Categorie archief: tekenen

VRIJESCHOOL – Is het alles goud wat er blinkt……..? (2)

.

Pieter HA Witvliet

.
Pinterest ter inspiratie???
.

Toen ik op deze blog ooit illustraties had gezet, zag ik die een poos later terug bij Pinterest.
Ik zal er wel toestemming voor hebben gegeven, of niet, feit is: ze stonden er en ze staan er nog: je kan ze niet verwijderen.

Er bleek toen al veel ‘vrijeschoolmateriaal’ op te staan.
Dat is er dus ook wetend of onwetend op terechtgekomen.

Dat leidde ertoe dat ik voor bepaalde onderwerpen – het handwerken bijv. – op zoek ging naar voorbeelden.

Ik kan me zo voorstellen dat je als beginnend leerkracht ook zoekt naar wat je gebruiken kan.
Degene van wie het materiaal is, zou er dus alleen maar dat op moeten zetten wat nabootsingswaardig is.
Of een bepaalde toelichting waarom het er in die vorm staat.
Maar die ontbreekt vaak en niet altijd kom je op de plaats waar het werk aanvankelijk eerst stond.

Degene van wie er voorbeelden op Pinterest verschijnen, zou zich m.i. bewust moeten zijn van deze voorbeeldfunctie.

(Bord)tekeningen

“Van huis uit’ ben ik niet zo kunstzinnig.
De aanleg die er misschien wel (een beetje) was, werd op mijn basisschool – toen nog ‘lagere school’ genoemd – zeker niet gestimuleerd, eerder gefrustreerd. Mijn leerkrachten wisten en/of konden ook niet beter.

Toen ik op de vrijeschool kwam te werken, móest ik me wel inzetten om mijn geringe talenten te verbeteren.
Ik oefende en oefende.
(Ik mag nu wel bekennen dat mijn vrouw – veel kunstzinniger dan ik – me van tijd tot tijd aan een mooie bordtekening hielp).

En ik volgde cursussen. M.n. op de waldorfschool in Stuttgart waar ieder jaar de zgn. ‘Herbsttagung’ werd gehouden.
Vooral aan het schilderen werkte ik. En zo kreeg ik meerdere jaren les van Frau Berthold en Frau Jünemann*. Naast het schilderen op zich, kwamen er ook allerlei pedagogische aspecten aan de beurt, zoals bv. ‘als gewoonte staan de kinderen als ze schilderen’.

Zo leerde ik overtuigend – laat ik een concreet voorbeeld noemen – dat het schilderen van een plant niet begint met de plant, maar met de omgeving.
Als je Steiner leest over plantkunde is dat ook niet zo verwonderlijk.
De realiteit is dat eerst de elementen werkzaam zijn, dan wel worden: in het voorjaar de warmte, maar uiteraard ook de aanwezigheid van water, lucht en licht.
Als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kan de plant zich laten zien.

En wat voor het schilderen geldt, geldt ook voor het tekenen en voor de bordtekening.
M.a.w.: in de tekening kan in principe als achtergrond geen zwart – het bord – aanwezig zijn.
Ik zeg: in principe, want het hoeft niet een rigide dogma te zijn: wellicht is het een keer wél zinvol.
Maar vanuit een kunstzinnig standpunt kan het niet.

In een vorig artikel besteedde ik aandacht aan ‘bordtekeningen’.

Vele vrijeschoolleerkrachten over de hele wereld maken ze en omringen de kinderen daarmee met prachtige illustraties die te maken hebben met wat in de klas op dat ogenblik wordt behandeld, of om een jaarfeest te illustreren.

OpVRIJESCHOOL in beeldvind je er talloze.

Omdat ik het dus zelf niet makkelijk vond, bewonder ik des te meer wat collega’s over de hele wereld voor elkaar krijgen.
Het is dus geen negatieve kritiek wat ik hieronder opmerk, maar veeleer een stimulans, een uitdaging het nóg mooier te krijgen – in die gevallen waar dat kan én m.i. nodig is.

Dit m.i. is eigenlijk o.a. dat wat ik leerde van Jünemann die haar ervaringen bundelde in Tafelzeichnen‘.

Het gaat om het totaalbeeld, wat zoiets wil zeggen als: gebruik het hele bord, of anders gezegd: laat op het bordgedeelte waarop je tekent, geen ‘gewoon bord’ bestaan, geen onbewerkte zwarte of groene achtergrond.

