strikt genomen betekent de uitdrukking inderdaad ‘niet voor het minste deel’ oftewel ‘helemaal met’, zoals in ‘de schrijver was zich er kennelijk niet in het minst (volstrekt niet) van bewust dat hij volgens sommige lezers onzin verkocht’. In de geciteerde zin over Bleker fungeert niet in het minst als synoniem van ‘niet in de laatste plaats, vooral’. Voor die betekenis beschikken we sinds jaar en dag over een uitdrukking die op één woordje na gelijkluidend is: niet het minst, zoals in ‘na de nederlaag was heel Twente van de kaart en de trainer niet het minst’. Onze Taal heeft al eens vastgesteld dat niet het minst ‘in de praktijk steeds minder gebruikt’ wordt. Velen voegen altijd het woordje in toe, met het gevolg dat het betekenisverschil met niet in het minst verdwijnt. De taaladviseurs van het blad verwachtten dan ook dat de twee uitdrukkingen ‘in de toekomst synoniem’ worden. Allebei zou je ze dan mogen opvatten m de zin van ‘vooral’. Intussen kunnen kranten beide uitdrukkingen maar beter vermijden. Per slot van rekening zijn er alternatieven genoeg die niemand op het verkeerde been zetten.
(14) MEEWERKEND VOORWERP
In de zin ‘Piet werd op de fout gewezen’, kun je ‘Piet’ als meewerkend voorwerp beschouwen, schreef u vorige week. Is dat wel juist? Vervang je ‘Piet’ door een voornaamwoord, dan luidt de zin toch ‘hij (niet: hem) werd op de fout gewezen’? ‘Hij’ is dan onderwerp – en ‘Piet’ dus ook. Andere lezers blijken deze mening te delen. Toch is een zin als hem/ mij/jou/ons/hun (meewerkend voorwerp, hierna m.v.) werd op de fout gewezen vanouds onberispelijk. Wijzen op kun je hier vergelijken met meedelen: (aan) Piet of‘hem werd de fout meegedeeld \ (ten behoeve van) Piet of hem werd op de fout gewezen. Tegenwoordig geldt zo’n zin met hem als ouderwets of formeel. Velen geven er, met de e-mailende lezers, de voorkeur aan Piet als onderwerp te beschouwen en dus ook hij werd… gewezen te zeggen. Een treffende illustratie van wat ‘de leegloop van het m.v.’ heet. Voor een m.v. moet je aan of voor kunnen zetten, schreven sommigen: ze gaf (aan) hem een boek, de kwestie is (voor) mij te duister. Dat lukt niet met Piet in het voorbeeld en ook daarom zou dat geen m.v. kunnen zijn. Dit bezwaar verwijst naar een vuistregel die nuttig is, maar niet altijd opgaat. Probeer hem maar eens toe te passen op dat stuit haar (m.v.) tegen de borst of op de haren rezen hem (m.v.) te berge. Rest de vraag hoe je een m.v. dan kunt herkennen. Welnu, het moet, zegt een veelgebruikte grammatica, een zinsdeel zijn dat op een of andere manier meedoet aan de handeling die door het werkwoord (en het lijdend voorwerp) wordt uitgedrukt. Dat ‘meedoen’ moeten we wel ruim opvatten; het hoeft niet actief of vrijwillig te zijn.
(15) ABSOLUUT VERGROTENDE TRAP Als 66-jarige ben ïk een oudere man, maar ïk wil vooral niet aangezien worden voor oud. Het is opmerkelijk dat ‘oudere’ hier minder oud is dan ‘oud’. Doorgaans geven de zogeheten trappen van vergelijking inderdaad een opklimmende reeks aan: oud (stellende trap of positief) – ouder ‘ (vergelijkende trap of comparatief) – oudst (overtreffende trap of superlatief). Maar een oudere man in de zin van ‘een man op enigszins gevorderde leeftijd’ neemt inderdaad een aparte positie in. In een geval als dit berust oudere niet op een expliciete vergelijking, maar is -ere eerder een graadaanduiding (‘min of meer’). Onder taalkundigen is hiervoor de term absolute of onechte vergrotende trap in omloop. Het gebruik ervan beperkt zich niet tot ouder(e), getuige uitdrukkingen als een hogere (boven ons gestelde) macht, de lagere inkomens, de mindere man en de rijpere jeugd. Het Duits kan hier het Nederlands als voorbeeld hebben gediend, met constructies als seit längerer Zeit (sinds vrij lange tijd) en ein grösserer Betrag (een tamelijk groot bedrag).
Sommige van de Nederlandse vormen worden overigens wel opgevat als een verkapte superlatief. Met de hogere standen bijvoorbeeld zijn dan de hoogste bedoeld. Zo ook zal Trouw zich met de slag zin ‘de betere krant’ niet als ‘een min of meer goede krant’ hebben willen kenschetsen, maar minste] als ‘een van de beste’. Wanneer de onechte comparatieven ontstaan zijn, is onbekend.
(16) ZIJ HET OF HET ZIJ
‘De bank zet (…) de groei van de afgelopen jaren voort, hetzij wat minder snel dan voorgaande jaren.’ Hetzij?
Tegenwoordig is hetzij een nogal formeel synoniem van ‘ofwel’ en ‘of’. Doorgaans wordt hetzij gebruikt om woorden of woordgroepen met elkaar te verbinden die samen een alternatief of een regelrechte tegenstelling vormen: ‘We komen hetzij morgen, hetzij overmorgen’; ‘Je moet hetzij koken, hetzij de afwas doen.’ Hetzij functioneert met andere woorden als een voegwoord. Een stokoud voegwoord, want hetzij is al in de middeleeuwen ontstaan (in de vorm ‘het si’) door samenvoeging van het voornaamwoord ‘het’ en de aanvoegende wijs van het werkwoord ‘zijn’. In het gebruik werd het daarna synoniem met ‘of’. In de aangehaalde zin over de bank is hetzij niet op z’n plaats. Hier wordt geen tegenstelling of alternatief genoemd. Na de komma wordt de mededeling in het voorafgaande zinsdeel genuanceerd. De formulering die daarbij hoort, is niet hetzij maar zij het: ‘De bank groeit nog steeds, zij het wat minder snel dan voorheen.’ De verwisseling van hetzij en zij het (waarin ‘zij’ eveneens de aanvoegende wijs van ‘zijn’ is) is in de media tamelijk zeldzaam, maar enig zoeken op internet leert dat zij het in andere teksten wel vaker ten onrechte wordt vervangen door het zij. Dat komt vermoedelijk doordat steeds minder mensen vertrouw zijn met zij het als een versteende uitdrukking waarmee je een voorafgaande mededeling mooi kunt nuanceren. En dat is best jammer.
(17) VERHASPELINGEN EN DUBBELE ONTKENNINGEN
Soms kom je zinnen tegen als:
X Wij moeten ons goed beseffen wat de gevolgen zijn.
