.
In de ‘Algemene menskunde’ staat Steiner niet lang stil bij de begrippen ‘geest(es)zelf – levensgeest – geest(es)mens. Ze worden summier benoemd in de 1e voordracht – in de vertaling op blz. 23 – wanneer hij over de wezensdelen spreekt. Zie het artikel daarover
en in voordracht 4.
Hier worden de drie begrippen in verband gebracht met de drie vormen van (hoogste) wil.
De ‘wens’ met het geestzelf; ‘het voornemen’ met de levensgeest en ‘het besluit’ met de geestmens.
Wanneer hij in zijn boeken GA 9 en GA 13 over de wezensdelen spreekt, komen ze uiteraard aan bod.
Opmerkingen daaruit heb ik weergegeven in dit artikel.
Wanneer je mijn inleidingen op deze stof op je laat inwerken, zal, wat Steiner in de voordrachten zegt, makkelijker te vatten zijn.
Zoals ik voor het geestzelf heb gezocht naar omschrijvingen in andere voordrachten, wetend dat Steiner het telkens weer anders zegt of met nieuwe gezichtspunten komt, doe ik dit nu ook voor de levensgeest.
In het vorige artikel haalde ik Steiner aan met wat hij er op blz. 24 (vert.) over zegt:
Ein zweiter, höherer Bestandteil des Menschen ist das, was wir den Lebensgeist nennen. Dieser Lebensgeist ist schon sehr wenig wahrnehmbar innerhalb des gegenwärtigen Menschen. Es ist etwas sehr geistiger Art im Menschen, was sich in ferner Menschenzukunft entwickeln wird.
Een tweede en hoger bestanddeel van de mens is dat wat we de levensgeest noemen. Deze levensgeest kan men al heel weinig waarnemen in de huidige mens. Het is iets in de mens wat zeer geestelijk van aard is en zich in de verre toekomt van de mensheid zal ontwikkelen.
GA 293/65
Vertaald/66
‘Het is iets in de mens wat zeer geestelijk van aard is en zich in de verre toekomt van de mensheid zal ontwikkelen.’
Je zou dus nog kunnen denken: ‘O, dat gaat vanzelf, daar hoef ik in dit leven niets voor te doen.’
‘Ik heb er in dit leven nog weinig mee te maken’.
Maar als we beseffen dat ‘levensgeest’ omgewerkte ‘levenskracht’ is, ons etherlijf, dan kunnen we wél inzien dat het in dit leven veel meer gaat om de scholing van het etherlijf.
Het scholen van het astraallijf is al een moeilijke opgave; van het etherlijf is deze nog moeilijker. Die kost veel meer inspanning en tijd.
Als we aan het etherlijf willen werken, gaat die activiteit natuurlijk weer uit van het actieve Ik, zoals bij de ontwikkeling van het astraallijf, zoals blijkt uit wat er in o.a. de voordrachten GA 9; GA 34; GA 53; GA 54; GA 55; GA 56; GA 57; GA 58; GA 59 over staat.
INWIJDING EN HELDERZIENDHEID
In GA 56 gaat Steiner in op het verschil ‘ingewijde’ en ‘helderziende’.
Het gaat bij allebei om (een) inzicht in de niet stoffelijke wereld. In de boven-zintuiglijke wereld.
Die Erkenntnis der Seele und des Geistes
Kennis van ziel en geest
Voordracht 1, Berlijn, 10. oktober 1907
Die Mission der Geheimwissenschaft in unserer Zeit
De opdracht van de verborgen wetenschap in onze tijd
Blz. 24
Denken Sie sich, es gäbe Menschen, die in einer fernen Gegend wohnen, wo keine Eisenbahnen und keine Maschinen sind. Nun macht sich einer auf den Weg nach Europa und sieht, daß es Eisenbahnen und Maschinen gibt. Er geht nach Hause und erzählt seine Erfahrungen, dasjenige, was er selbst gesehen hat.
(Bij dit voorbeeld moeten we niet uit het oog verliezen dat dit in 1909 gesproken werd. We zouden misschien nu een voorbeeld moeten kiezen met iemand die op de maan is geweest.)
Stel je eens voor dat er mensen zijn die ver weg wonen en waar ze geen treinen en machines hebben. Nu gaat er iemand naar Europa en ziet dat er treinen en machines bestaan. Hij gaat naar huis en vertelt zijn ervaringen, dat wat hij zelf gezien heeft.