Nu terug naar Pinterest.

Daar staan voorbeelden van hoe het moet/zou kunnen, maar – en daar verbaas ik me over – ook voorbeelden van hoe het niet moet.

De vraag is natuurlijk: weet degene van wie die verkeerde voorbeelden zijn dan niet, wat ik leerde bij kunstzinnige en ervaren vrijeschoolleerkrachten.

Is er ‘ergens’ – in de opleiding – een niet-weten ingeslopen dat nu mede norm dreigt te worden?
Nog afgezien wie daar dan verantwoordelijk voor is.
Of is het toch gewoon de enthousiaste leerkracht die ‘iets’ doet waarvan deze vindt dat het wel ‘voor het publiek kan zijn?’

En dan is dát ineens voorbeeld voor de nog beginnende, onervaren leerkracht.

Een goud dat niet blinkt…….

Deze tekening bv. is heel leuk en vrolijk. Jammer is dus het vele zwart – niet omdat het zwart is – maar omdat het niet meedoet met de tekening: er is geen achtergrond: het is geen geheel. Hier had de achtergrond nog bv. een blauwe lucht kunnen hebben en in de verte, tussen lucht en voorgrond, nog wat vage groene struiken, met bloesem, o.i.d.

x

Het zwart buiten de tekening is vanzelfsprekend: het gaat om de ovaal. Maar het zwart daarbinnen, zou ik allerlei tinten aardebruin hebben gegeven. Dit zwart loopt onnatuurlijk door naar de rest van het bord.

x

Dat geldt in zekere zin ook voor deze.

x

Een prachtige paardenbloem, maar jammer genoeg geen ‘achtergrond’, geen omhulling, bv. van de ‘elementen’. Hier ontbreken dus de elementen, en daarmee de realiteit.
Echter, om heel scherp alle delen van de plant te laten zien, is het contrast – door het zwart! – zeer duidelijk. Maar dan moet het om de wortel ook zwart blijven.

x

Hier doet de omgeving mee waardoor de tekening een compositie wordt.

x

De realiteit van de elementen zou je voor het kunstzinnige aspect zo kunnen aangeven. Bij de paardenbloem die al vroeg in het jaar bloeit, kun je je nog afvragen of licht en warmte al zó intensief zijn als hier wordt weergegeven.

x

 Kunstzinnig gezien zou hier rond bloem en zaad wel meer warmte op z’n plaats zijn:

x

Hier is alles in beeld gebracht.

x

Ook al komt deze dan van de Waldorfideenpool, het is door het zwart van het bord maar een ‘halve waarheid‘.

x

En als je er namen bij wilt zetten, kan er toch een achtergrond zijn.

(Jammer bij deze is dan weer dat het handschrift zo verschillend is (blokletter en lopend; en dat er niet echt korstmoswier staat – eerder uier en dat tussen zee en eik een verbindingsstreepje hoort. Wellicht zijn de namen door leerlingen geschreven?).

x

Hier hebben we een mooi handschrift en om de verschillende planten bevinden zich kleuren, helaas niet de warmte bij het paardenbloemzaad.

x

Wanneer een beginnende leerkracht voorbeelden ziet uit andere landen – de internationale vrijeschoolbeweging – zou dat een extra ‘bewijs’ kunnen zijn van ‘zo doen zij dat dus’.
Maar dat is niet het geval.

x

Het weglaten van de elementen wanneer de ontwikkeling van een plant wordt geschetst, is het weglaten van een van de essenties van het plantkundeonderwijs op de vrijeschoolRudolf Steiner over plantkunde. m.n. GA 295 (vertaald)

(Een lopend handschrift vind ik mooier om te zien)

x

Of het nu om bomen gaat:

of om paddenstoelen.

x

Het zwart is hier op een subtiele manier in de tekening betrokken. Het blauw is een mooie ‘afbakening’ van de rest van het bord.