X De ondernemingsraad had bij de fusiebesprekingen weinig melk in de pap te brokkelen.
Je voelt wellicht dat er iets mis is met deze zinnen. Een uitdrukking als zich beseffen is een onjuiste vermenging van beseffen en zich realiseren. In dezelfde sfeer ligt het door veel taalgebruikers verfoeide zich irriteren (zich ergeren en irriteren). In de uitdruking weinig melk in de pap te brokkelen hebben worden de zegswijzen niets in de melk te brokke(le)n hebben en een vinger in de pap hebben op een wonderlijke wijze vermengd.
Dit type foutieve vermenging heet contaminatie.
Contaminatie doet zich ook voor op woordniveau. De middenstand heeft ons een tijdlang geplaagd met brouwsels als boektiek en broektiek (b(r)oek en boetiek). Dat een bewust gemaakte contaminatie ook kan slagen, blijkt uit een woord als smog (uit het Engelse smoke = rook en fog = mist), dat zich inmiddels een vaste plaats in onze woordenschat heeft verworven.
Contaminaties kunnen ook ontstaan door het verkeerd gebruik van woorden die verkapt ontkennend zijn:
X Met dit handige boekje kunt u voorkomen dat u zo min mogelijk fouten maakt.
X In de lift geldt een niet-rookverbod.
Wees op je hoede voor dergelijke opeenstapelingen van ontkenningen. Je loopt het risico het omgekeerde te beweren van wat je eigenlijk bedoelt en in ieder geval maak je het de lezer flink lastig.
(18) PLEONASME/TAUTOLOGIE
Witte sneeuw en groen gras
Witte sneeuw dwarrelde gestaag neer op de groene velden.
Deze zin bevat overbodige informatie. Vallende sneeuw is immers altijd wit en dat velden veelal groen zijn is ook genoegzaam bekend. Dat had dus niet extra vermeld hoeven worden. Maar wellicht wilde de schrijver het tafereel zo beeldend mogelijk in taal vangen en koos hij welbewust voor deze stijlfiguur die pleonasme heet.
Pleonasmen, en ook tautologieën, zijn uitdrukkingen waarin twee keer hetzelfde wordt gezegd. Bij een tautologie gaat het om twee dezelfde woordsoorten (enkel en alleen), bij een pleonasme om twee verschillende woordsoorten (witte sneeuw).
Maak alleen gebruik van tautologie of pleonasme als ze een duidelijke functie hebben, bijvoorbeeld om een mededeling kracht bij te zetten:
Hoe je de zaak ook wendt of keert, jullie zaten fout.
Dat zal hij nooit ofte nimmer meer doen.
Het vee deed zich tegoed aan liet sappige, groene gras.
Dikwijls worden pleonasme en tautologie echter ten onrechte, en vaak onbewust, gebruikt:
X Door veel te trainen zullen de atleten zo optimaal mogelijk presteren.
X Zij bezit het vermogen om heel snel tot de kern van de zaak te kunnen doordringen.
Optimaal betekent al zo goed mogelijk, dus de toevoeging zo…mogelijk is overbodig. Het vermogen bezitten betekent iets kunnen, dus het woord kunnen kan achterwege blijven.
Zie voor meer informatie over dit onderwerp paragraaf 4.3.3 van de Beknopte grammatica van het Nederlands in het Kramers woordenboek Nederlands.
(19) FOUTIEVE SAMENTREKKING
Hier zet men koffie en over
Dit standaardgrapje over een opschrift dat bij een veerpont zou hebben gestaan is het bekendste voorbeeld van een foutieve samentrekking. Vergelijk de volgende zinnen: Paul heeft griep gekregen en Paul heeft zijn afspraak afgezegd. Paul heeft griep gekregen en zijn afspraak afgezegd.
In de tweede zin zijn het onderwerp en bovendien de persoonsvorm, Paul resp. heeft, weggelaten, waardoor de zin veel vlotter leesbaar is. Dit verschijnsel heet samentrekking. Je mag echter alléén een zinsdeel weglaten als in de eerste zin een zinsdeel met dezelfde functie staat:
X Paul heeft griep en zijn afspraak afgezegd.
In dit geval kon heeft in het tweede zinsdeel niet worden weggelaten, omdat het daar hulpwerkwoord was en in het eerste zinsdeel niet. Dit is dezelfde fout als die bij de veerpont, waar men zet heeft weggelaten, terwijl het de eerste keer sloeg op koffie zetten en daarna op overzetten. Ook zinnen als: Bij het bombardement verloor ze haar man en een been kan men beter vermijden. Het werkwoord verliezen heeft wel grammaticaal dezelfde functie, maar er is toch verschil tussen het verliezen van een been en van een man!
Ook de zgn. Tante Betje lijkt op een verkeerde samentrekking; dit is de populaire naam van een fout die gemaakt wordt als het onderwerp na de persoonsvorm staat, terwijl het ervóór zou moeten staan:
X Het gras was groen en dansten de koeien in de wei. Goed is:
Het gras was groen en de koeien dansten in de wei. Het onderwerp kan wel achter de persoonsvorm staan, maar dan moet daar een ander zinsdeel voor staan: Het gras was groen en daarom dansten de koeien in de wei.
Zie verder paragraaf 4.1.5.1 van de Beknopte grammatica van het Nederlands in het Kramers woordenboek Nederlands.
(20) TANGCONSTRUCTIE
‘Houd je zinnen kort’ is een veelgehoord schrijfadvies en onervaren schrijvers kunnen zich daar ook maar het beste aan houden. Korte zinnen zijn nu eenmaal makkelijker leesbaar dan lange zinnen. Toch heelt dit advies slechts een beperkte geldigheid. Er zijn auteurs die zinnen van een halve bladzij lang kunnen maken zonder dat de zinslengte afbreuk doet aan leesgemak of begrijpelijkheid. Het probleem bij veel lange zinnen schuilt in de ondoorzichtige zinsstructuur. De lezer raakt verstrikt in een netwerk van bijzinnen en aan het eind weet hij niet meer hoe de zin ooit begon:
Morgen werk ik mijn nieuwe collega, die eerst via een uitzendbureau als tijdelijke kracht zal beginnen en na de zomer bij gebleken kwaliteiten vast in dienst zal kunnen treden, in.
Deze zin is moeilijk leesbaar door de zogenaamde tangconstructie die erin wordt gebruikt: de woorden werk en in horen bij elkaar, ze vormen als het ware een tang waartussen zich maar liefst 23 woorden hebben weten te wurmen. De zin is weliswaar grammaticaal correct, maar vraagt veel van het geheugen: het woordje werk moet je vast zien te houden tot je bij in bent. In dit geval is het probleem eenvoudig Te verhelpen:
Morgen werk ik mijn nieuwe collega in, die eerst via een uitzendbureau als lijdelijke kracht zal beginnen en na de zomer bij gebleken kwaliteiten vast in dienst zal kunnen treden.
