.
EEN OPENING VAN HET SCHOOLJAAR VOOR DE 1E KLAS EN HET EERSTE SCHOOLUUR
Onderstaand artikel gaat over een nieuwe eerste klas en het eerste uur met hun leerkracht. Het is de situatie op een grote vrijeschool in Duitsland, waar onder- en bovenbouw (nog steeds) onder één dak samen zijn.
De situatie heeft zich een tijdlang ook voorgedaan in Nederland – op de vrijescholen in de grotere plaatsen: Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Haarlem, Zeist en Den Haag en misschien nog enkele andere.
Op de Haagse school heb ik dit zelf nog mogen meemaken. Ik schrijf bewust ‘mogen’, want bepaalde aspecten van de ‘kleinen’ met de ‘groten’ hebben een onuitwisbare indruk achtergelaten.
Door allerlei (overheids)maatregelen en een gebrek aan vrij geestesleven – m.n. echte vrijheid van onderwijs – zijn die vrijescholen in Nederland verdwenen.
Waarom ik dan toch een groot deel van het artikel dat over dit samenzijn gaat, heb vertaald, is gelegen in het feit dat ik voor de leerkrachten die dit niet hebben meegemaakt. wil weergeven hoe het ooit was ( en bedoeld was).
Niet omdat ‘vroeger’ alles beter was; maar nu de laatste vrijeschoolleerkrachten die dit nog hebben kunnen meemaken, langzaam maar zeker het veld ruimen, is het van belang, wanneer straks ‘100 jaar vrijeschool’ herdacht wordt, verdwenen wezenlijke aspecten hiervan niet uit het oog te verliezen.
De schrijver van dit artikel vertelt aan het begin eigen ervaringen van zijn eerste schooldag als kind. Omdat die voor de verdere inhoud niet echt van belang zijn, heb ik deze achterwege gelaten, ook zijn verwijzing hiernaar aan het eind van het artikel. Ik heb dat aangegeven met ( )
( )
In de zaal van de school verzamelen de ouders zich met hun kinderen die naar de 1e klas gaan*. De schoolgemeenschap wacht op de nieuwelingen. Wat er voor tradities zijn ontstaan op de verschillende scholen hangt af van de opvattingen en ervaringen van de leerkrachten en ondervindt ook wel invloed van de uiterlijke omstandigheden. Of alle leerlingen erbij zijn** of maar een deel, wat er aan muziek bij is of wat er gereciteerd wordt of dat er nog andere uitingen van welkom heten zijn, hoort bij de vrijheid van de mensen die met het oog op zo’n ogenblik hun fantasie gebruiken. Het is belangrijk dat de leerlingen hun medeleerlingen begroeten en bij hen opnemen.
Laten we eens naar voorbeeld uit vele kijken, naar hoe 19 jaar geleden*** een van mijn eerste klassen in Bremen werd opgenomen. In de feestzaal was de hele school bijeen en 42 eersteklassers zaten bij hun ouders. In een korte toespraak werd gewezen op het belang van deze dag, die een diepe indruk maakt op het leven van het kind, de ouder(s) en de hele familie.
Toen kwam de klassenleraar op het toneel, sprak ouders en kinderen toe en gaf aan wat er verder zou gaan gebeuren.
Het opnoemen van de namen van de eersteklassers begon.
De volgende minuten zijn heel bijzonder. De kleine figuren, met een grote schooltas op hun rug maken zich los van vader of moeder en gaan, huppelend, lopend, of schuifelend naar het toneel, de paar treetjes op en dan naar de leerkracht. Ze geven hem een hand, maar dat is geen gewone handdruk. Ieder kind geeft zijn toekomstige leerkracht op zijn totaal eigen manier een hand. Dit ogenblik kan al veel zeggen over de omgang van deze twee mensen. Wij geven een mens zo vaak een hand – en dat is een mooi gebaar -, maar we doen dat diwijls zonder al te veel aandacht. Hier op dit ogenblik zien we in het gebaar een bijzondere kwaliteit en we nemen waar, dat 42 kinderen tweeenveerrtig keer heel verschillend een hand geven: die in de hand van de leerkracht leggen, die naar hem uitsteken; aarzelend naar hem toegaand en bij de aanzet blijven; snel schuddend of krachtig naar voren komend. Het verschil is groot, eigenlijk lijkt geen enkel gebaar op het andere, maar ja, het zijn ook 42 kleine persoonlijkheden, ieder kind een bijzonder mens op zich en dat moet deze mens ook mogen blijven. We willen hem niet in een mal persen en hem niet langs de meetlat van rapportcijfers leggen. Geholpen door twee collega’s, worden de kinderen nu in een grote halve kring opgesteld en ieder kind geeft het andere de hand. Wanneer ze uiteindelijk allemaal op het toneel staan, is iedereen verbaasd hoeveel dat er zijn, 42 kinderen. Ja, het is een grote klas.
