.
Maarten Udo de Haes in Jonas, nr.2, 16-09-*1983
.
ZWAARD EN WEEGSCHAAL
.
Michaëls symbolen voor een innerlijke strijd
Wanneer je na de zomer je werk weer oppakt, kan je de spanning ervaren tussen nieuwe plannen die je op wilt pakken en het besef van de beperkingen en weerstanden waarmee je zal worden geconfronteerd. Michaël toont ons deze twee polen door de ene keer de weegschaal te hanteren voor het zoeken naar evenwicht en de andere keer het zwaard voor de strijd.
De kringloop van het jaar is op natuurlijke wijze in vier gedeelten in te delen door daarin de seizoenen lente, zomer, herfst en winter te onderscheiden. In oeroude symbolen als de swastika (hakenkruis), het zonnerad of ook het Ierse zonnekruis komt deze viergeleding tot uitdrukking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze natuurlijke vierheid de mensheid steeds weer heeft geïnspireerd om ook het spirituele leven en de religieuze praktijk daarop af te stemmen. Of anders uitgedrukt, dat de twee markante momenten in het jaar waarop de zon haar hoogste en laagste punt heeft bereikt en de tussenliggende tijdstippen waarop zij in het midden staat (dag- en nachtevening) de vier ankerplaatsen vormen waaromheen de religieuze feesten geordend zijn.
Hoewel wij ons (zeker in de westerse beschaving) in hoge mate hebben geëmancipeerd van de invloeden van zon, maan en sterren en ons daar niet zo vanzelfsprekend meer naar richten, behoeft dit niet tot gevolg te hebben dat wij er ons geheel voor afsluiten (zo dat al zou kunnen). Het kan integendeel ook aanleiding zijn om er bewust en hernieuwd weer toegang toe te vinden. De feesten zijn dan niet – zoals in vroeger tijden – ingegeven aan de mensen, maar weergegeven door de mensen. In deze zin willen de christelijke jaarfeesten niet slechts een ‘verlengde’ zijn van de taal die zon, maan en sterren spreken, maar een antwoord daarop. Dit antwoord kan des te krachtiger en vreugdevoller klinken naarmate wij ons ieder jaar opnieuw meer verdiepen in het karakter en de waarden van de feesten; er regelmatig oefenend in en mee leven, zoals dit bijvoorbeeld in de godsdienstoefening in praktijk kan worden gebracht.
Evenwicht in uitersten
Wanneer na de zomertijd de dagen steeds sneller korter worden, bereiken we het ogenblik (dit jaar – 1983 – op 23 september) waarop dag en nacht even lang zijn. De plaatsen van zonsopgang en -ondergang staan dan precies lijnrecht tegenover elkaar. Het zichtbare gedeelte van de zonnebaan overdag is dan nauwkeurig even lang als de onzichtbare nachtelijke helft, terwijl – wat hier dan ook mee samenhangt – het hoogste punt van die baan even hoog boven de horizon ligt als het laagste punt eronder. We kunnen daar nog aan toevoegen, dat deze beide punten op hun beurt weer nauwkeurig in het midden liggen tussen de uiterste standen die beide innemen in zomer en winter. Kortom, alles spreekt een taal van evenwicht, van afgewogenheid, van het midden. Opvallend in overeenkomst daarmee is het feit dat de aartsengel Michael, die sinds oudsher als genius van de herfsttijd van het jaar wordt gezien (29 september is ‘zijn dag’) vaak wordt afgebeeld met een weegschaal in de hand. Het goed en het kwaad, het licht en de duisternis in de menselijke ziel worden afgewogen; tenminste dat deel dat we zelf niet hebben kunnen of willen afwegen. Wanneer wij na de zomer het nieuwe ‘seizoen’ beginnen en het werk weer aanpakken of oppakken, gaat dit vaak gepaard met een bewust of onbewust afwegen van de mogelijkheden. We staan in het spanningsveld tussen twee polen. De idealen en verplichtingen aan de ene kant die we – na wat afstand genomen te hebben – weer helderder en duidelijker voor ogen zien; aan de andere kant de beperkingen, innerlijke en uiterlijke weerstanden, waarmee we hernieuwd – ondanks opgedane krachten – worden geconfronteerd. We staan weliswaar altijd min of meer in dit spanningsveld tussen nieuwe impulsen en de opgelegde beperkingen, tussen vertrouwen en zorg, tussen het opnieuw met iemand proberen in een vruchtbare, harmonische relatie te komen en de zwakheden en onhebbelijkheden die ik bij mijzelf en de ander ontmoet.
