Tagarchief: pesten

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (17-2)

.

ZONDEBOK TEGEN WIL EN DANK

Sommige kinderen worden dag en uur gepest. Dit op te lossen reikt verder dan het herstellen van de vrede.

‘In de kleine pauze maakte Diederik een rare opmerking tegen mij. Hij zei: ‘Je kunt maar beter zelfmoord plegen, want er is toch niemand die je belangrijk vindt’. In de grote pauze werd ik als een hond weggejaagd. Ik ging maar ergens anders zitten. Maar na een kwartier pakte Rogier een boek en smeet dat een eind weg. Hij zei: ‘Die richting ga jij ook’.’

Dit is een flard uit het verhaal van een volwassen man, die terugblikt op zijn schooltijd. Normaliter vindt een mens in zijn herinneringen afwisselend leuke en minder leuke gebeurtenissen, maar voor sommige mensen was en is hun schooltijd een hel. En dan niet omdat de leerkrachten niet aardig zijn of de leerstof te ingewikkeld, maar omdat de klasgenoten om de een of andere duistere reden uitgerekend die persoon uitkiezen om kapot te treiteren. Zondebok tegen wil en dank.

Naar verluidt werd er ooit op Grote Verzoendag door de oude Israëlieten een bok als zondoffer geslacht, terwijl een andere bok de woestijn werd ingejaagd nadat hij door de hogepriester op een symbolische manier beladen werd met ‘de zonden des volks’. Over het lot van deze ‘zondebok’ had niemand enige twijfel.

Enige tijd geleden verscheen er een boekje over menselijke zondebokken in het onderwijs, geschreven door oud-gymnastiekleraar en psycholoog Bob van der Meer. (†) Toen hij eens meemaakte dat een meisje huilend zijn les uitliep en hij achteraf naar de reden daarvan vroeg, kwam hij voor het eerst in zijn loopbaan in aanraking met het verschijnsel zondebok.

‘Daarvoor was ik druk met de les, had vijfentwintig kinderen in de klas en een houding van: ach het is er één en het hoort er gewoon bij. Dat kind zal het er ook wel naar gemaakt hebben’. Maar tijdens het gesprek met dat meisje begreep hij plotseling hoe eenzaam en verdrietig een kind kan zijn door die aanhoudende pesterijen en hij begon een onderzoek. In zijn boekje worden de slachtoffers onderverdeeld in soorten, zo is er ‘de vieze leerling’, ‘de volgzame leerling’, ‘de afkoper’. Het verschil tussen hen ligt in de manier waarop ze naar buiten treden, maar de overeenkomst is dat ze allemaal over te weinig sociale vaardigheden beschikken om zich aan de groep aan te passen.

Het is vooral dit laatste dat mij een onbehaaglijk gevoel geeft, want ik stel me dan al die meelopers voor, die zich wezenloos achter de aanstichter scharen en dus blijkbaar wel over die zogenaamde vaardigheden beschikken. Het ‘missen van de boot’ op dit gebied zou ik absoluut niet negatief willen kwalificeren, maar bovendien geloof ik niet dat hier de oorzaak van de problemen te vinden is.

‘De zondebok’, zo lees ik, ‘bestaat bij de gratie van zijn agressor en paradoxaal genoeg houdt een intieme band hun beider gedrag in stand’.

Ik denk dat daar de quintessens van de zaak ligt: twee zielen zitten om vooralsnog onbegrijpelijke redenen in elkaar verknoopt. Het oplossen van dit raadsel is niet alleen verschrikkelijk moeilijk en vraagt meer inzicht dan puur psychologisch, maar tegelijk reikt het belang daarvan verder dan het herstellen van de vrede in de klas. Het is zowel voor de ontwikkeling van de zondebok als van de agressor van levensbelang dat die knoop wordt ontward.

De aanwijzingen die in het boekje worden gegeven, lijken adequaat genoeg om de situatie in de klas te verbeteren en de pijn van het slachtoffer te verlichten. Maar — hoe wenselijk dat ook is — het blijft oppervlakkig, want de vraag waarom die twee kinderen die ontmoeting hebben, wordt niet beantwoord. In opvoeden kun je je bekwamen en daar zijn talrijke hulpmiddelen voor, maar hoe dan ook…..het blijft een kunst
.