Streef ernaar om zinsdelen die bij elkaar horen ook dicht bij elkaar te plaatsen. Soms, zoals hierboven, is een kleine herschikking afdoende, soms is splitsing van een lange zin in enkele afzonderlijke zinnen de oplossing. Maar zadel je lezers nooit op met puzzels als:
X De schrijver die in teksten die zijn lezers, die gesteld zijn op heldere zinnen, moeten boeien, dit soort constructies gebruikt, faalt volledig.
(21) BEPALING VAN GESTELDHEID: VERKEERD GEBRUIK
Staande op een heuvel trok het schip voorbij
X Slingerend in een jeep heeft de politie in de nacht van vrijdag op zaterdag een dronken man aangehouden.
Voor sommigen is bovenstaande zin misschien op het eerste gezicht aanvaardbaar, maar wie nauwkeuriger leest, ziet dat volgens deze mededeling de politie in een jeep aan het slingeren was en ondertussen ook nog even een dronken man aanhield.
Hoe is een dergelijke fout ontstaan? Dit ligt aan het verkeerde gebruik van de bepaling van gesteldheid.
Dit is een zinsdeel dat aangeeft in welke toestand iets of iemand in de zin zich bevindt, bijv.:
Mijn moeder lag ziek in bed. De lakens lagen schoon in de kast.
Ik zag mijn hondje druipend en met kroos in zijn vacht de sloot uit kruipen.
Als zo’n bepaling ergens midden in de zin staat, heeft zij betrekking op de persoon, het dier of het ding dat er het dichtst bij staat; staat de bepaling echter voor in de zin, dan heeft zij altijd betrekking op het onderwerp. Tegen deze regel wordt nogal eens gezondigd, wat kan leiden tot komische zinswendingen als:
X Druipend en met kroos in de vacht zag ik mijn hondje de sloot uit kruipen.
X Bonkend in zijn hok hield mijn buurman het konijn voor een inbreker.
X Na een welverdiende vakantie nam de Here tot zich mijn lieve echtgenoot…
Echt abstract wordt het als de persoon waarop de bepaling betrekking zou moeten hebben, helemaal niet in de zin voorkomt:
X Staande op een heuvel trok het schip voorbij.
(22) BEKNOPTE BIJZINNEN
‘Lopend over de Bund in Shanghai verrijst aan de overkant van de rivier het Chinese zakendistrict Pudong’ .
Wordt hier niet gesuggereerd dat het zakendistrict zowel verrijst als over de Bund loopt?
Lopend t/m Shanghai is een beknopte bijzin met een verzwegen onderwerp. De lezer vindt dat dit onderwerp gelijk moet zijn aan dat van de hele zin: het Chinese zakendistrict P. Op deze zienswijze zijn drie reacties mogelijk:
Geen zinnig mens zal het zakendistrict zien lopen. Iedereen ziet meteen dat de bijzin naar ‘je’ of ik’ verwijst. De constructie verschilt niet van, bijvoorbeeld, eerlijk gezegd héb je gelijk, die niemand op het idee zal brengen dat het veronderstelde onderwerp van eerlijk gezegd elders in de zin te vinden is.
Het taalgevoel van velen en de stilistiek vereisen dat het onderwerp in beide gevallen (beknopte bijzin en de rest) hetzelfde is. Het voorbeeld met eerlijk gezegd is een uitzondering: voor een aantal vaste uitdrukkingen geldt de eis niet.
Zo streng hoeven we nou ook weer niet te zijn, zeg ik de grammaticabijbel ‘Algemene Nederlandse Spraakkunst’ na. Het verzwegen onderwerp van de bijzin mag ook een lijdend of een meewerkend voorwerp zijn. Eveneens acceptabel is dus een zin als lezend in de krant viel mij iets vreemds op, waarin het verzwegen onderwerp van de bijzin overeenkomt met mij, het meewerkend voorwerp van de hele zin. Helaas redt deze redenering de voorbeeldzin in de aanhef niet, want die bevat alleen een onderwerp en geen lijdend of meewerkend voorwerp.
(23) TEN AANZIEN VAN; MET BETREKKING TOT
Vooruitlopend op de besluitvorming inzake de wet aangaande het vandalisme alsmede de bestrijding daarvan stelt de wethouder voor aan de hand van een noodverordening alvast aan te vangen met versterking betreffende de regiokorpsen.
Van zo’n zin wordt niemand vrolijk. Toch kom je dergelijke gedrochten nog regelmatig tegen. Sommige schrijvers menen indruk te kunnen maken met een aaneenschakeling van aangaandes, inzakes, met betrekking tots en aan de hand vans.
Toegegeven, dergelijke woorden zijn niet altijd te vermijden. Maar als je je lezers te vriend wilt houden, gebruik ze dan spaarzaam en denk altijd even na over een minder bombastisch alternatief. Hierbij enkele suggesties:
Te vermijden: | Vervangen door: |
aan de hand van | met |
als gevolg van | door |
alsmede | en |
heden | vandaag |
in de richting van | naar |
in het kader van | bij, in, om |
inzake | over |
met betrekking tot | over |
mijns/onzes/inziens | Volgens mij/ons/hem |
omtrent | over |
op het gebied van | op, over |
qua | wat betreft |
te allen tijde | altijd |
ten aanzien van | op, over, tegen, van, voor |
ten behoeve van | voor |
ter zake van | over |
thans | nu |
uit hoofde van | door |
welke | die, dat |
zulks | dat |
(24) TE, TEN of TER
Alles waar te voor staat, is onderwerp van onzekerheid. Moet het los of aan elkaar, moet het te, ten of ter zijn? Een regel is moeilijk te geven; daarom volgen hier twee lijstjes.
Eerst een lijstje met woorden waarbij, afhankelijk van de spelling, betekenisverschillen optreden:
tegoed: mijn tegoed was 60 gulden
te goed: hij is te goed voor deze wereld
tekort: het tekort bedraagt miljoenen guldens
te kort: de ene broekspijp is te kort
ten einde: de voorstelling was ten einde
teneinde: ik ga vroeg naar bed teneinde morgen goed uitgerust te zijn
teveel: geef mij het teveel maar terug
te veel: ik heb te veel ijs gegeten
tenminste (‘althans’): zeg haar gedag, als je haar tenminste kent
ten minste (‘minimaal’): hij is ten minste drie keer getrouwd geweest
tenslotte (‘immers’): hij heeft daar tenslotte niets mee te maken
ten slotte (‘uiteindelijk’, ‘in de laatste plaats’): ten slotte ging hij weg
Ook de volgende uitdrukkingen en woorden leveren vaak
spellingproblemen op:
te allen tijde tekeergaan
te(r) elfder ure tekortschieten, tekortkomen
te eniger lijd temeer
te goeder trouw tenietdoen
ten eeuwigen dage terzijde
ten enenmale tevoren
ten gevolge van teweegbrengen
te midden van te zamen
[25] STAPELMEERVOUD
We hebben in onze taal een paar afwijkende meervoudsvormen: bv. eieren, lammeren, kalveren en kinderen, runderen, raderen.