Blz. 25
Das ist dann ein in solche Dinge Eingeweihter. Solche Eingeweihte gibt es nun auch in Bezug auf übersinnliche Dinge.
.
Dat is dan iemand die in die dingen ingewijd is. Ook op het gebied van de bovenzintuiglijke dingen bestaan er dergelijke ingewijden.
In deze voordracht gaat Steiner ook terug naar het verleden waarin er bepaalde plaatsen op de wereld waren, waar mensen door ‘leraren’ (vaak priesters) een scholing kregen om in de bovenzintuiglijke wereld te kunnen waarnemen.
Sie werden in den Geheimschulen zu einem Einblick in die übersinnliche, unsichtbare Welt geführt und können erzählen von dem, was sie dort erfahren haben.
Zij (de ‘leerlingen’) worden in de mysteriescholen zover gebracht dat ze inzicht krijgen in de bovenzintuiglijke, onzichtbare wereld en zij kunnen dan vertellen van wat ze daar ervaren hebben.
De woorden ‘mysterieschool, inwijdingsplaats’ enzo, doen voor velen wat ‘zweverig’ aan. Wat gebeurde daar dan? Waren er rituelen en welke dan?
(In andere voordrachten vertelt Steiner er wel preciezer over.)
Vooral dat ‘geheim’school, is voor velen iets ‘geheimzinnigs’, – moet je daar wel mee bezig willen zijn – en diezelfde gevoelens kunnen ontstaan, wanneer je de Duitse titel van GA 13 neemt: ‘Geheimwissenschaft (im Umriss) of in de vertaling: ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’, waarbij het ‘der ziel’ – in zekere zin een gedateerde 2e naamval) het gevoel van ‘nou nee’ kan versterken.
Goethe brengt het wat dichterbij door ‘wat er achter de dingen’ ligt te bestempelen als iets waar we toegang toe kunnen krijgen: het is er niet in één oogopslag – dus in die zin wel ‘geheim’, maar het is er eigenlijk voor iedereen: ‘een openbaar geheim’.
Een van de vertalingen van het Duitse ‘geheim’ is ook ‘onzichtbaar’.
Steiner vervolgt dan:
Die auf diese Weise Eingeweihten teilt man wiederum in zwei Klassen: in eigentliche Eingeweihte und in hellsichtige Menschen.
De op deze manier ingewijde mensen worden in twee groepen onderverdeeld: de eigenlijke ingewijden en de helderziende mens.
Es ist nämlich so, daß, wenn die geheimwissenschaftlichen Wahrheiten einmal verkündigt, wenn sie vor den Menschen ausgesprochen worden sind, man nicht Hellseher zu sein braucht, um sie einzusehen und zu begreifen. Denn das Hellsehen ist wohl für das Auffinden, nicht aber zum Begreifen der geheimwissenschaftlichen Wahrheiten notwendig.
Het is namelijk zo dat wanneer de waarheden die de geheime wetenschap betreft eenmaal verkondigd zijn, wanneer ze voor de mens uitgesproken worden, je geen helderziende hoeft te zijn om ze te kunnen inzien en begrijpen. Helderziendheid is wel nodig om ze te vinden, maar niet om deze waarheden te begrijpen.
Alles, was [ ] als Ergebnis der Forschung in der höheren Welt gesagt werden wird, konnte nicht ohne hellseherische Gabe gefunden werden, nicht ohne daß die in jedem Menschen schlummernden geistigen Augen und geistigen Ohren entwickelt wurden. [ ] Werden diese Ergebnisse aber einmal ausgesprochen und in solche Formen gekleidet, daß sie dem heutigen Denken entsprechen, dann kann sie jeder begreifen. Niemals kann der Einwand gelten, daß man hellsichtig sein müßte, um die Dinge zu begreifen, die aus der Geheimwissenschaft heraus mitgeteilt werden. Nicht demjenigen sind sie unverständlich, der nicht hellsichtig ist, sondern demjenigen, der seinen logischen Verstand nicht im ganzen Umfange anwenden will. Einsehen kann man alles, wenn es einmal ausgesprochen ist, bis in die höchsten Gebiete hinauf.