Hanneke Steutel, Jonas, nadere gegevens onbekend

.

zie ook: Sarren, jennen en treiteren

Opvoedingsvragen: alle artikelen

.

1654-1550

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (17-1)

.

Hier verwees ik naar een krantenberichtje -juni 2018 – over pesten dat op steeds jongere leeftijd lijkt te gaan voorkomen.

In 1995 verscheen in Jonas ook al een artikel over pesten, tevens een verslag hoe leerkrachten van Tobiasscholen probeerden door te dringen tot dit vaak zo ongrijpbare probleem. Ook al is het artikel al weer wat ouder, er staan nog genoeg gezichtspunten in die nog altijd actueeel en belangrijk zijn.

SARREN, JENNEN EN TREITEREN

Een op de vijf leerlingen in het basisonderwijs wordt (naar eigen zeggen) regelmatig gepest. En een op de vijf leerlingen zegt zelf regelmatig te pesten.*

Is pesten op school onvermijdelijk? Niet wanneer de ‘samenzwering van zwijgen’ die het pestgedrag in stand houdt, wordt doorbroken.

“Mijn kind wordt niet gepest,” weten de meeste ouders zeker. Hun kind overkomt zoiets niet. Niemand ziet zijn lieveling immers graag in de rol van slachtoffer. Met ouders van de andere partij, de notoire pestkoppen, is het al niet anders gesteld: hun kind anderen pesten? Dat beslaat niet. En anders zal die ander het er wel naar gemaakt hebben. Om het beeld compleet te maken, hebben leerkrachten, net als ouders, vaak een te rooskleurig beeld van de
‘pestwerkelijkheid’ op school. Dat komt ook weer doordat de leerling het in driekwart van de gevallen niet aan de leerkracht vertelt. Kortom, er klopt iets niet met het beeld dat alle betrokkenen hebben van het pesten op school.

Onderwijspsycholoog Bob van der Meer, (†) verbonden aan het Katholiek Pedagogisch Centrum in Den Bosch, heeft er een verklaring voor: “Pesten gebeurt altijd in de klas of in de groep, waarbij er sprake is van een dader en een slachtoffer en een zwijgende meerderheid die meedoet of anders in ieder geval geen stelling neemt. Een enkeling neemt het wel eens op voor het slachtoffer. Maar wie de ‘samenzwering van zwijgen’ doorbreekt en het publieke geheim verklapt, doorbreekt de groepsnorm en ligt er zelf al snel uit, of wordt het volgende slachtoffer.”

Zo is dat altijd gegaan en zo gaat dat nog steeds. Zolang er scholen bestaan, wordt daar behalve geleerd ook gepest. Daarmee is het pesten een probleem van alle tijden.

In de media is het onderwerp actueel geworden nu er sinds een paar jaar serieus onderzoek wordt gedaan naar pestgedrag en de gevolgen daarvan. Het lijkt tijd om het zwijgen rond het pesten te doorbreken, want de onderzoeksresultaten liegen er niet om. De gevolgen van pesten variëren van een paar blauwe plekken tot een onprettig gevoel, slechte schoolresultaten, geen zin om naar school te gaan, faalangst, bedplassen, agressief gedrag thuis, onzeker en teruggetrokken gedrag, en zelfs in de ergste gevallen tot zelfmoord. In heftige gevallen levert het pesten ook blijvende schade op, mensen die als kind zijn gepest kunnen er (levens)lang onder gebukt gaan, wantrouwend blijven en aan die ervaring een gering zelfvertrouwen houden. En wat de daders betreft: recent onderzoek in Scandinavië toont aan dat vergeleken met andere kinderen, pestkoppen een vier maal zo grote kans hebben om later in het criminele circuit te belanden.

Sinds november vorig jaar*, toen vier landelijke ouderverenigingen een nationaal onderwijsprotocol tegen het pesten presenteerden, staan de kranten helemaal bol van het sarren, het treiteren en jennen op school. Het pesten staat volop de in de schijnwerpers.