In bepaalde dialecten, bv. in het Twents en in de Achterhoek, maar ook in Brabant spreekt men nog van ‘eier, lammer, kaalver en keender of keinder’.
Ei had vroeger als meervoud een R, eier of eyer. Dat gold dus ook voor bovenstaande woorden. Kennelijk werd deze meervoudsvorm later niet meer zo aangevoeld en kreeg deze nog een ( de gangbare) uitgang: EN: eieren; kalveren; kinderen, hoenderen, lammeren.
Aan de overeenkomstige Duitse woorden kun je het oorspronkelijke meervoud herkennen: Hühner, Kinder, Kälber, Lämmer, Rinder.
In het Engels: child(e)r + en en brethren (waarin – en werd toegevoegd aan brether, het oorspronkelijke meervoud van brother).
Ook het woord schoenen is een zo’n meervoud. Het oude woord is sc(h)oe, het meervoud was sc(h)oen; later werd dit ook schoenen. ‘Schoen’ als meervoud zou nog te zien zijn in ‘schoenmaker’, verg. ‘manden- stratenmaker’.
Teen was vroeger meervoud van ‘tee’. Nog terug te zien in ‘van top tot teen=van de kruin tot aan de voeten.
Dit wordt een stapelmeervoud genoemd.
[25-1] MEERVOUD
Uï moet ontstaan zijn toen het enkelvoud ‘uien’ als meervoud werd opgevat Dit gebeurt nog steeds. Iedereen die het over scampi’s (grote garnalen), panini’s (langwerpige broodjes), railsen/railzen of zelfs musea’s en media’s heeft, gaat eraan voorbij dat scampi, panini, rails, musea en media al meervoud zijn. Ook ui is er inderdaad een gevolg van dat een oorspronkelijk enkelvoud (uyen) als meervoud werd geïnterpreteerd, in dit geval in de zeventiende eeuw. Zo zijn ook de oude enkelvoudsvormen seisene en raven opgevat als meervoud van wat nu zeis en raaf is. Het vroegste woord voor ‘ui’ moet look (als in bies- en knoflook) zijn geweest. Het verloor zijn positie aan een Romaans leenwoord (in het Frans oignon) dat in Holland en Utrecht uyen werd en in Brabant, Zeeland en Vlaanderen ajuin. Daarnaast kwam, voor hetzelfde bolgewas, siepel (Middelnederlands chïbole) in zwang, dat nog in het noordoosten van Nederland wordt gebruikt. Dit gaat uiteindelijk terug op het Laatlatijnse caepulla (‘ui’). Ook het Duits (Zwiebel) en deze talen hebben dat overgenomen.
[25-2] MEERVOUD – WOORDEN OP -ERIK-
Waarom heeft ‘hospikken’ twee k’s en ‘bangeriken’ maar één?
Een miniprobleem maar je zult er maar mee zitten. Het Groene Boekje (GB) verklaart het verschil met een merkwaardige regel. Deze: een slotmedeklinker wordt niet verdubbeld “in verbogen en vervoegde vormen van woorden die eindigen op onbeklemtoond -el, -es, -et, -ik, -il, -it-, -em”. Vandaar engel-en, bajes-en, lemmet-en, monnik-en, stencil-en, kievit-en, vadem-en. ‘Onbeklemtoond’ betekent hier, blijkens de toelichting in het GB, dat de e of i van bajes, monnik enz. verklankt wordt als /uh/. In hospik hoor je die /uh/ niet (en het woord eindigt bovendien niet op -ik maar op -pik). Maar in bangerik spreek je toch ook /ik/ uit en niet /uhk/?, zal de lezer tegenwerpen. Tja, ik doe dat inderdaad en vermoedelijk velen met mij. Met viezeriken en zwezeriken bijvoorbeeld is het niet anders. Daarom is die GB-regel misleidend. Je kunt het er maar beter op houden dat het woordeinde -erik in het meervoud altijd -eriken wordt. Voor survivalen (‘een overlevings-tocht ondernemen’) gaat de regel” wel op, althans nadat -al aan het rijtje uitgangen is toegevoegd. Mercedessen als normaal meervoud van Mercedes strookt er weer niet mee, als we ervan uitgaan dat de gebruikelijke uitspraak /mersee-dus/ en /merseedussen/ is. En presessen, als meervoud van preses? Blijkbaar is alleen /preezes/ gangbaar onder de spellingregelaars, zegt niemand in hun kring /preez-us/ en /preezussen/ en verkiest iedereen /preezessen/. Of, wie weet, kent men daar uitsluitend presides.
[25-3] MEERVOUD SAMENGESTELDE WOORDEN
Het meervoud van rechter-commissaris is rechters-commissarissen; dit omdat de twee aparte woorden gelijkwaardig zijn. Dus bv. ook: acteurs-regisseurs; geneesheren-directeur.
Wanneer de delen niet gelijk in waarde zijn: leerling-journalist is het mv.: leerling-journalisten; kandidaat-notarissen; aspirant-leden.
In proces-verbaal is verbaal een bijv.nw en dit komt niet in het mv.”processen-verbaal.
[26] VERVOEGING ENGELSE WERKWOORDEN
Je kunt een woord als ingeburgerd beschouwen wanneer vrijwel iedereen het volgens de regels van de Nederlandse grammatica behandelt. Een werkwoord krijgt dan een Nederlandse vervoeging (shoppen, shopte, geshopt, niet shop, shopped, shopped zoals in het Engels); een zelfstandig naamwoord een dito meervoud (rally’s, niet rallies); een bijvoeglijk naamwoord een dito superlatief (highst of meest high, niet highest). Een teken van inburgering kan ook zijn dat een samenstelling-die in het Engels los wordt geschreven (speed date) in het Nederlands één woord vormt. Maar daarvoor moet je wel vaak woordenboeken raadplegen (en die zijn het onderling niet altijd eens).
zie ook 34
[27] -ING of -ATIE
Bij werkwoorden op -eren horen wel vaker zelfstandige naamwoorden op -atie en op -ing. Complicering, complicatie; isolering-isolatie. Bij betekenisverschil geldt voor de handeling de vorm op -ing.
[28] DENK/DENK NIET
‘Ik denk niet dat X komt’.
Als de spreker bedoelt dat hij denkt dat X niet komt, waarom zegt hij dat dan niet?” Omdat ‘ik denk niet dat X komt’ en ‘ik denk dat X niet komt’ dezelfde betekenis hebben. Iedereen kan dus kiezen als hij de gedachte in kwestie wil uitdrukken. Beide constructies zijn mogelijk met meer werkwoorden die een mening, gevoelen of voorkeur uitdrukken, zoals geloven, vinden, menen, hopen en graag of‘liever hebben.