Veel vrijeschoolleerkrachten hebben zoals ik, geen last gehad van zo’n grote klas, maar het als een rijkdom ervaren. Maar met het oog op het kind van nu hebben veel scholen nu kleinere klassen. Daarover gaan we hier niet discussiëren.
Tijdens het opnoemen van de namen en het naar voren komen, was er veel gemompel in de zaal. Er waren uitingen van verbazing en plezier, gelachen werd er niet. De leerkrachten hadden tegen hun leerlingen gezegd, dat ze zich nog maar eens moesten verplaatsen in de toestand van de nieuwkomers – wat voor de meesten niet zo moeilijk was, want zo’n dag hadden ze ook zelf meegemaakt – en ze herinnerden zich wat het betekent om zo alleen door de zaal te moeten gaan. Lachen zou door een kind als uitlachen kunnen worden ervaren en dat zou voor deze eerste schooldag een slechte ervaring zijn, want wat er vandaag gebeurde, ging diep bij de kinderen naar binnen.
De grote en kleine leerlingen zien elkaar
Dat vierhonderd leerlingen van alle leeftijden daarvoor begrip opbrengen, hangt samen met de vele gelegenheden waarin ze elkaar kunnen waarnemen en meemaken. In het dagelijks leven op school spelen bijv. ‘peetschappen’ ( oudere kinderen zorgen voor de jongere op bepaalde gebieden: helpen met lezen o.i.d) en het bij elkaar komen op de vele gezamenlijke bijeenkomsten, schept vertrouwd raken met alle kinderen, van jong tot oud. De groten tonen een liefdevolle interesse voor wat de kleintjes laten zien – wanneer bijv. een eerste klas op het toneel een klein spel vertoont, misschien wel in het Engels, kijken de bovenbouwers aandachtig toe en zijn stil, zoals anders nooit – en de kleintjes kijken met verbazing wanneer de groten met hun diepe stemmen gedichten reciteren, waarvan ze alleen maar ongelooflijk interessante woorden oppakken, zonder ze echt te begrijpen.
In de loop van het jaar zijn er telkens weer mogelijkheden, het zij bij de schoolfeesten, of bij het vieren van de jaarfeesten. Hoe belangrijk is dit waarnemen! De oudsten weten nog hoe zij waren in de eerste of tweede klas; de jongsten voelen sterk een deugd die heden aan het verdwijnen is: verwachtingsvol zijn: ja, eens zou ik zo willen zijn als hij daar, als de vioolspeler, de cellist of als dat grote meisje dat zo mooi euritmie doet.
Tot op zekere hoogte is hier een stuk leven terug dat er ooit op een 1- of 2-mans dorpsschool was. Dat was in elk opzicht ‘co-educatie’ en meer dan dat. De oudste leerlingen werden ‘hulpjuf of –meester’, de jongeren deden het voorbeeld van de ouderen ijverig na. De oude dorpsschool kan niet meer, maar bij een scholengemeenschap hoort dat er gebeurtenissen zijn waarbij we samen stilstaan; dat we vieringen hebben als mijlpalen langs de weg. Van zulke herinneringen wordt de ziel sterk; zwak en ziek wordt deze wanneer eentonigheid als een eindeloze zelfde weg geen bakens biedt.
Dus het feest van opgenomen worden hoort bij het schoolleven dat de benjamins nog veel van die bakens op de weg zal geven.
Onderwijl zijn de vierdeklassers opgestaan. Ze zingen voor de nieuwe medeleerlingen een lied. Dan gaan ze het toneel op, een paar bloemen in de hand die ze aan de kleintjes geven.
Als je dan alle kinderen van de eerste klas weer kunt zien, zie je hun stralende gezichtjes en daarin staat te lezen: ik heb bloemen gekregen, bloemen van de groteren. Nu zingt de hele school en de kleintjes voelen: die zingen ons welkom op school. Hun bloemen voorzichtig dragend, gaan ze van het toneel naar hun plaats op de eerste rij. Hun leerkracht begint met een sprookje. Ze luisteren en alle anderen ook. Een bovenbouwleerling zei me eens: ‘U wil niet geloven hoe ik altijd weer uitkijk naar de opening van het schooljaar met de eerste klas, hoe de kinderen naar voren komen, elkaar begroeten en naar de bloemen kijken. En dan ben ik altijd nog zeer benieuwd naar het sprookje dat de leerkracht gaat vertellen, zoals onze leraar dat deed.’