Ongelijk machtsspel

Zo ook op de Amsterdamse Tobiasschool, een school voor kinderen met leer- en ontwikkelingsmoeilijkhedein. Daar werd onlangs de landelijke Tobiasdag georganiseerd rond het thema ‘Agressie, pesten en sociale vaardigheden’

Bob van der Meer legt om te beginnen uit dat het menens is en dat het hier niet om plagen gaat. “Plagen vindt plaats in een situatie van gelijkwaardigheid en is goed voor je sociale emotionele ontwikkeling. Pesten is een ongelijk machtsspel, is structureel destructief en heeft negatieve gevolgen voor je verdere ontwikkeling.”

Zijn aanpak betrekt alle partijen bij het probleem; ouders moeten het pesten aankaarten, docenten moeten het probleem signaleren en de pestkoppen aanpakken, de samenzwering van zwijgende klasgenoten moet worden doorbroken door het doorvertellen geen klikken te noemen en in de klas moet erover gepraat worden als het pesten zich voordoet. Tot nu toe doen scholen vaak niets, houden leerkrachten zich erbuiten en zwijgen klasgenoten angstvallig. De onderwijsmarkt wordt op dit moment overspoeld door een vloed van pestmateriaal met leskoffers, videobanden en lespakketten. De grootste taak is misschien wel weggelegd voor de leerkracht: als die een sfeer van vertrouwen en veiligheid weet te scheppen, en de onderlinge competitie niet tot norm verheft, zal er veel minder gepest worden.”

Na Van der Meers lezing gaan de leerkrachten in werkgroepen uiteen, waar liet zojuist vertelde aardig geïllustreerd wordt door de praktijk op de scholen.

Een groep leraren uit Groningen vraagt zich hardop af of op hun school nou wel zoveel gepest wordt, maar moet meteen toegeven dat het ze kennelijk in driekwart van de gevallen ook niet ter ore komt.

Amsterdam mist het trekken van één lijn in de aanpak van het pestprobleem. De lerares Duits realiseert zich dat het gezien de cijfers veel belangrijker is op school het pesten aan te pakken, dan je bezig te houden met bijvoorbeeld alcohol en drugs, waar verhoudingsgewijs veel minder jonge kinderen mee in aanraking komen. Ze oppert dat er misschien een vaste vertrouwenspersoon zou moeten rondlopen, tot wie de gepesten zich kunnen wenden. Iedereen blijkt geschrokken van de hoge zwijgcijfers.
(64 Procent van de gepeste leerlingen in het basisonderwijs vertelt niets aan de ouders.) Eigenlijk ligt er nog nergens een structureel plan tegen het pesten. Terwijl een Tobiasschool toch wel degelijk voor grote problemen staat waar het om pesten gaat. Hier gelden hogere pestpercentages dan in het ‘normale’ onderwijs en bovendien heeft de helft van de kinderen al een behoorlijke pestgeschiedenis, voordat ze in het speciale onderwijs belandden.

“De kinderen zijn duidelijk beschadigd en dat leidt tot een onrustig en vaak onveilig klimaat in de klas, waar veel wordt gepest”, vertelt Gerard de Jong die Wiskunde en Nederlands in Amsterdam geeft. “Er is veel plotseling opkomende agressie, als ze te ver gaan laat ik ze meestal zelf hun strafsoort en maat bepalen en overweeg die dan meteen met de klas. Maar wat er op de gang of op het schoolplein gebeurt zie je natuurlijk niet.”

Bob van der Meer: “In het speciale onderwijs zie je een veel grilliger patroon in de rollen van dader en slachtoffer dan elders. Wie in het normale onderwijs hevig gepest is, kan zich in het speciale onderwijs tot een aartspester ontpoppen. Bovendien zie je alleen hier het wonderlijke fenomeen dat iemand de ene dag een pester is en de volgende dag de gepeste, of zelfs voor en na de pauze al die rollen omdraait. Je moet ook verschil maken tussen de angstige en de provocerende zondebok, de een is stil, de ander vertoont angstig en agressief uitlokgedrag, wat veel irritatie oproept en op pestgedrag lijkt, maar in werkelijkheid een reactie is op voortdurend gepest en getreiterd worden.”

Van der Meer pleit ervoor de pestkoppen aan te pakken middels gesprekken, afspraken, of in het uiterste geval een gedwongen cursus, en de slachtoffers weerbaar te maken door ze op een sport te doen als judo of karate of op een assertiviteitstraining.