De ‘Algemene Nederlandse Spraakkunst’ geeft als voorbeeld o.a. ‘we hebben liever niet dat hier hasj gerookt wordt’ en ‘we hebben liever dat hier geen hasj gerookt wordt’. De vakterm voor dit verschijnsel is negatieverplaatsing: het ontkennende woord kan verplaatst worden van de bijzin (‘ik denk dat het niet waar is’) naar de hoofdzin (‘ik denk niet dat…’) en andersom. Het verschil is hooguit dat de spreker een wat zekerder indruk maakt wanneer niet in de bijzin staat.
[29] UITGANG STOFF. BIJV.NWM.
stofadjectieven
1. Op namen van natuurlijke stoffen volgt doorgaans -en: ijzeren, koperen, tinnen, wollen, zilveren. Maar naast gouden is bij het-woorden ook goud mogelijk: een goud horloge. En voor ‘gemaakt van jute’ is zowel jute als juten aanvaardbaar; ook kasjmier laat twee adjectieven toe: kasjmier en kasjmieren.
2. Stofnamen die als adjectief onveranderd blijven, zijn meestal nieuwere woorden van vreemde komaf: aluminium, celluloid, corduroy, plastic. Maar voor bakeliet geldt dit niet (een bakelieten telefoon) en bij plastic komt ook het adjectief plastieken
3. Of je een jute(n) zak dan wel een jutezak schrijft, kan een kwestie van klemtoon zijn. Gebruik je twee hoofdaccenten, dan schrijf je een juten zak, kunststoffen ramen. Bij één hoofdaccent wordt zo’n combinatie één woord: jutezák, kunststofrámen. Ook kan verschil in betekenis de schrijfwijze bepalen. Een rubber(en) boot legt de nadruk erop dat het ding van rubber is; met een
rubberboot wordt vooral een bepaald type (opblaas)boot bedoeld. Een eigenaardigheid van stofadjectieven is verder dat ze het zonder vergrotende en overtreffende trap moeten stellen en alleen voor een zelfstandig naamwoord gebruikt kunnen worden (een jurk kan wel mooi zijn, maar niet wollen). Binnen hun woordsoort vormen ze een gehandicapt(e) mengelmoes.
[30] ALS-BEPALINGEN
‘Als onderzoeker van radicalisme gaan alle alarmbellen af bij het volgen van de ontwikkelingen in Israël’ – zo begon afgelopen zaterdag een artikel op de opiniepagina in deze krant. De zin herinnert aan een klassieke fout uit de grammaticaboeken: ‘Als kind was alles mooi in mijn ogen’.
Grammaticaal gezien hoort de als-bepaling in zo’n zin bij het onderwerp. In ‘Als kind was alles mooi in mijn ogen’ is ‘alles’ het onderwerp. Hier staat dan ook letterlijk dat ‘alles’ vroeger ‘kind’ was. Onzin dus. De schrijver bedoelt: ‘Als kind vond ik alles mooi’ (in deze constructie is ‘ik’ het onderwerp, waar ‘als kind’ wél naar kan verwijzen). Ontleden we de zin van de radicalismeonderzoeker, dan staat er letterlijk dat ‘alle alarmbellen’ (onderwerp) ‘onderzoeker van
radicalisme’ zijn en ‘afgaan’ (persoonsvorm) ‘bij het volgen van de
ontwikkelingen in Israël’ (bepaling). Onzin dus. En dat terwijl er legio grammaticaal correcte alternatieven zijn, zoals: ‘Als onderzoeker van radicalisme word ik gealarmeerd door de ontwikkelingen in Israël’. Of eventueel: ‘Bij mij als onderzoeker van radicalisme gaan alle alarmbellen rinkelen bij het volgen van de ontwikkelingen in Israël’.
[31] VERZWEGEN ONDERWERP
Zojuist teruggekeerd van vakantie blijkt de inhoud van mijn inbox met een kleine zestig taaimails te zijn aangevuld. Een ervan hekelt, met een voorbeeld uit de krant, het euvel waaraan de vorige zin mank gaat. Terecht. Het verzwegen onderwerp van teruggekeerd van vakantie (ik) zou gelijk moeten zijn aan het onderwerp van de hoofdzin, maar dat is de inhoud van mijn inbox.
[32] WERKWOORDEN STERK-ZWAK
Is een werkwoord als ‘wreken, wreekte, gewroken’ sterk of zwak?
Het is in feite beide (wreekte is zwak, gewroken sterk) en wordt daarom wel tot de groep van de gemengde of tot die van de
onregelmatige werkwoorden gerekend. Van oorsprong werd het alleen sterk vervoegd, met een verleden tijd wrook (soms wrak). Maar “nu zeit men meestal wreekte, in plaats van wrook”, schreef
taalkundige Lambert ten Kate omstreeks 1720, “dog egter niet gewreekt, maer wel gewroken”.
Er zijn meer werkwoorden van dit gemengde type, zoals bakken, bakte (vroeger biek), gebakken en lachen, lachte (voorheen loech, laegen), gelachen.
[33] WOORDEN OP – ALLIG
Adjectieven op -vallig zijn schaars: angstvallig, schroomvallig (‘timide’), wisselvallig, Gewestelijk moet boetvallig (‘verplicht een boete te betalen’) nog bekend zijn.
Angstvallig (aanvankelijk ‘bevreesd’, later ‘nauwgezet’) lijkt voor de rest model te hebben gestaan. Er is wel verondersteld dat vallen hier opgevat is als een synoniem van zijn, zoals het nog steeds wordt gebruikt in over smaak valt niet te twisten. Van angstvallig kon men zich kennelijk makkelijker een voorstelling vormen dan van het woord dat het in de vijftiende eeuw verving: angstvoudig, met de varianten angstvuldig en angstvoldig. Aan het element -voudig-vuldig, afgeleid van vouwen, danken we ook woorden als eenvoudig (oorspronkelijk ‘eenmaal gevouwen’), tweevoudig, veelvuldig en zorgvuldig. Zorgvuldig kan oorspronkelijk iemand geweest zijn die door zorg ‘vouwen’ (plooien, rimpels) in het voorhoofd had, opperde de taalkundige Jan de Vries. Zo zou ook angstvoudig verklaard kunnen worden.
[34] ’t KOFSCHIP
Voor wie over dat kofschip nog bijgepraat wil worden: de medeklinkers erin, t, k,/enz. kun je gebruiken om d/t-fouten te vermijden. Eindigt de stam van een werkwoord op een van die medeklinkers {plant-, ko(o)k, besef enz.), dan krijgen de verleden tijd en het voltooid deelwoord een -t en geen -d (geplant, gekookt, beseft enz.). Je moet wel de stam nemen zoals je hem schrijft: de stam van beloven is dan ook belo(o)v- en van verhuizen verhuiz-, met beloofd(e) en verhuisd(e) als gevolg, want de v en de z zitten niet in ’t kofschip. ’t Schip is al eerder op de helling gegaan, zij het meestal met serieuze bedoelingen. Zo is het omgebouwd tot ’t sexy fokschaap, xtc-kof-fieshop en kofschiptaxietje. Alle drie bevatten ze een of meer medeklinkers die in ‘t kofschip ontbreken.