Op een geschikte plaats stopt de verteller met het sprookje en met de mededeling dat het verder gaat in het klaslokaal, begint de weg naar de eigen ruimte. De peetklas – meestal zijn het negendeklassers – begeleiden de schoolbeginnelingen nog naar de lokaaldeur. De groten zullen de eerste weken hun peetschap ook in het praktische omzetten: ’s morgens een enkeling ontvangen; in de pauze als helper en beschermer, maar ook als speelmakker optreden. Het minst is het beschermen nodig, want onze eersteklassers die toch met zoveel plezier opgenomen werden, zijn als lieve gasten en genieten het heilige gastrecht en niemand mag hen leed berokkenen. Helpen en spelen staan op de voorgrond. Er moet een zakdoek geleend worden, een veter gestrikt, een appel die op de grond gevallen is, afgespoeld of een vastzittende rits gerepareerd, zodat de regenjas aankan. Het spel laten de groten maar over zich komen, het is verbazingwekkend met wat voor geduld een nogal behoorlijke rouwdouwer zijn krachten inhoudt en de kleine jongen laat zien hoe je touwtrekt of touwtje springt.
Het eerste lesuur
De eerste klas was in het lokaal bij elkaar. Eerst stonden we in een kring en keken elkaar aan. Iedereen kon nu voor het eerst al zijn klasgenootjes zien. Zonder gedrang zochten de kinderen een plaatsje. De eerste les kon beginnen, in een bijna ronde ruimte. De nieuwbouw van onze school in Bremen was zo opgezet dat vanaf klas 1 tot de 12e de vorm van de ruimte samenhing met de aard van de leeftijd: vloeromtrek, wanden, plafondvorm, ramen zijn in alle klassen anders. Het college had gemeenschappelijk met de architecten uitgewerkt in welke psychische omstandigheid de kinderen verkeren wanneer die 7, 9 of 14 of 18 zijn. Wie eenmaal in zo’n ruimte les heeft gegeven, weet hoe architectuur kan helpen. Wat de 1e klas betreft: het ronde komt tegemoet aan de behoefte aan harmonie bij het kind. Bij het lesgeven speelt de opstelling en de beweging in de kring een belangrijke rol.
In deze ruimte begint nu ondermeer het eerste uur en de leerkracht spreekt tot de kinderen. Rudolf Steiner heeft in de voordracht van 25.8.1919 [1]tot de leerkrachten over dit eerste schooluur gesproken en zijn woorden kunnen ook nu nog de ogen openen voor het wezenlijke, ook al moet iedere leerkracht natuurlijk zijn eigen woorden vinden:
‘Nu zijn jullie dan op school en ik zal jullie zeggen waarom jullie hier zijn. – Nu moet deze daad van ‘naar-school-gaan’ meteen tot bewustzijn worden gebracht. -Jullie zijn op school om er iets te leren. Je zultje nog wel niet kunnen voorstellen watje allemaal zult leren, maar je zult heel veel verschillende dingen op school moeten leren. Waarom moeten jullie veel leren? Nu, jullie kennen de volwassenen toch, de grote mensen, en jullie zullen wel eens gezien hebben dat ze dingen kunnen die jullie niet kunnen. En nu zijn jullie hier op school om later ook te kunnen wat de grote mensen kunnen. Later zullen jullie dingen kunnen die jullie nu nog niet kunnen.’
Nu is het buitengewoon belangrijk dat het kind dit eerste uur ook iets doet, dat het het gevoel heeft: op school doe ik iets. Daarom raadt Steiner in dezelfde voordracht aan, bijv. te zeggen:
‘Kijk eens naar jezelf. Je hebt twee handen, een linker- en een rechterhand. Je hebt je handen om te werken. Met je handen kun je allerlei dingen maken. Men probeert dus ook tot bewustzijn te brengen dat de mens ledematen heeft. Het kind moet niet alleen weten dat het handen heeft, het moet zich er ook van bewust zijn. Natuurlijk zegt u nu iets als: het is er zich toch van bewust dat het handen heeft. Maar het is een groot verschil of het weet dat het handen heeft om te werken of dat deze gedachte nooit door hem heen is gegaan.’ [1]
Wanneer de kinderen enige jaren later, in klas 4, de eerste mens- en dierkundeperiode krijgen, leren ze bij het schetsen van de menselijke gestalte de handen kennen als specifiek menselijk. Het zijn de handen die de mens tot een sociaal wezen maken. Daarom is het niet toevallig dat Steiner ertoe aanspoort om in dit eerste uur te zeggen: Je hebt je handen om te werken…..’
De hele schooltijd door kan de opgroeiende mens beleven: ik ben op deze school om lerend te werken en werkend te leren. Daarmee wordt de tragische kloof van denken en willen, van kennen en handelen tegengegaan.