Maar de beide uitersten lijken in deze tijd van het jaar nog verder uit elkaar te liggen dan anders het geval is. Het spanningsveld is daardoor des te groter. En voordat ik het goed besef heeft de weegschaal, die dient om de uitersten harmonisch tegen elkaar af te wegen, plaats gemaakt voor het andere ‘attribuut’ waarmee Michaël veelvuldig wordt uitgebeeld, namelijk het zwaard waarmee uitersten elkaar bestrijden of – en daar komen we straks op terug – dat dient om zelf uitersten te bestrijden.
Er bestaan ook afbeeldingen van Michaël waarbij hij zowel de weegschaal als het zwaard draagt, een combinatie die aanvankelijk verwondering wekt omdat het tegelijkertijd hanteren van een precisie-instrument dat een stille en rustige hand vraagt en van een zwaard dat met grote krachtige bewegingen wordt gezwaaid tegenstrijdig lijkt te zijn. Toch kunnen we uit waarnemingen die in het voorgaande zijn beschreven wel degelijk ervaren dat weegschaal en zwaard heel dicht bij elkaar kunnen staan; dat ze beide te maken hebben met uitersten, die tegen elkaar worden afgewogen ofwel tegen elkaar strijden.
Vechten op twee fronten
Dat zwaard en weegschaal inderdaad samen kunnen worden gehanteerd, hoewel dat op het eerste gezicht niet verenigbaar lijkt, kan misschien ook nog duidelijk worden vanuit een heel ander gezichtspunt.
Veel wordt tegenwoordig gesproken over vrede. Velen zetten zich actief in voor de vrede. De toenemende oorlogsdreiging, de harder wordende agressie, de criminaliteit brengen velen ertoe om hetzij individueel of in vredesbewegingen zich tegen dit toenemende geweld te verzetten of om er de waarde van de vrede of van de geweldloosheid tegenover te plaatsen. Daarbij wordt meestal uitgegaan van de overtuiging dat vrede het tegenovergestelde is van oorlog; dat vrede staat tegenover strijd en confrontatie. Vanuit die overtuiging is het dan ook geheel onbegrijpelijk waarom nu juist Jezus, die – zoals in het evangelie wordt beschreven – de discipelen uitzendt om de vrede die hij aan hen geeft verder uit te dragen tot de uitspraak komt: ‘Ik ben niet gekomen om de vrede te brengen, maar het zwaard’.
Dit lijkt in scherpe tegenstelling te staan tot de uitspraak zoals deze ons is overgeleverd door het Johannesevangelie: ‘Vrede schenk ik u; de vrede die in mij is geef ik aan u’. Wat is dit voor een soort vrede, of wat betekent dit zwaard?
Wanneer ik geconfronteerd word met andermans mening is het gevaar groot, dat ik óf deze tracht te onderdrukken en mijn mening aan de ander opdring, óf integendeel, dat ik niet eens naar de ander luister, zijn of haar mening volledig negeer en de betreffende daarbij in de kou zet.
Al naar gelang het onderwerp of de persoon of mijn gesteldheid kan een van beide tegengestelde neigingen bij mij opkomen. Wanneer in het eerste geval de ‘zwakkere’ zich gewonnen geeft is de strijd ten einde, er wordt vrede gesloten. In het tweede geval is er niet eens sprake van strijd, want deze wordt vermeden, zodat die situatie een ‘vredige’ genoemd kan worden. In beide gevallen is er geen strijd (meer) en kan dus vanuit de beschreven overtuiging in zekere zin van ‘vrede’ worden gesproken. Toch voelt dit onbevredigend of zelfs onbehagelijk aan, omdat we bij vrede toch nog een andere kwaliteit vermoeden of verwachten dan alleen maar een soort wapenstilstand of ‘koude vrede’. Misschien moet ik wel degelijk het zwaard voeren en ten strijde trekken. Maar dan niet tegen de ander of diens mening, maar tegen die beide neigingen die ik bij mijzelf kan ontdekken en steeds weer voel opkomen. Ik moet in mijzelf als het ware aan twee fronten tegelijkertijd vechten, namelijk tegen de heetgebakerdheid, tegen de neiging om het mij bedreigende te willen onderdrukken, en aan de andere kant tegen de onderkoeling, tegen de neiging de ander te negeren en zo buiten spel te zetten.
In het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Apocalypse, wordt gesproken van een tweesnijdend zwaard, hetgeen misschien ook in de richting wijst, dat ik niet zo zeer moet strijden tegen een macht buiten mij, maar tegen twee machten in mij.