De x kun je nodig hebben voor de spelling waxte en gewaxt of mixte en gemixt (stam wax- en mix-). De c kan van pas komen voor aerobicte en geaerobict (aerobiccen, stam aerobic-); de sh voor crashte en gecrasht (stam crash-); en de sj (van wie shop uitspreekt als sjop) voor vervoegde vormen als verramsjte en verramsjt (stam verramsj-) of roetsjte en geroetsjt (stam roetsj-).
zie ook 26
[35] AAN/AAN DE GEVOLGEN
Op de website van Trouw stond deze week dat in Amerika jaarlijks 23.000 mensen sterven ‘aan de gevolgen van bacteriën die resistent zijn geworden. Kun je sterven aan de gevolgen tan bacteriën? Of sterf je aan de gevolgen van een ziekte die door bacteriën veroorzaakt is?
Mensen sterven gewoonlijk aan een ziekte, aan verwondingen of aan ouderdom. Maar er wordt ook wel gezegd dat ze sterven aan de gevolgen van een aandoening. Zo lees je in de media geregeld dat iemand gestorven is ‘aan de gevolgen van kanker’, of, zoals afgelopen week in Trouw stond, ‘aan de gevolgen van een beroerte’. Zo’n formulering lijkt wat omslachtig. Immers, de doodsoorzaak is op het eerste gezicht kanker of een beroerte. Toch kun je ook aan de complicaties daarvan sterven. Dan sterf je dus niet aan kanker, maar aan de gevolgen daarvan. Wel lachwekkend wordt het als een krant schrijft dat iemand is gestorven ‘aan de gevolgen van een hartstilstand’. Als men een hartstilstand heeft, is die hartstilstand de doodsoorzaak, en niets anders.
In sommige gevallen is de formulering ‘sterven aan de gevolgen van…’ dus correct. Zo ook in het geval van een beet van een dier of een besmetting met een bacterie. Zulk onheil leidt eerst tot ziekte waaraan men ten slotte doodgaat. Ook ‘overlijden aan de gevolgen van een ongeval’ is een correcte formulering.
[36] PERIFRASE
Omschrijving, zoals bv. van de zee als ‘het zilte nat’; de kameel als ‘het schip der woestijn’. De ware gelovigen als ‘de leeuwen van de islam’.
[37] AANTAL
Ondanks allerlei beweringen is het niet zo dat er per se een enkelvoudige persoonsvorm verplicht is na ‘een aantal’. De officiële regel volgt de logica dat je bij de betekenis van een groep mensen het enkelvoud gebruikt en bij de betekenis van enkele afzonderlijke mensen het meervoud. Na het aantal wel enkelvoud.
[38] VERLEDEN TIJD OF VOLTOOIDE
Wat is het verschil tussen ‘Het regende gisteren’ en ‘Het heeft gisteren geregend’? Niet veel, zou je zeggen. Je bent in beide gevallen waarschijnlijk nat geworden. Misschien dat de ontleedtijgers onder u nog opmerken dat de eerste zin in de ‘onvoltooid verleden tijd’ staat en de andere in de ‘voltooid tegenwoordige tijd,’ maar voor de meeste mensen (en leerlingen) zijn dit onbegrijpelijke etiketjes die met inzicht in de taalwerkelijkheid weinig te maken hebben.
Maar wat is dan het verschil tussen onvoltooid verleden tijd en voltooid tegenwoordige tijd? Welnu, in de basis is dit erg eenvoudig: verleden tijd wil zeggen dat iets in het verleden gebeurde of het geval was, en voltooide tijd betekent dat iets op een zeker moment afgelopen (voltooid) is.
Allemaal goed en wel, de zinnen betekenen toch nagenoeg hetzelfde? Inderdaad, en dat komt omdat wat gisteren plaatsvond heel waarschijnlijk ook gisteren afgelopen is. Om het verschil te zien moet je dat punt uit het verleden dichterbij halen.
Neem de zin ‘Het regende vijf minuten geleden’. Dit zegt iets over de weerstoestand van vijf minuten geleden. Maar de zin zegt niets over dit moment. Misschien is de regen opgehouden, misschien regent het nog, de zin doet geen uitspraak over de voltooidheid van de regen.
En nu ‘Het heeft vijf minuten geleden geregend’. Nu zegt de zin wel degelijk dat de regen voltooid is. Omdat het onwaarschijnlijk is dat het tussen nu en vijf minuten geleden weer begonnen is, zegt deze zin wél dat het nu droog is.
[39] KOMMA EN AANHALINGSTEKENS
Als de komma een functie heeft binnen het citaat dat door de aanhalingstekens begrensd wordt (‘Aha,’ sprak hij, ‘dat snap ik!’) dan moet hij voor het aanhalingsteken, anders (‘Ik’, sprak hij, ‘snap het!’) erachter. Komma’s bij gedachtenstreepjes mogen nooit, omdat de tussengevoegde gedachte juist de functie van de komma overneemt.
[40] LEENWOORD
Menigeen ergert zich aan het overbodig gebruik van buitenlandse woorden of leenwoorden in het Nederlands en sommigen willen deze woorden zelfs zo veel mogelijk uitbannen. Het gebruik van vooral Engelse woorden als er een goed, of soms zelfs beter, Nederlands woord voor de hand ligt, is vaak ergerlijk; we denken hierbij aan woorden als award in plaats van prijs, company voor bedrijf, plane voor vliegtuig en security voor beveiliging. Vooral volledig vreemdtalige reclame-uitingen als Let’s make things better stuiten veel taalliefhebbers tegen de borst.
Maar het overnemen van leenwoorden is een verschijnsel dat zich in iedere taal voordoet. Het Nederlands kent vele leenwoorden die inmiddels algemeen zijn geaccepteerd en die soms niet meer als leenwoord worden herkend: uit het Latijn (zolder, kelder), het Grieks (telefoon, catastrofe), het Arabisch (algebra, koffie), het Frans (kathedraal, portemonnee), het Italiaans (spaghetti, allegro) en het Engels (baby, computer). Sommige leenwoorden zijn niet te vertalen: Weltschmerz, brainstormen, timing. Andere zijn korter: drugs, tutoyeren, lobbyen.
Soms heeft het Nederlandse woord een andere gevoelswaarde:
happening – gebeurtenis transpireren – zweten
finishing touch – de laatste hand souffleren – voorzeggen
Het Engels lijkt een sterke invloed te hebben op het Nederlands, maar ontwikkelingen in de taal rond voetbal en computer tonen aan dat Nederlandse woorden soms in staat zijn om hun vreemdtalige equivalenten te verdringen: vrije schop (free kick), hoekschop (corner), strafschop (penalty), buitenspel (offside), tekstverwerker (word processor), uitdraai (print), beeldscherm (display).
