VRIJESCHOOL – Vertelstof – sprookjes (1-3/1)

.

DE BEELDENTAAL VAN DE SPROOKJES

ROODKAPJE
Er was eens een lief klein meisje; iedereen die haar zag hield veel van haar, maar het aller­meest haar grootmoeder, en die had haar wel alles willen geven. Op een keer gaf zij haar een mutsje van rood fluweel en omdat het haar zo goed stond en zij niets anders meer op wilde zetten werd zij enkel Roodkapje ge­noemd.
Op een dag zei haar moeder tegen haar: ‘Kom, Roodkapje, hier heb je een stuk koek en een fles wijn, breng dat naar je groot­moeder, zij is ziek en zwak en dit zal haar goed doen. Ga nu maar voor het te warm wordt en als je buiten komt, loop dan netjes en rustig en dwaal niet van het pad af, anders val je en breek je de fles en dan heeft groot­moeder niets. En als je haar kamer binnen­komt, vergeet dan niet goedemorgen te zeg­gen en snuffel niet eerst overal rond.’
‘Ik zal goed oppassen.’ zei Roodkapje tegen haar moeder en gaf er haar de hand op.
Grootmoeder woonde echter buiten in het bos een half uur van het dorp. Toen Roodkapje nu in het bos kwam ontmoette zij de wolf. Roodkapje wist echter niet wat voor een boos dier het was en was niet bang voor hem. ‘Goedemorgen, Roodkapje.’ sprak hij. ‘Dag Wolf.’ – ‘Waarheen ben je zo vroeg op pad, Roodkapje?’ – ‘Naar grootmoeder.’ – ‘Wat draag je daar onder je schortje?’ – ‘Koek en wijn. Wij hebben gisteren gebakken en nu zal grootmoeder die ziek en zwak is zich tegoed kunnen doen en weer aansterken.’ – ‘Rood­kapje, waar woont je grootmoeder?’ – ‘Nog ruim een kwartiertje lopen verder het bos in, onder de drie grote eiken, daar staat haar huis, en beneden staan de notenhagen, dat weet je vast wel,’ zei Roodkapje. De wolf dacht bij zichzelf: ‘Dat jonge tere ding dat is een mals hapje, dat smaakt nog lekkerder dan die oude vrouw; je moet het slim aanleg­gen zodat je ze allebei vangt.’ Daarop liep hij een eindje met Roodkapje mee en zei toen: ‘Roodkapje, zie je al die mooie bloemen niet die overal in het rond staan, waarom kijk je niet om je heen? Ik geloof dat je niet eens hoort hoe liefelijk de vogeltjes zingen. Je loopt maar door alsof je naar school gaat en dat terwijl het hier buiten in het bos zo ver­rukkelijk is.’
Roodkapje keek op en toen zij de zonnestra­len door de bomen zag dansen en zag hoeveel mooie bloemen er overal stonden, dacht zij: ‘Als ik voor grootmoeder een vers geplukt boeketje meebreng zal zij dat heerlijk vinden; het is nog zo vroeg op de dag dat ik toch wel op tijd kom.’ Daarmee liep zij van het pad af het bos in en ging bloemen zoeken. En toen zij er één geplukt had, dacht zij dat er verder­op een nog mooiere stond en liep daarheen en raakte steeds dieper het bos in. Maar de wolf liep rechtstreeks naar het huis van grootmoeder en klopte aan de deur.
‘Wie is daar?’ – ‘Roodkapje, ik breng koek en wijn doe de deur maar open.’ – ‘Druk maar op de klink, ik ben te zwak en kan niet opstaan,’ riep grootmoeder. De wolf drukte op de klink, de deur ging open en hij liep, zonder een woord te zeggen, recht op grootmoeders bed af en slokte haar op. Toen trok hij haar kleren aan, zette haar muts op, ging in het bed liggen en trok de gordijnen dicht.
Roodkapje echter had rondgelopen en bloe­men geplukt en toen zij er zoveel bij elkaar had dat zij er niet meer kon dragen, herin­nerde zij zich haar grootmoeder weer en ging op weg naar haar toe. Zij was verbaasd dat de deur openstond en toen zij de kamer in­stapte was het haar zo vreemd te moede dat zij dacht: ‘Lieve hemel, wat vind ik het hier griezelig vandaag, terwijl ik anders toch zo graag bij grootmoeder ben.’ Zij riep: ‘Goede­morgen,’ maar kreeg geen antwoord. Toen liep zij naar het bed en schoof de gordijnen opzij. Daar lag grootmoeder met de muts over het gezicht getrokken en zij zag er erg vreemd uit. ‘O,  grootmoeder,’ zei zij, ‘wat heb je grote oren.’ – ‘Dat is om je beter te kunnen horen.’ – ‘Maar grootmoeder, wat heb je grote ogen.’ – ‘Dat is om je beter te kunnen zien.’ – ‘Maar grootmoeder, wat heb je grote handen.’ – ‘Dat is om je beter te kun­nen pakken.’ – ‘Maar grootmoeder, wat heb je een verschrikkelijk grote mond.’ – ‘Dat is om je beter op te eten.’ En nauwelijks had de wolf dat gezegd, of hij was met een sprong het bed uit en verslond het arme Roodkapje. Toen de wolf zat was ging hij weer in het bed liggen, viel in slaap en begon heel hard te snurken.
Toen kwam net de jagersman voor­bij die bij zichzelf dacht: ‘Wat is die oude vrouw aan het snurken. Ik zal eens even kij­ken of haar iets mankeert. Hij ging de kamer binnen en toen hij bij het bed kwam zag hij dat de wolf erin lag. ‘Moet ik je hier vinden, ouwe boosdoener,’ zei hij, ‘ik heb lang naar je gezocht.’ Hij wilde net zijn geweer aanleg­gen toen hij ineens bedacht dat de wolf de grootmoeder wel eens opgeslokt zou kunnen hebben en dat zij misschien nog gered kon worden en dus schoot hij niet maar nam een schaar en begon de buik van de slapende wolf open te knippen. Hij had nog maar een klein eindje geknipt toen hij het rode kapje zag glanzen en na nog een paar knippen sprong het meisje eruit en riep: ‘Ach, wat ben ik geschrokken, wat was het donker in de buik van de wolf.’ En toen kwam de oude grootmoeder er ook nog levend en wel uit, al snakte zij naar adem. Roodkapje haalde ech­ter vlug grote stenen en daarmee vulden zij de buik van de wolf en toen hij wakker werd wilde hij weglopen, maar de stenen waren zo zwaar dat hij meteen in elkaar zakte en dood ter aarde viel.
Toen waren zij alle drie blij. De jager stroop­te het vel van de wolf af en ging ermee naar huis, de grootmoeder at de koek op en dronk de wijn die Roodkapje had meegebracht en knapte weer op, maar Roodkapje dacht bij zichzelf: Zolang ik leef, zal ik nooit meer in mijn eentje van het pad afgaan en het bos inlopen, wanneer mijn moeder mij dat verbo­den heeft.