En ik merk dat, hoe meer het gelukt deze twee machten meester te worden, hoe vrijer en opener ik tegenover de medemens kom te staan, ook al vertegenwoordigt hij een andere mening of reageert hij anders in een bepaalde situatie dan dat ik zou doen. Ik merk dat ik mijn eigen standpunt veel minder absoluut als het enig juiste beschouw, maar dat mijn zienswijze wellicht aanvulling behoeft, die een ander mij kan geven. Ik ben dan bereid innerlijk meer te omvatten. En dat is vrede.
De strijd buiten mij aangaan blijkt tot twist, ruzie, oorlog of in het beste geval tot wapenstilstand of schijnvrede te leiden. Het strijdtoneel in mijzelf te zoeken blijkt tot opener, evenwichtiger relaties te leiden, waarbij ruimte is voor meerdere standpunten. Zo blijkt het zwaard niet in tegenspraak te zijn met vrede, maar integendeel strijd met het tweesnijdend zwaard zelfs voorwaarde is tot vrede, hoe gevaarlijk deze uitspraak uit het verband genomen ook is. Ik zou ook kunnen zeggen: strijd buiten mij leidt tot oorlog; strijd in mij tot vrede.
Actief antwoorden
De aartsengel Michaël kan ons – vooral juist in de herfsttijd – inspireren en helpen bij deze innerlijke strijd. De strijd voor meer ruimte en openheid in de ziel, voor de bereidheid meer te willen omvatten dan tot nu toe in mij leefde, dus ook voor innerlijke groei boven de mens uit die ik nu ben. Wanneer wij van onszelf zeggen dat we tot grote, misschien wel goddelijke hoogten kunnen groeien, kan dit door hoogmoed worden ingegeven. De verleidende macht, zoals deze in het begin van het Oude Testament in het beeld van de slang wordt beschreven, zet de mens tot die hoogmoed aan door uit te spreken: ‘Gij zult als God zijn’. Hoewel deze uitspraak – wanneer deze op onwaardige wijze of op een onjuist tijdstip klinkt – tot hoogmoed leidt, is de inhoud van die woorden niet in tegenspraak met de feiten zoals deze in de Genesis worden beschreven, namelijk dat de mens inderdaad geschapen is ‘naar Gods beeld en gelijkenis’.
Wij dragen als mens het goddelijke in ons. Jezus herinnert de mensen op radicale wijze aan deze goddelijke oorsprong, of aan de goddelijke kern die zij in zich dragen, met de woorden: ‘Gij zijt Goden’.
De genius, de engel van de herfsttijd, herinnert ons ook aan deze oorsprong door de betekenis van zijn naam Michaël: Wie is als God? Van alle met name genoemde engelwezens is hij de enige wiens naam een vraag inhoudt. En zoals iedere vraag, zo zet ook deze tot innerlijke activiteit aan. Een vraag vraagt namelijk om beantwoording. En wanneer wij aannemen of beleven dat deze vraag aan de mensen, aan ons gesteld is, dan zal toch ook van ons het antwoord verwacht worden. Wie is als God? Aan de ene kant kunnen we hoogmoedig zeggen, het antwoord is al lang gegeven, namelijk de mens, zodat de vraag niet eens meer gesteld behoeft te worden. Aan de andere kant kunnen we onszelf (en vooral de ander!) wel degelijk beleven als een onaf, zwak, soms zelfs nietig en in ieder geval een onvolmaakt wezen, kortom, zeker niet in aanmerking komend om met God vergeleken te worden!
Het antwoord vinden we misschien juist dan, wanneer we het midden vinden (evenwichtig!) tussen deze uitersten van hoogmoed en ‘laagmoed’. Wanneer wij namelijk de moed vinden om weliswaar onder ogen te zien dat er een brede, diepe kloof ligt tussen menszijn en godszijn, maar anderzijds dat deze afgrond overbrugd en de beide werelden met elkaar verbonden kunnen worden. In deze zin staat Michaël bij uitstek in dienst van Diegene die, zelf God zijnde, mens is geworden, daarmede de mogelijkheid scheppend dat de mens tot God wordt. ‘Gij zijt Goden’ houdt dan een belofte, een verwachting in die in de toekomst – mede door ons actieve antwoorden op de vraag: Michaël -verwerkelijkt kan worden. Behalve de eigen, unieke waarde van de Michaëlstijd heeft deze kennelijk ook een
voorbereidend karakter voor de advent- en kersttijd: de geboorte van God in de mens.
Hans Holbein, Michaël met zwaard en weegschaal
.
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Michaël jaartafel
.
247-233
.