[41] HIJ OF ZIJ? HEM OF HAAR
De regering heeft haar eigen verantwoordelijkheden, maar zij moet wel voeling houden met de maatschappelijke ontwikkelingen.
In deze zin wordt met haar en zij verwezen naar de regering; dat is correct, want regering is een vrouwelijk woord. Vaak echter worden haar en zij ten onrechte gebruikt. Daarom een korte uitleg.
Alle zelfstandige naamwoorden hebben in het Nederlands een woordgeslacht: mannelijk (lidwoord: de), vrouwelijk (lidwoord: de) of onzijdig (lidwoord: het).
Bij verwijzing naar een mannelijk zelfstandig naamwoord gebruik je hij en zijn. Bij verwijzing naar een vrouwelijk zelfstandig naamwoord: zij en haar. En bij verwijzing naar een onzijdig zelfstandig naamwoord: het en zijn:
De minister en zijn staf.
De regering en haar verantwoordelijkheden.
Het comité en zijn aanhangers.
Vaak zul je niet weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is: is een kast een hij of een zij? Daar kun je alleen maar achterkomen door het woordenboek te raadplegen. In het Kramers woordenboek Nederlands staat bij mannelijke woorden de (m) en bij vrouwelijke woorden de (v). Bij een woord als kast zul je alleen maar de aantreffen; dat betekent dat kast zowel mannelijk als vrouwelijk is. Je hebt dus de keus.
Soms kun je ontkomen aan het mannelijk/vrouwelijk-dilemma door uit te wijken naar woorden als die of deze: De fractieleider verdedigde de motie fel, maar deze werd toch weggestemd.
Tot slot: namen van plaatsen, landen, (sport)clubs e.d. zijn meestal onzijdig (het huidige Ajax, het naoorlogse Portugal): Portugal is trots op zijn ontdekkingsreizigers.
[42] VOLTOOID DEELWOORD ALS BIJV. NAAMW.
Het verbre(ed)de tuinpad?
De schrijfwijze van een woord als bevoorrade in de volgende zin levert veel schrijvers hoofdbrekens op:
De vanuit de lucht bevoorrade grondtroepen vormden een langgerekt front.
Het woord bevoorrade is een voltooid deelwoord dat als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt. Dergelijke bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden komen vaak voor in het Nederlands en meestal levert de schrijfwijze geen moeilijkheden op: de gewerkte uren, de bewonderde zanger, de gemiste kans
De problemen ontstaan vooral bij werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord hetzelfde klinkt als de verleden tijd, zoals bevoorraden, bepleiten, verbreden e.d.:
Verleden tijd: Het vliegtuig bevoorraadde de grondtroepen. Bijv. naamw.: De vanuit de lucht bevoorrade grondtroepen.
Verleden tijd: De regering bepleitte een ontmoedigingsbeleid.
Bijv. naamw.: Het door de regering bepleite ontmoedigingsbeleid.
Verleden tijd: De buurman verbreedde zijn tuinpad.
Bijv. naamw.: Het verbrede tuinpad.
Laat je bij de spelling van bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden dus niet misleiden door de vorm van de verleden tijd.
[43] ENKELVOUD OF MEERVOUD?
Het onderwerp en het bijbehorende werkwoord staan altijd beide óf in het enkelvoud óf in het meervoud. In eenvoudige zinnen als De koe staat in de wei / De koeien staan in de wei zal niemand deze wet overtreden. Maar zodra er veel informatie tussen het onderwerp en het bijbehorende werkwoord staat, gaat het makkelijk mis:
X De oproerpolitie, die gealarmeerd was toen de koeien uit de wei braken en oprukten in de richting van het nabijgelegen winkelcentrum, moesten proberen ze te vangen.
Moesten moet hier in het enkelvoud staan, maar onder invloed van het meervoud van koeien is het misgegaan.
Ook de constructie een van de zorgt in dit verband voor verwarring:
X Een van de koeien die in de wei staat, rent weg.
Er is één koe die wegrent, maar er staan meer koeien in de wei. Het moet dus zijn:
Een van de koeien die in de wei staan, rent weg.
Bij woorden voor hoeveelheid, soort, maat, gewicht en tijd komt de persoonsvorm soms in het enkelvoud, soms in het meervoud:
Een kudde kamelen staat in de woestijn.
Een tiental boeren protesteerde(n).
Dat type/soort/slag voetballers spreekt mij aan.
Honderd kilo appels was/waren uit de vrachtauto gerold.
Na een aantal kan zowel enkelvoud als meervoud volgen, maar na het aantal staat de persoonsvorm altijd in het enkelvoud:
Een aantal kinderen bleef/ bleven thuis vanwege de griep.
Het aantal kinderen dat griep kreeg, was niet groot.
[44] TREMA OF STREEPJE
Een trema zet je op een letter als het woord zonder trema verkeerd kan worden uitgesproken:
materiële (maar: materieel); ideeën (maar: idee); variëren (maar: gevarieerd); reële (en: reëel)
De meervoudsvorm van een woord dat eindigt op ‘ee’, krijgt een extra ‘e’, die bovendien een trema krijgt: slee – sleeën; zee – zeeën
De meervoudsvorm van een woord dat eindigt op ‘ie’, krijgt ook een extra ‘e’ met trema als de klemtoon op de laatste lettergreep valt:
industrie – industrieën; melodie – melodieën; knie -knieën
Maar valt die klemtoon niet op die ‘ie’, dan krijgt het woord alleen een trema zonder extra ‘e’: olie – oliën; kolonie – koloniën
Uit de volgende voorbeelden blijkt dat er alleen een trema komt als de uitspraak dat noodzakelijk maakt: buiig, ontplooiing, lawaaiig, ooievaar, truien, geuit Maar: smeuïg, reünie, ruïne, mozaïek, efficiënt, vacuüm, coördinatie, geëvenaard, geüniformeerd
Het trema wordt niet gebruikt tussen delen van samenstellingen; dan schrijven we een streepje: na-apen, toe-eigenen, zee-egel, zo-even, twee-eenheid Een uitzondering hierop vormen de voluit geschreven telwoorden: drieëndertig, tweeëntwintig
[45] STREEPJE of AAN ELKAAR
Bommelding in het centrum van Amsterdam.
Een dergelijke kop in de krant zal veel lezers in verwarring brengen. Wat is dat voor een ding, een bommelding? Uiteindelijk zullen ze er wel achter komen, maar de verwarring had direct voorkomen kunnen worden door de delen waaruit de samenstelling is opgebouwd door een streepje te scheiden: bom-melding. Om dezelfde reden is een streepje aan te bevelen in samenstellingen als kers-tomaatje, kwarts-lagen en balk-anker.