Alles wat als resultaat van onderzoek van de hogere werelden gezegd kan worden, kan niet gevonden worden zonder helderziende gaven, niet zonder dat de geestelijke ogen en oren die in ieder mens latent aanwezig zijn, ontwikkeld worden. Zijn deze resultaten echter eenmaal uitgesproken en zo weergegeven dat ze bij het denken van deze tijd passen, dan kan iedereen ze begrijpen.
Nooit kan de tegenwerping gemaakt worden dat je helderziend moet zijn om deze dingen die over de verborgen wetenschap meegedeeld worden, te begrijpen.
Ze zijn niet onbegrijpelijk voor degene die niet helderziend is, maar voor degene die zijn logische verstand niet in de volle omvang wil gebruiken. Wanneer het eenmaal is uitgesproken, kan je alles inzien, tot in de hoogste gebieden.
Blz. 26
Derjenige nun, der, ohne selbst hellsichtig zu sein, alles einsieht, was die Geheimwissenschaft zu sagen hat, ist ein Eingeweihter. Wer aber selbst eintreten kann in diese Welten, die wir die unsichtbaren nennen, der ist ein Hellseher.
Degene die, zonder zelf helderziend te zijn, alles inziet wat de verborgen wetenschap te zeggen heeft, is een ingewijde.
Wie echter zelf in deze werelden de we onzichtbaar noemen, kan doordringen, is helderziend.
GA 56/24-26
Niet vertaald
In dit artikel kwam – een beetje in deze richting gaand – ook al iets ter sprake, waarbij het dan ging om ‘goede wil’ en ‘gezond verstand’.
Steiner zet vaker uiteen dat er een groot verschil bestaat tussen het bewustzijnsniveau van de mensen t.t.v. de mysteriescholen en van de mensen van nu.
Bewustzijnsverandering gaat hand in hand met de ontwikkeling van het Ik. En in de huidige tijd is de ontwikkeling van het Ik bij het grootste deel van de mensheid zover, dat de mens nu niet meer aan de hand hoeft te worden genomen door priesters e.d. om via inwijdingsrituelen (de tempelslaap bijv.) en andere handelingen ingewijd te worden, maar dat hij nu zelf degene kan zijn die zich verder op dit gebied ontwikkelt.
Dat is o.a. de reden waarom Steiner deze inzichten als ‘antroposofie’ in de openbaarheid heeft gebracht.
Door deze daad en door zijn eigen – tussen-de-regels-uitspraken, kunnen we Steiner beschouwen als een belangrijk helderziende – zo niet de belangrijkste – en ingewijde tegelijkertijd.
En de mensen die niet tot helderziendheid komen, maar wél door ‘goede wil’ en ‘logisch verstand’ met zijn inzichten verder willen, zijn dus in zekere zin bezig om zichzelf tot ‘ingewijde’ te ontwikkelen.
Dat is dus het verschil tussen vroeger en nu: van buitenaf naar van binnenuit.
De kracht gaat dus uit van ons Ik, zoals we dat kunnen volgen in alles wat Steiner over de werking ervan op het astraallijf en etherlijf zegt.
Voor het astraallijf zie bijv. de voordrachten:
GA 9; GA 34; GA 53; GA 54; GA 55; GA 56; GA 57; GA 58; GA 59
Voor het etherlijf de voordrachten:
GA 9 en 34; GA 13; GA 53; GA 54; GA 55; GA 56;
In deze voordracht benadert hij het weer vanuit een ander gezichtspunt:
Wo und wie findet man den Geist?
Waar en hoe vinden we de geest?
Voordracht 18, Berlijn 6 mei 1909
Die europäischen Mysterien und ihre Eingeweihten
De Europese mysteriën en hun ingewijden
Blz. 434
Alle Einweihung beruht ja darauf, daß der Mensch sich erhebt zu einem höheren Anschauen, zu einer höheren Entwicklung der Seele. Bevor er sich so erhebt, hat er drei Fähigkeiten in seiner Seele: Denken, Fühlen und Wollen.