Ook wordt er wel verteld dat op een keer, toen Roodkapje haar grootmoeder weer koek en gebak ging brengen, een andere wolf haar had aangesproken en van de weg af had wil­len leiden. Roodkapje paste echter wel op en liep rechttoe rechtaan door, en zij vertelde aan grootmoeder dat zij de wolf was tegenge­komen die haar goedendag had gewenst maar zó kwaadaardig uit zijn ogen had ge­keken: Als het niet op de grote weg was ge­weest, had hij mij vast opgegeten! ‘Kom,’ zei de grootmoeder, ‘wij zullen de deur op slot doen, zodat hij niet naar binnen kan.’ Kort daarop klopte de wolf aan en riep: ‘Doe open, grootmoeder, ik ben het, Roodkapje, ik breng koek en gebak voor je mee.’ Zij hielden zich echter stil en deden de deur niet open. Daar­op sloop de Grijskop ettelijke malen om het huis heen, sprong ten slotte op het dak en daar wilde hij wachten tot Roodkapje ’s avonds naar huis ging om haar dan achterna te slui­pen en haar in het donker op te eten. Maar de grootmoeder merkte wat hij in de zin had. Nu stond er voor het huis een grote stenen trog en zij zei tegen het kind: ‘Neem de emmer, Roodkapje, gisteren heb ik worsten gekookt, draag jij het water waarin ze zijn gekookt naar de trog.’ Roodkapje droeg net zo lang worstenat aan tot die hele, grote trog vol was. De wolf kreeg de geur van de wors­ten in de neus, hij snuffelde en keek naar beneden en ten slotte rekte hij zijn hals zo ver uit dat hij zich niet meer kon houden en be­gon te glijden, en zo gleed hij van het dak af regelrecht in de grote trog en verdronk. Roodkapje ging echter opgewekt naar huis en niemand deed haar kwaad.