Zwart is zeker geen taboe, het geldt ook voor het groene bord.
Het zwart is hier op een subtiele manier in de tekening betrokken. Het blauw is een mooie ‘afbakening’ van de rest van het bord.

x

bordtekekning 10

Trek vooral niet de conclusie dat het zwart of groen van het bord ‘niet mag’. In deze tekening is het zwart m.i. heel functioneel.

x

En ook bij ‘techniek’ moet het:

x

Wanneer je het zelf zo kunstzinnig mogelijk probeert, mag je het ook van je leerlingen vragen als ze in hun periodeschrift werken:

Zo zou ik nog een tijd door kunnen gaan, want er staan op Pinterest vele voorbeelden die de naam ‘vrijeschoolwerk’ mogen dragen, maar ook vele niet en dat vind ik geen positieve ontwikkeling.

.

Bordtekeningen[1]

Plantenillustraties die als voorbeeld voor een bordtekening kunnen dienen.

mineralenMichaëlKerstmisDriekoningen

Paul van Meurs ‘bordtekenen
Jünemann: Tafelzeichnen

VRIJESCHOOL in beeldalle beelden

.

3295-3102

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Schilderen in klas 6 t/m 8 (2)

.

Onderstaand artikel is een bewerkte vertaling uit:
.
Der künstlerische Unterricht. Mahlen und Zeichnen
Jünemann/Weitmann  (1e druk 1976)
(Inmiddels is er een 5e druk 2007)

.

SCHILDEREN IN KLAS 6 T/M 8

.
Schilderen en tekenen van landkaarten
.

Aardrijkskunde heeft een speciale plaats in het leerplan van de vrijeschool. In combinatie met biologie, geschiedenis en geometrie is het bedoeld om leerlingen kennis te laten maken met economische en culturele omstandigheden op een zodanige manier dat al het menselijk leven zichtbaar wordt in zijn mondiale onderlinge verbondenheid. Uiteraard horen hier ook kunstzinnige lessen bij. Daar volgt voor de tien- tot veertienjarigen een thema uit: het schilderen en tekenen van landkaarten.

In het 4e schooljaar krijgt het kind een visueel idee van de hoogteverschillen, heuvels en bergen, rivieren in het land waar hij woont en kan er met een elementair schilderen van een landkaart worden begonnen.

In de plantkundeperiode in de 5e klas komt er een eerste inzicht van de vegetatiezones van de aarde.

In 6e, 7e en 8e klas richten aardrijkskundelessen zich vooral op de historische en spirituele omstandigheden van de volkeren. De verschillen tussen het Middellandse Zeegebied en het Scandinavische gebied, tussen de Europese en de Amerikaanse en Aziatische volkeren worden benadrukt.

In het begin zal je in de periodeschriften met kleurpotloden werken en pas later overgaan op waterverf.
Als je de geschilderde kaart(en) in het periodeschrift wil hebben, is het mogelijk om ze daar ook in te schilderen, maar als er iets mis gaat, water!) kan er veel in het schrift bedorven worden. 
Apart schilderen en inplakken is ook een optie. 
Hoe dan ook, het bepalen van de grootte is belangrijk. En of het bv. een land in de ‘breedte’ is, Zwitserland of in de lengte, Italië bv. In het boek wordt Griekenland genomen: in de lengte. Er moet goed gekeken worden hoe dan in de lengte, hier is het enigszins diagonaal. Ook de verhoudingen van land-water en hoe groot dan de eilanden zijn en waar die liggen t.o.v. de kust of een stad. Kortom, je zou vóór het schilderen eigenlijk eerst een ruwe schets moeten maken met potlood om de karakteristieke kenmerken in je op te nemen. Klassikaal kan je dat doen door op het bord met een brede natte penseel de vormen aan te duiden.
Je kan een landkaart voor het bord hangen als voorbeeld. Maar het telkens moeten opkijken en weer terug naar het papier is lastiger dan bv. een  gekopieerd kaartje dat op de tafel ligt. De atlas is i.v.m. het formaat ook niet handig en kan ‘vuil’ worden. 

Eerst dan beneden links met blauw de zee en langzaam naar het land toewerken en dat uitsparen.

In atlassen staan op de kaarten ook allerlei kleuren, m.n. bij de hoogtekaarten, waarbij een kleur dan bij een hoogte hoort. Dat kan je vanuit aardrijkskundig perspectief ook zo schilderen/tekenen, zie illustraties onderaan.