Heb je bij bovenstaande woorden nog de keuze om al dan niet een streepje te zetten, er zijn ook gevallen waarin je een streepje moet zetten tussen de delen van een samenstelling:
– als er twee klinkers achter elkaar komen te staan die samen één klank kunnen vormen:
auto-ongeluk, reserve-eenheid, politie-inspecteur, drie-eenheid,
zee-egel, zo-even, milieu-invloed, lila-achtig
Maar: politieagent, modeontwerper, milieuorganisatie
– als een samenstelling uit gelijkwaardige delen bestaat: zanger-dichter, Fanny Blankers-Koen, woon-werkverkeer, glas-in-loodramen
– als een samenstelling uit twee niet-gelijkwaar-dige delen bestaat, bijvoorbeeld uit een zelfstandig naamwoord en een andere woordsoort:
sociaal-democratie, privé-leven, vice-voorzitter, niet-roker, oud-speler, commissie-Van Traa, regering-Kok, Sint-Nicolaas
– als een samenstelling uit drie delen bestaat en het tweede deel een hoofdletter bevat: Tweede-Kamerfractie, Rode-Kruispost
– als een samenstelling een aardrijkskundige naam (of aan afleiding daarvan) vormt: Noord-Brabant, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, West-Fries, Zuidoost-Aziatisch
[46] HOOFDLETTERS
Hoofdletters kunnen voor hoofdbrekens zorgen: wanneer gebruik je ze wel, wanneer niet?
Iedereen weet dat een zin begint met een hoofdletter. Velen zullen ook weten dat het tweede woord de hoofdletter krijgt als de zin begint met een apostrof:
’t Doet er niet toe.
De twijfel slaat toe bij woorden die niet aan het begin van een zin staan. Vandaar de regels nog eens op een rijtje.
Een hoofdletter krijgen:
– personen en zaken die als heilig worden beschouwd:
God, de Profeet, het Koninkrijk Gods
– persoonsnamen, (afleidingen van en samenstellingen met) aardrijkskundige namen, straatnamen, namen van gebouwen, kunstwerken, bedrijven, instellingen, feesten, tijdperken en historische gebeurtenissen:
Marcel, de heer Van Dam, de heer M. van Dam, mevrouw Barneveld-van Breukelen, Engelse, Fransman, Euromast, Kerstmis, de Nachtwacht, de (Tweede) Kamer, Provinciale Staten, de Senaat, Tweede Wereldoorlog, Middeleeuwen, Gouden Eeuw
Een kleine letter krijgen:
namen van maatschappelijke, culturele en religieuze stromingen en hun aanhangers, aardrijkskundige namen, merk- en eigennamen die als soortnaam worden gebruikt, samenstellingen met en afleidingen van feesten, tijdperken e.d.: liberalisme, humanisme, rooms-katholieken, edammer, amerikanisme, walkman, braille, calvinist, freudiaans, kerstnacht, middeleeuws, kamerlid
Voor het hoofdlettergebruik bij afkortingen bestaan geen bindende regels. Veelvoorkomende afkortingen kun je het best met kleine letters schrijven (zonder punten): wc, tv, bh, havo, pvc, aids, cd-rom.
Ook titulatuur gaat in kleine letters: drs., mr., prof.
[47] WERKWOORDEN; SAMENKOPPELINGEN
Stofzuigen lijkt qua vorm op samenkoppelingen als koffiedrinken en haatzaaien. Die ontstaan wanneer een woordgroep (koffie en drinken of haat en zaaien) uit oogpunt van betekenis als eenheid wordt ervaren. We zijn geneigd koffiedrinken en haatzaaien (hij is veroordeeld wegens haatzaaien) als woorden te spellen. Maar zodra we zulke woorden gaan vervoegen, behandelen velen van ons ze als woordgroepen en spellen we de delen los van elkaar (hij heeft haat gezaaid). Als je stofzuigen als samenkoppeling opvat, vervoeg je ook dit werkwoord als een woordgroep: ‘ik zoog stof’ en ‘ik ben bezig stof te zuigen’.
De afspraak is dat als we bij het stofzuigen een stofzuiger gebruiken we het werkwoord anders vervoegen: ik stofzuigde, heb gestofzuigd. Anders dan zuigen (ik zoog, heb gezogen) wordt stofzuigen dus zwak vervoegd. Dat komt doordat stofzuigen geen samenkoppeling van stof en zuigen is, maar het resultaat van ‘omgekeerde woordvorming’ (back-formation) op basis van het zelfstandig naamwoord stofzuiger.
Stofzuigen is niet uniek: ook bloemlezen en beeldhouwen worden als resultaten van back-formation (van bloemlezing respectievelijk beeldhouwer) zwak vervoegd: ik bloemleesde in plaats van ik bloemlas of ik las bloem en ik beeldhouwde, heb gebeeldhouwd in plaats van ik hieuw beeld, heb beeldgehouwen.
Zweefvliegen – zweefvliegde-gezweefvliegd
[48] zodat of opdat
Opdat en zodat betekenen hetzelfde, maar dan met een modaal verschil. In het gedicht ‘Steen’ van de dichteres Vasalis, gebruikt ze de twee woorden ‘opdat’ en ‘zodat’ . ‘Ik denk dat de twee woorden opvallen omdat ze zowel in betekenis overeenkomen alsook subtiel verschillen. Beide woorden kondigen namelijk een gevolg aan, maar ze verschillen in de modale laag van de betekenis. De dichteres schrijft in de eerste twee versregels: ‘Verdriet kit al mijn krachten samen/zodat ik roerloos word als steen.’ Het woord ‘zodat’ markeert hier een oorzakelijk verband, dat als een constatering wordt uitgesproken. Hoofdzin en bijzin zijn beide een feit, en het eerste feit is oorzaak van het tweede. De laatste zin van het gedicht luidt ‘O sla de rots, opdat ik ween.’ Even voorbijgaand aan de bijbelse beeldspraak van het slaan op een rots waardoor er water uit komt, kun je van het woordje ‘opdat’ opmerken dat het ook een oorzakelijk verband aangeeft tussen het slaan van de rots en het wenen, maar nu is het gevolg een gewenst gevolg.
Constatering (of zekerheid) en wenselijkheid zijn de klassieke twee dimensies van de modaliteit. Het betekenisverschil tussen ‘zodat’ en ‘opdat’ is dus een modaal verschil. Een kanttekening is nog dat het woordje ‘zodat’ gebruikelijker lijkt dan ‘opdat’. Dat betekent dat je ‘zodat’ ook weleens zult tegenkomen met een gewenst gevolg (‘Ik schrijf u nog eens zodat ik nu dan eindelijk antwoord krijgt’). Het omgekeerde, ‘opdat’ met een geconstateerd gevolg, zal niet zo gauw voorkomen.
zie ook woordenallerlei
Nederlandse taal: alle artikelen
.
295-276
.