ROODKAPJE
Heeft het zin om over sprookjes te schrijven en te praten? Spreken de beelden niet direct tot de harten van kinderen en volwassenen? Het spreekt vanzelf, dat een kind niets hoeft te weten van uiteenzet­tingen over sprookjes, ja het is zelfs beter, dat het er niets van weet, want de sprookjeswereld stroomt het liefst een open hart binnen en een onbevangen kind brengt de sprookjeswereld een open hart tegemoet.
Nu is de wijsheid, die de sprookjes in zich bergen niet altijd alleen voor de kinderkamer bedoeld geweest. Integendeel, in vroegere tijden vertelden volwassenen elkaar deze verhalen en de kinderen mochten misschien meeluisteren. Toen de sprookjes van Moeder de Gans opgeschreven werden, werden de sprookjes door vol­wassenen aan volwassenen verteld. Dat valt af te lezen aan de stijl dezer sprookjes. Daarentegen zijn de ca. 100 jaar later door de gebroeders Grimm vastgelegde sprookjes opgeschreven met de speciale bedoeling om als huis- en kindersprookjes te dienen. In die tijd waren deze verhalen al haast uitsluitend in de kinderkamers te vinden.

Toen de sprookjes opgeschreven werden, waren ze al honderden en honderden jaren oud. Wat leefde er toch in deze sprook­jeswereld, die dus oorspronkelijk be­doeld was om van mens tot mens doorge­geven te worden?

Laten wij eens een voorbeeld bekijken, en wel:

ROODKAPJE
Op de een of andere manier vertelt ieder sprookje van de levensweg en de levensproblemen van de mens.
Als wij bijvoorbeeld Roodkapje hier laten volgen om daarin zo:n levensweg aan te tonen, dan zou het raadzaam zijn het sprookje van tevoren eerst te lezen. Als u het doorgelezen hebt zullen de hier volgende toelichtingen veel duidelijker tot u spreken.
Aan het begin van dit sprookje staat de grote liefde van de grootmoeder die het rode kapje aan het kind geeft. Vanaf dit ogenblik draagt het meisje dit kapje altijd. Liefde en warmte om­sluiten het hoofd en maken het mogelijk dat onze gedachten warm kunnen zijn in plaats van dood en koud. Hoe deze mogelijkheid door het leven ontwikkeld kan worden zullen wij aan het eind van dit verhaal zien.
Laten wij eens hand in hand met het kleine meisje op stap gaan en meebeleven, wat er allemaal op haar afkomt.
Eerst wordt zij door haar moeder naar grootmoeder gestuurd met wijn en koek, want grootmoeder is zwak en moet aansterken.
Hier valt ons meteen op, dat 
het doel van deze levensreis “zwak” is en opfrissing verwacht van het mensenkind.
Moeder, die haar op pad stuurt, geeft haar een heleboel levensregels mee:
zeg goedendag, ga niet van de weg af, kijk niet eerst in alle hoeken’.
Welk jeugdig mensenkind heeft niet heel wat van deze levensregels meegekregen en gaat welgemoed zijn levensweg beginnen. Zo belanden wij met Roodkapje in het bos, een situatie in de sprookjeswereld, waar vele helden en heldinnen in terecht komen. Waar zijn wij hier? In een donkere onoverzichtelijke om­geving. Niet alle bossen in de sprook­jeswereld zijn donker en onoverzichte­lijk, maar wel die bossen, waar de be­proevingen voor de held of heldin be­ginnen. Zo ook hier: de wolf verschijnt. Dat is een gebeurtenis, waar moeder niet voor gewaarschuwd heeft. En toch is dit zo’n gevaarlijke ontmoeting. Waarom eigenlijk? Omdat die ontmoeting-  en wij allen, die in zekere zin ook Roodkapje zijn – ontmoeten deze wolf heel persoonlijk dat met goed of slecht gedrag niets te maken heeft. De wolf loopt een stukje met Roodkapje op en vraagt o.a.:  “Waar woont je grootmoeder en wat breng je haar?” Nadat hij door Roodkapje daarover op de hoogte is gebracht zegt hij: “Maar je loopt door het bos alsof je naar school toe gaat!” En hij maakt haar opmerkzaam op de bloemen en de vogels. Ons kind, dat op weg is, ziet nu voor het eerst wat voor heerlijks de wereld om haar heen te bieden heeft; en zij gaat van de weg af om bloemen te plukken. Elke bloem, die zij nog niet heeft, is mooier dan de bloem die zij al geplukt heeft en zij plukt en plukt-zoals zij zichzelf voorspiegelt – een ruikertje voor grootmoeder. Maar feitelijk verliest zij zichzelf geheel en al in deze wereld. Dat is voor de wolf het sein om naar de grootmoeder te gaan en haar op te slokken, haar kleren aan te trekken en haar plaats in te nemen. Dit zich­zelf verliezen in de wereld door bloemen te plukken heeft tot gevolg, dat niet alleen de mens, maar ook het doel waarheen hij streeft, verandert. Nadat Roodkapje zoveel bloemen geplukt heeft, dat zij er niet meer kan vasthouden – het was dus waarachtig geen ruikertje – denkt zij weer aan grootmoeder. En wat beleeft zij nu? In het klassieke vraaggesprek van:” Grootmoeder, wat heb je grote oren, ogen, handen, mond”, spreekt zij de wolf iedere keer met grootmoeder aan. Zozeer is haar onderscheidings­vermogen vertroebeld in het bos met de bloemen en de vogels. Zij heeft zelf zo intens naar de vogels geluisterd, dat haar oren overmatig groot geworden zijn. Wat hebben haar ogen begerig rond gekeken naar bloemen en haar handen die bloemen bij elkaar gegrist. Ook de reukzin en de smaak, die in de grote mond gezeteld zijn, heeft zij zelf ontwikkeld in het bos. Kortom:  zij is het zelf, die daar ligt, en zo verdwijnt zij daar in de donkere buik.
Hier op dit moment houden we onwillekeurig de adem in, want wat moet er nu gebeuren? Wat zal hier redding kunnen brengen?                                                                   Zo’n moment komt in veel sprookjes voor en altijd wordt met grote ernst en ook wel met medelijden verteld, hoe de hulp op komt dagen. Hier is het de jager. Wat is een jager? Dat is een man, die in de dierenwereld van het bos dat hij beheert, orde moet houden. Met zekere hand en scherpe blik schiet hij die dieren weg, die het evenwicht in de dierenwereld zouden verstoren, dus de dieren die teveel zijn of die ziek zijn. Hij kent ook de wolf en heeft hem allang gezocht. Zocht hij hem misschien al vanaf de tijd, dat Rood­kapje bloemen plukte? Maar zijn zelf­beheersing toont hij, doordat hij niet meteen schiet. Neen, hij overlegt eerst en handelt dan. Hij knipt de buik van de wolf open met een schaar. Dat is helemaal geen instrument voor een jager, veeleer voor een kleermaker. Hij bedient zich hier van een instrument dat in de sprookjeswereld door het knappe kleermakertje gehanteerd wordt, waardoor dit ventje laat zien dat het zeer bij de pinken is. Wat ziet de jager nu het eerst in de duisternis van de buik? Het rode kapje glanst hem tegemoet. Dit is zeer verrassend, want een gewoon rood kapje zou in de donkerte niet glanzen, er moet dus licht uitgaan van dit kapje. En dat is wat door het leven in de duister­nis als nieuwe eigenschap is ver­worden. Zo komt Roodkapje uit de duisternis in het licht. Ook grootmoeder komt nu op krachten door de wijn en de koek. Zij hoeft niet meer in bed te liggen en is weer aangesterkt. De jager krijgt de vacht van de wolf. Natuurlijk, die is van hem, hij is immers degeen, die met de dierlijke machten om kan gaan. Verenigd in het huis zijn nu de jager, de grootmoeder en Roodkapje. Zij vormen tezamen een levensresultaat, dat Rood­kapje samenvat in de woorden: ” Ik zal nooit meer van de rechte weg afwijken, als moeder het verboden heeft”.
Wat haar in ’t begin van haar levens­weg meegegeven is door de moeder, dat heeft zij zich nu als eigendom ver­worven. “IK” zal nooit enz. Zo sluit deze levensweg met de dankbare her­innering aan haar oorsprong (de moeder en de volwassenwording van het ik.)
Als de ouders deze sprookjes aan hun kinderen vertellen, dan geven zij met de beeldenwereld wijsheid mee, die dieper doorwerkt dan een gewoon ver­haaltje. Immers ieder kind vereenzel­vigt zichzelf met de hoofdpersoon en daarom vereisen deze beelden een in­nerlijke activiteit van de verteller en de toehoorder, en daardoor ontstaat de innige band tussen beiden. Het is natuurlijk gemakkelijker een kind voor de t.v. te zetten maar de  moeite die de ouders zich getroosten om zelf sprookjes te vertellen of voor te lezen draagt voor beiden goede vruchten. U heeft in het sprookjes­boek een bron van vreugde in uw handen, een vreugde voor het hele gezin. Als de sprookjes met rust en liefde verteld worden zonder de emoties de vrije loop te laten en als wij in staat zijn het goede in het sprookje voor 100% naar voren te halen in ons vertellen, dan is het boze, zoals hier de wolf, alleen een beproeving die overwonnen wordt. Diep in de kinderziel ontstaat dan de zekerheid dat ook hij of zij deze overwinning zal behalen. Probeert u het eens een poosje. Voor onze tegenwoordige tijd werken deze beelden als een gezonde voeding voor het kind.