Wanneer de kinderen in het verdere verloop van het eerste schooluur tot doen komen, is dit opnieuw een fundamenteel proces. Steiner:
‘Nu maak ik dit’ en hij tekent een verticale rechte lijn op het bord en nodigt de kinderen uit dit ook te doen. Daarna tekent hij een boog en zegt: ‘Dit is een kromme lijn.’ Het eerste wat de kinderen dus leren, begrijpen en doen, is de ‘rechte’ en de ‘kromme’. Zijn wij in staat de volle betekenis van deze handeling te begrijpen? De kunstenaar weet: In de zichtbare wereld bestaan slechts deze twee basisvormen. Zij zijn de uitdrukking van twee wereldkrachten, die de Chinees yin en yang noemt, de oerkracht van het ‘mannelijke’ en het ‘vrouwelijke’ principe.
Wanneer de kinderen de ‘rechte’ en de ‘ronde’ leren kennen, die ervaren en getekend hebben, beleven ze in het oefenen op de volgende dagen, dat bij alles wat ze tekenen, deze beide vormen in de meest verschillende varianten voorkomen. Uit het vormtekenen ontwikkelt zich het tekenende schrijven, uit de beweging komt de lijn op het papier en het kind, dat zich met sympathie overgeeft aan het bewegen, ondervindt geen dwang bij deze onderwijsactiviteit.
Komt dan het beeld voor de letters – in de vorm van een vertelling en een tekening op het bord, dan wordt de fantasie van het kind aangesproken en het leren brengt plezier met zich mee.
Aan het eind van het uur kan de schooltas ingeruimd worden: een schrift, waarin al ‘geschreven’ is; nog een schrift, dat nog op bestemming wacht; stiften – die van was zijn gemaakt en naar honing ruiken, een rode, een gele – nee, twee en ook nog een rood, en blauwe en groene. Voor deze dikke stiften heeft moeder een zakje genaaid. In de tas zit ook het brood voor de pauze en voor het eerst pauze te hebben, is een belangrijke aangelegenheid. Een boterham en een appel worden tevoorschijn gehaald en een paar kinderen weten dat er voor het eten een spreuk, een gebed gesproken wordt. Ze hebben er over gehoord dat God het koren doet groeien en de mens de scheppende krachten dankt voor deze goede gave. Daarom is het niet zo moeilijk om een etensspreukje te zeggen dat een paar kenden en de anderen meteen mee zeiden. Het eerste pauzebrood smaakte bijzonder goed en allemaal aten ze met aandacht. De drukste kinderen keken rond, maar niemand waagde het te praten, dat zou de stemming maar bedorven hebben. Pas bij het inpakken vonden een paar de spraak terug: ‘Hebben we morgen weer pauze?’ ‘Die spreuk zeggen wij thuis ook.’
Daarna zaten ze met een vragende blik vol verwachting en rechtop tegenover de leerkracht.
Nu kwam het sprookje – en hoe een eerste klas naar een sprookje luistert, is met niets anders te vergelijken; je kunt het niet beschrijven, je moet het meebeleven.-
Maar langzaam maakten de kinderen zich los van wat ze gehoord hadden en de leraar zei dat ze elkaar morgen weer zouden zien. Ieder kind nam afscheid van de leerkracht met een handdruk. De ouders hadden op de kinderen gewacht en bij een kop koffie de eerste contacten gelegd. Later vertelden de ouders wat hun kind over de eerste les gezegd had. Van helemaal niets tot een beschrijving in alle details. Er zaten kinderen in mijn klas, van wie de ouders alleen wat te weten kwamen door andere leerlingen en andere die niet onderdeden voor een goede verslaggever; ook die erg konden opscheppen, zodat de ouders moesten leren onderscheiden wat de feiten waren of de fantastie.
( )
Als essentie van wat met het eerste schooluur bedoeld is, werkt de spreuk:
Ich will lernen,
Ich will arbeiten,
Ich will lernend arbeiten,
Ich will arbeitend lernen.
Ik wil leren,
Ik wil werken,
Ik wil lerend werken,
Ik wil werkend leren. [2]
Franz Stark, Erziehungskunst jrg.58/9 1994***
.
*1e klas – leerlingen van 6 `a 7 jaar (groep 3)
**het gaat hier om een school met veel leerlingen, zodat er keuzes moesten worden gemaakt.
[1] GA 294/54
vertaald/48
[2] met deze spreuk sloot Rudolf Steiner een voordracht af:
GA 192/347
niet vertaald
( ) heeft betrekking op persoonlijke ervaringen van de schrijver als kind
.
Rudolf Steiner over de 1e klas
1e klas – 1e schooldag (1) (2)
1e klas – alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: 1e klas
.
1092
.