Bij het kunstzinnig schilderen van een kaart zou je meer uit moeten gaan van de aard van het land: is het er warm of koud(er) en daarbij de passende kleuren- warme – kleuren nemen, hier bv. geeltinten en die vanuit het midden langzaam naar de kust laten verlopen in minder intens geel.)
Bij de kust, bij de baaien komt het op meer precisie aan en moeten de leerlingen kunnen beschikken over bredere en smallere penselen.
Het hoeft niet allemaal zo gedetailleerd, het moet een levendige indruk wekken en een ander moet meteen kunnen zien: dat is Griekenland, ook al  ‘klopt’ de kust niet in detail. 
Ook de zee kan met diepere en lichtere tinten blauw levendiger worden, evenals het land dus met geel, waarbij ook rood een rol kan spelen. Daarmee kun je bv. de berggebieden wat accentueren. De lager gelegen gebieden krijgen dan meer groen – waarmee de kaart een soort hoogtekaart wordt.

In het boek wordt een interessante suggestie gedaan om Spanje, Italië en Griekenland met elkaar te vergelijken.
Spanje is als vorm veel massiever dan Griekenland, Italië ligt er – letterlijk – tussen. Ze liggen alle drie op dezelfde breedtegraad en ze hebben vergelijkbare warmte- en lichtomstandigheden.
Met kleur kunnen ze verschillend weergegeven worden.
In Griekenland zal het geel domineren t.o.v. het rood- en groenachtige; rood zou meer bij Spanje horen en oranje-vermiljoen bij Italië. Deze kleurkeuze geeft karakteristiek uitdrukking aan het stralende, gestructureerde Griekse schiereiland, het uniforme, rustige Spaanse en het dynamische bewegende Italiaanse schiereiland.
Uiteraard moet er in de les aandacht worden besteed aan het betreffende klimaat, de vegetatie, de dierenwereld en de bevolking met hun verschillende gewoonten. Dan kan de leerling zijn eigen ervaringen schilderen, waarbij de hoofdtonen variëren.

Nog een reden om de 5e klas met Griekenland te beginnen, is dat het vertelstofthema de Griekse mythologie is en er ook met de geschiedenis van Griekenland wordt begonnen, waardoor er al iets bekends over Griekenland aanwezig is. 

geen voorbeeld uit het boek

Dan volgt de suggestie om als contrast de Scandinavische landen te nemen, m.n. Noorwegen en Zweden. Deze vormen samen een groot schiereiland dat zich in het zuiden in twee hoofden splitst. De ‘Scandinavische leeuw’ springt als het ware richting de Deense landtong, waarvan de bijbehorende grote eilanden in de Oostzee liggen. 
De westkust is met de Noorse fjorden het rijkst gestructureerd. In het Middellandse Zeegebied is dat in het oosten bij Griekenland.
Die beschrijvingen maken dat de leerlingen bewuster gaan kijken en ze gaan eigen ontdekkingen doen. 

In tegenstelling tot de warme tinten van het zuiden, nemen we nu voor het  noorden de koele kleuren. Eerst wordt de zee weer blauw geschilderd en wordt het land weggelaten. Het westen en zuiden van Scandinavië krijgen geelgroene en blauwgroene kleuren, de Baltisch-Finse kust wordt blauwviolet. Tussen de grijsgroene tinten van de Noordzee en het blauwviolet van de Oostzee komt het Deense land met de eilanden in evenwichtig groen.

Neem je Engeland, Schotland en Ierland dan heb je een groter schilderoppervlak nodig. Het zuiden van Engeland en Ierland kunnen bv. in rood-geel geschilderd, het midden met geel-groen en het noorden, vooral Schotland, met groen-blauw.

Je kan de leerlingen ten slotte een volledige kaart van Europa laten maken op een groot vel. De nieuwe opdracht vereist dat de aparte vormen van de landen die nu bij iedereen bekend zijn, in een passende verhouding worden gebracht en dienovereenkomstig worden gerangschikt op het grootformaatvel van de diagonaal, die onzichtbaar van rechtsboven naar linksonder loopt. De rechterkant van het vel wordt grotendeels bedekt door het Russisch-Poolse land. Aan de linkerkant daarentegen steken de divers gestructureerde kustgebieden van de westelijke en zuidwestelijke landen de zee in.