Groepstraining

Begin maart zijn de pedagogen Maud Kampstra en Viva Meessen** gestart met de eerste groepstraining voor pestslachtoffertjes in Amsterdam. Zij maken gebruik van een programma dat is ontwikkeld door de Riagg in Groningen en daar al vijftien jaar met succes wordt toegepast. Die donderdagmiddag komen er zes slachtoffertjes naar de pedagogische praktijk in Buitenveldert. ’t Zijn geen wandelende karikaturen zoals je geneigd bent te denken als het om
pestdoelwitten gaat: ze zijn niet extreem lang of dik, noch brildragers of beugel-bekjes. “Daar gaat het ook niet om,” legt Viva Meessen uit: “In sommige gevallen kun je juist de pineut zijn als je géén bril of beugel hebt. Je kunt ook gepest worden omdat je bijvoorbeeld te goed in tekenen bent. En als het een beetje tegenzit kan het verkeerde broodbeleg al reden genoeg zijn. Als je eenmaal een aanleiding zoekt, kun je die bij iedereen wel vinden, maar dat is slechts een handvat.

Twee factoren maken een kind tot slachtoffer: het karakter en de pech van toevallige omstandigheden waarin het verzeild raakt

Er zijn eigenlijk twee factoren van belang die een kind tot slachtoffer van pesterijen kunnen maken, namelijk diens karakter en de pech van de toevallige omstandigheden waarin het verzeild raakt. Een wat teruggetrokken kind, dat niet erg zelfbewust of assertief is, dat bijvoorbeeld door een verhuizing in een hechte groep geplaatst wordt die de nieuweling niet accepteert, is een gedoodverfd doelwit.”

Na zes weken is de eerste oudercontactavond net achter de rug, en de ouders zagen zowaar al voorzichtige verandcringen optreden bij hun veelvuldig getreiterde kroost. De ouders zijn enthousiast, en dat moet ook, want zonder hun steun en stimulerende woorden is het voor de kinderen veel te zwaar. De rol van de ouders bestaat vooral uit het zelfstandig maken van de kinderen en het benadrukken van de positieve dagelijkse dingen. Tijdens het intakegesprek wordt er door Kampstra en Meessen zorgvuldig afgewogen of zowel kind als ouder goed gemotiveerd zijn, anders heeft de training weinig zin. De kinderen moeten minstens acht jaar oud zijn; pas op die leeftijd beschik je namelijk over een beginnend vermogen tot zelfbeschouwing. En dat is nodig, want er moet immers hard gewerkt en gereflecteerd worden om vanuit de slachtofferrol zelfvertrouwen op te bouwen en vervolgens weer greep te krijgen op de sociale relaties met de omgeving. De cursus begint heel simpel met luisteren naar het verhaal van de ander, iemand aankijken tijdens het spreken, letten op stemgebruik en houding (rechtop straalt meer zelfbewustzijn uit) en leren beurtelings iets positiefs over jezelf en de ander te zeggen. Daarna wordt er in de vorm van rollenspellen gewerkt aan het verbeelden van de juiste lichaamstaal bij de juiste emoties (zeg niet lachend dat je iets niet leuk vindt), aan het zeggen hoe het voelt om buitengesloten te worden, leren hoe je daarop reageert en het analyseren van het pestgedrag van de ander en van de eigen reactie als slachtoffer.

Vaak blijkt het voor de kinderen al een hele opluchting om er eindelijk eens vrijuit over te kunnen praten met medestanders. De onderlinge interesse en solidariteit is dan ook groot. Deze middag moeten ze de werkelijkheid naspelen: de opdracht van de week luidde: “Vraag iets aan een klasgenoot en zeg eens iets aardigs”. Maud Kampstra: “Die kinderen zitten vaak al zo vast in hun slachtofferrol en zijn zo beschadigd, dat ze nauwelijks meer contact maken met hun omgeving op school. Dan is zo’n ogenschijnlijk simpele opdracht al een hele opgaaf.

Er is tijd nodig om uit die negatieve spiraal te komen, daarom duurt onze training ook zestien weken en houden we daarna nog contact.”
.
**over hen vond ik geen nadere informatie

Karin Groet, Jonas 25 ? -1995*

.

zie ook: Zondebok tegen wil en dank

Opvoedingsvragen: alle artikelen

.