Diese drei Seelenkräfte hat er in sich. So, wie er gewöhnlich lebt in der heutigen Welt, sind diese drei Seelenkräfte in einer innigen Verbindung. Mit seinem Ich ist er hineinverwoben in Denken, Fühlen und Wollen, weil der Mensch, bevor er durch die Einweihung aufsteigt, noch nicht vom Ich aus an der Entwicklung der höheren Leiber gearbeitet hat. Zunächst wird das, was im astralischen Leibe ist, das, was der Mensch an Gefühlen und Empfindungen, an Trieben und Begierden hat, geläutert und gereinigt. Dadurch entsteht das Geistselbst oder «Manas». Dann kommt der Mensch zunächst so weit, daß er jeden Gedanken mit einem
Alle inwijding berust erop dat de mens zich ontwikkelt tot een hoger waarnemen, een hogere ontwikkeling van zijn ziel. Vóór hij daartoe komt, heeft hij drie vermogens in zijn ziel: denken, voelen en willen.
Deze drie zielenkrachten draagt hij in zich. Zoals hij gewoonlijk op deze wereld zijn leven leeft, zijn deze drie zielenkrachten innig met elkaar verbonden. Met zijn Ik is hij vervlochten met denken, voelen en willen, omdat de mens, vóór hij door inwijding verder komt, nog niet vanuit zijn Ik aan de ontwikkeling van de hogere wezensdelen heeft gewerkt. Allereerst wordt dat wat in het astraallijf zit, wat de mens aan gevoelens en belevingen, aan driften en begeerten heeft, zuiverder, minder dwingend [er staat ‘gelouterd en gereinigd] Daardoor ontstaat het geestzelf of ‘manas’. Daarna komt de mens dan zo ver dat hij iedere gedachte met een
Blz. 435
bestimmten Gefühlston durchsetzt, daß jeder Gedanke kalt oder warm wird, daß er umwandelt seinen Äther- oder Lebensleib. Das ist die Umwandlung des Fühlens, und es entsteht so die «Buddhi». Dann folgt noch die Umwandlung des Wollens bis in den physischen Leib hinein zu «Atma» oder Geistesmensch. So wandelt der Mensch um sein Denken, Fühlen und Wollen und damit seinen Astralleib zu Manas oder Geistselbst, den Ätherleib zu Buddhi oder Lebensgeist, den physischen Leib zu Atma oder Geistesmensch. Diese Umwandlung ist der Ausdruck für das systematische Arbeiten des Eingeweihten an seiner Seele,
wodurch er sich hinaufhebt in die geistigen Welten.
bepaalde gevoelsnuance doordringt, dat iedere gedachte koud of warm wordt, dat hij zijn ether- of levenslijf lijf omvormt. Dat is de metamorfose van het gevoel en dan ontstaat ‘boeddhi’. [levensgeest] Dan volgt nog de omvorming van de wil tot in het fysieke lichaam, dan ontstaat ‘atma’ of geestmens.
Op deze manier verandert de mens zijn denken, voelen en willen en daarmee zijn astraallijf tot ‘manas’ of geestzelf, het etherlijf tot ‘boeddhi’ of levensgeest, het fysieke lichaam tot ‘atma’ of geestmens. Deze verandering is de uitdrukking van het systematisch werken door de ingewijde aan zijn ziel, waardoor hij verder komt in de geestelijke wereld.
Aber es tritt etwas ganz Bestimmtes ein, wenn die Einweihung in vollem Ernst betrieben wird, nicht als Spielerei.
Wird die Einweihung mit Würde gepflogen, so ist es, als ob des Menschen Organisation in drei Teile geschieden würde und das Ich als König über diesen drei Teilen thronte. Während gewöhnlich beim Menschen die Sphären von Denken, Fühlen und Wollen nicht deutlich getrennt sind, ist der Mensch, wenn er sich höher entwickelt, immer mehr imstande, Gedanken zu fassen, die nicht gleich zu Gefühlen gebracht werden, sondern die vom Ich in freier Wahl zu Sympathie und Antipathie gebracht werden. Nicht schließt sich das Gefühl gleich unmittelbar an einen Gedanken an, sondern der Mensch spaltet sich in Gefühlsmensch, Gedankenmensch, Willensmensch. Der Mensch fühlt
sich als Ich-König, der thront über einer Dreiheit. In drei Menschen zerfällt er. Das tritt ein auf einer bestimmten Stufe der Einweihung. Er fühlt, daß er durch den Astralleib erlebt alle die Gedanken, die sich auf die geistige Welt beziehen. Durch den Ätherleib erlebt er alles das, was als Gefühle die geistige Welt durchzieht, durch den physischen Leib alles, was als Willensimpulse die geistige Welt durchlebt und durchsetzt.