(Mevr. Weissenberg, nadere gegevens ontbreken)

Sprookje nr. 26 van Grimm, uitgave Lemniscaat, Rotterdam.

Roodkapje
Rotkäppchen
Uit de Mainstreek
Een van de meest bekende sprookjes, die door vele mensen op zeer verschillende wijze zijn uitgelegd. (Zie bv. Fromm: ‘Dromen, sprookjes mythen’.) De merkwaardige aanduiding dat het huisje van de grootmoeder staat onder de drie eiken, duidt volgens sommigen op een mysterieplaats waar een inwijding plaats vond.
Bij Perrault (Chaperon Rouge) eindigt het verhaal met de dood van het meisje. Een Zweedse ballade vertelt hoe een meisje moet gaan waken bij een lijk. Onderweg ontmoet zij de wolf en klimt van angst in een boom. Maar de wolf graaft de wortels op en de boom stort neer.
Sprookjes met slechte afloop (Schreckmärchen, Warnmärchen) werden vroeger verteld om kinderen af te schrikken voor gevaren als: aan het water komen, alleen het bos ingaan, de deur openen als je alleen thuis bent.
.

Sprookjes: alle artikelen

Vertelstof: alle artikelen

 

VRIJESCHOOL in beeld: sprookjes

.

210-199

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.