1653-1549

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (31)

.

opspattend grindDeze week [de 3e in november 2016] verscheen er ergens in een buitenlandse krant een bericht over een vrijeschool.
Over een meisje, dat door anderen in haar klas werd buitengesloten, gepest en uitgescholden. De problemen namen nog toe, toen haar vader haar na schooltijd drijfnat aantrof. De kinderen hadden bij een watertje met een kruiwagen gespeeld en haar in het water gereden. Er waren geen leerkrachten in de buurt. Die hadden haar niet schoongemaakt en afgedroogd. De onderwijzer die werd aangesproken had eenvoudig geantwoord: ‘O, ze vroeg erom.’
De school beschikt niet over een pestprotocol.
De ouders zeggen tegen de krant: ‘Ze geloven in karma en het kind moet er zelf uit komen.’

Dit speelde zich nu af in het buitenland, maar ik ken de verhalen ook van dichterbij. Van langer en korter geleden.

Er zijn veel mensen die karma en reïncarnatie als onmogelijkheden in het menselijk bestaan beschouwen en ze doen er derhalve niets mee. Dat is eerlijk!

Wie zich laat inspireren door antroposofische gezichtspunten kan karma en reïncarnatie niet zo direct afwijzen.
Maar dat is toch iets anders dan het gedrag van kinderen met een zeker gemak onder de noemer ‘karma’ brengen. Wie van ons zou durven beweren dat hij zo ver is op de scholingsweg dat hij inzicht in de geestelijke wereld, dus ook in de wetten van het karma van de aan hem toevertrouwde kinderen heeft en dit dan weet te vertalen in hoe je moet omgaan met kinderen die gepest worden. Wie van ons kent zijn kinderen vanuit hun karma?

‘Het kind moet het zelf doormaken’ is een gevaarlijke uitspraak die op schijn-spiritualiteit berust, want zoals gezegd, wie heeft dit inzicht.
De manier waarop Steiner over karma spreekt is vele malen genuanceerder dan de kortsluiting dat wanneer iemand iets naars meemaakt in zijn leven, dat door zijn karma komt.

Of, zoals Ridzerd van Dijk het op zijn Steiner Citatenblog samenvatte:

KARMA IS GEEN KWESTIE VAN EIGEN SCHULD DIKKE BULT

In GA 54 komt dit ook aan de orde:

Es wäre nicht richtig, wenn jemand einen andern leiden sähe und sagte zu ihm: Du hast selbst dies Leiden verursacht – und er ihm deshalb nicht helfen wollte, weil das Karma sich auswirken soll. Das ist ein Mißverstehen des Karma. Das Karma sagt im Gegenteil: Hilf dem, der leidet, denn du bist ja da, um zu helfen. Du verbesserst das Konto des Karma der Notwendigkeit, indem du deinem Mitmenschen hilfst. Dadurch gibst du ihm die Möglichkeit, sein Karma zu tragen. Du erscheinst dann als der Erlöser vom Leiden.

Het zou niet goed zijn wanneer iemand een ander zou zien lijden, en dan maar tegen hem zou zeggen: ‘Je bent zelf de oorzaak van je lijden – en dat je hem niet zou willen helpen, omdat het karma zijn loop moet hebben. Dan begrijp je karma niet. Integendeel: karma zegt: help degene die lijdt, want jij bent er nu om te helpen. Je verbetert de ‘credit- en debet’-balans van de noodzaak van het karma wanneer je je medemens helpt. Daardoor geef je hem de mogelijkheid zijn karma te dragen. Dan treed jij op als de verlosser van lijden.
GA 54/460-461
Niet vertaald

Daarbij komt nog dat, zoals Rudolf Steiner op tientallen plaatsen in diverse voordrachten – niet alleen in de pedagogische – zegt: antroposofie hoort niet thuis in de vrijeschool. Wil dat niet ook zeggen: geen gebazel over karma?
Wat dan wel, staat overduidelijk in zijn uitleg van de betreffende uitspraken.

Hoe zal zo’n kind zich voelen, wanneer het niet ‘van oor tot oor’, maar van ‘ziel tot ziel’ op begrip van de leerkracht had mogen rekenen?

Gelukkig zijn er wegwijzers die een andere richting aangeven (114)

Met dank aan Ridzerd van Dijk

Opspattend grind: alle artikelen

.

1201-1121

.

.