Als er aan die ontwikkelingsinwijding met volle ernst wordt gewerkt en niet als iets vrijblijvends wordt gezien, gebeurt er iets bijzonders.
Als er waardig aan wordt gewerkt, is het alsof de organisatie van de mens in drie delen wordt gescheiden en dat het Ik als koning daarboven troont. Terwijl gewoonlijk bij de mens de sfeer van denken, voelen en willen niet duidelijk gescheiden is, is de mens wanneer hij zich verder ontwikkelt, steeds meer in staat gedachten te vormen die niet tegelijkertijd gevoelens worden, maar die door het Ik als vrije keuze tussen sympathie en antipathie wordt gebracht. Het gevoel volgt niet onmiddellijk op een gedachte, maar de mens deelt zich op in gedachtemens, gevoelsmens en wilsmens. De mens beleeft zichzelf als Ik-koning die boven de drieheid troont. Hij splitst zich in drie delen .
Op een bepaald niveau van de inwijding gebeurt dat.
Hij voelt dat hij door het astraallijf al die gedachten beleeft die betrekking hebben op de geestelijke wereld. Door het etherlijf beleeft hij alles wat er als gevoelens door de geestelijke wereld heengaat, door het fysieke lichaam alles, wat als wilsimpulsen in de geestelijke wereld leeft en er deel vanuit maakt.
Dat het proberen verder te komen een ernstige zaak is, blijkt aan het eind van deze passage: het kan ook mislukken, m.a.w. het is niet vrijblijvend.
Die mislukking koppelt Steiner hier aan een beeld uit de Parsival:
Blz. 436
Man sagt: Der Mensch fühlt sich selbst als König innerhalb der heiligen Dreizahl. Aber der, der nicht fähig und reif ist, zu ertragen, daß er also gespalten ist, wird nicht die Früchte der Einweihung haben können.
Er wird dadurch, daß ihm Leid über Leid entgegentritt, zurückgehalten von dem, wozu er noch nicht reif ist. Wer unwürdig in die Nähe des Heiligen Grals kommt, wird ein Leidender wie Amfortas und kann nur erlöst werden durch den, der die guten Kräfte in seine Nahe bringt.
Er wird befreit durch Parzival.
Men zegt: de mens voelt zichzelf als een koning binnen dit heilige drietal. Maar degene die niet in staat is en eraan toe is, te verdragen dat hij dus ‘gespleten’ is, kan de vruchten van de inwijding niet smaken. Omdat hij er nog niet rijp voor is, wordt hij door leed na leed wat hem overkomt, ervan weggehouden.
Wie onwaardig in de buurt van de Heilige Graal komt, moet lijden zoals Amfortas en kan pas verlost worden door wie de goede krachten in zijn omgeving brengt. Hij wordt bevrijd door Parsival.
De wat scherpere tegenstelling tussen ‘inwijding’ en ‘helderziendheid’ zoals hierboven aangehaald uit GA 56, is in wat in GA 57 staat, minder scherp. Want ook wanneer het om inwijding gaat, kan je niet volstaan met ‘de goede wil’ en het ‘logische verstand’. Wat zwart-wit: alleen maar antroposofie bestuderen, de kennis daarvan verzamelen, is niet genoeg.
Als je bij wijze van spreken je laaft aan de mooie gedachten die je als waarheid beleeft, moet je tegelijkertijd ook die waarheid ‘leven’. In je leven moet ‘waarheid’ een grotere rol gaan spelen, dus niet alleen in je hoofd als gedachte, maar ook juist in je gevoel als beleving waar je naar streeft en wat je wil betreft: waar je naar handelt.
Het in je opnemen van antroposofie moet dus hand in hand gaan met een verandering van ons denken, voelen en willen.
(Dat is tegelijkertijd wel een soort vooroefening om een helderziend vermogen te ontwikkelen.)
Een interessante voordracht over ‘waarheid’ staat in GA 58 die als PDF hier is te vinden. Er zijn daarin meerdere hoofdstukken te vinden die te maken hebben met het metamorfoseren van de ziel.
.
Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
3077-2891
.
.
.