Je kan weer vanaf de zee beginnen met blauw. Vanaf ongeveer het midden van het blad straalt geel uit naar de diverse landen, vooral naar het westen en zuiden. Dan bv. verder met een zekere harmonie  van verschillende kleurgebieden: rood-oranje-geel komt uit het zuiden, paars, blauw, groen komt uit het noorden. In het westen ontmoeten rood en blauw elkaar op een gele achtergrond, waardoor oranje en groen ontstaan. In het oosten werkt rood vanuit het zuiden in het blauw en schept een paarse kleurzone. Dit totaalbeeld van Europa, dat aan het einde van de aardrijkskundeperiode wordt geschetst, lokt in de klas doorgaans levendige verrassing en enthousiasme uit .
Het lukt alleen als je vooraf grondig de aparte landen oefent. Met de op deze manier verworven vaardigheden kun je ook de andere westelijke, oostelijke en zuidelijke continenten, die later worden besproken, in kleur weergeven.

Uit het boek, 7e klas

Naarmate de jongere de puberteit nadert, ontwikkelt hij door het schilderen sympathie en warmte voor de verschillende landen en continenten en blijft hij geen neutrale toeschouwer.

De dynamiek van de bewegingsprocessen van de aarde wordt echter alleen vastgelegd door middel van vormtekenen.
Als je de elementaire omgang met kleurtonen uit de eerste klassen hebt gevolgd bij het schilderen van kaarten, dan kan de leerling door al het oefenen in  vormtekenen nu ook kaarten tekenen.

Met lijnen tekenen, betekent heel vaak dat de lijn geen abstractie moet zijn, maar dat deze ontstaat op de grens van twee kleurvlakken. De beweging(en) moeten overeenkomen met de werkelijkheid. Een rivier moet altijd volgens zijn loop vanaf de oorsprong worden getekend, nooit vanuit de monding. Ook hier is het water met blauw potlood getekend en de bergen bruin.

Als de leerlingen in klas 8 in de natuurkunde kennis maken met de hydraulica, de waterloopkunde, leren ze over de wetten volgens welke een rivier zijn rivierbedding creëert, ze leren hoe deze zich vormt in vele onregelmatige, heen en weer veranderende stromingen, bij de indraaiende stroming, concave, schuurt de rivier de oever uit die dan afkalft. Bij de zich naar buiten bewegende stroom, de convexe, zet zich op de oever bezinksel af, zodat de rivierkrommingen steeds uitgestrekter worden. Met deze besprekingen in het achterhoofd, voel je het element van een ‘eeuwig bewegende’ stroom bij het tekenen.
Een eerste oefening is er een met vrij vloeiende lijnen en vervolgens werden deze omgezet in de wervelende bewegingen van een waterstraal. Vervolgens kan een poging worden gedaan om de rivieren van een land gedetailleerder te volgen en hun kenmerken te onderzoeken.
Laten we als voorbeeld de Loire nemen, de grootste rivier van Frankrijk. Deze ontspringt op de hoogten van de Cevennen, loopt kort naar het zuiden en draait naar het noordwesten, stroomt door het Centrale Massief, wordt bevaarbaar bij Vorey, verlaat de bergen bij Roanne, stroomt in het bekken van Parijs in een brede boog voorbij de stad Orleans, breidt zich uit als een baai onder Nantes en mondt uit in de Atlantische Oceaan bij St-Nazaire. Wat in deze rivierloop meteen in het oog springt is de wijde boog die geen afbuigende vormen vertoont, maar het lijkt wel of deze doortrokken is van een muzikaal-rustig voortklinkend element. De bovenloop heeft echter een zodanig verval dat de omstandigheden van het water zeer snel veranderen. Daarom moeten hoge dijken onder Orléans de lager gelegen delen beschermen tegen het hoge water dat in een paar dagen tot wel acht meter kan stijgen. Ook krijgen de leerlingen te horen over de prachtige kastelen tussen Orléans en Tours; zo wordt alles tot een indrukwekkend geheel. tot een indrukwekkend beeld.

Wanneer je de vloeiende lijnen van de Loire volgt, ontstaat er een ander beeld, dan bij bv. de Seine. Aan de Seine zijn vooral de sterke kronkelingen opmerkelijk en de vele aftakkingen waar deze in het Engelse Kanaal uitmondt.

Een doel is toch ook dat de leerlingen ervaren dat de aarde een levend geheel is. Achter kleuren en lijnen die ze zelf vormen, blijft hopelijk een beeld achter van de werkelijkheid. Alleen naar kaarten kijken, kan dit niet bewerkstelligen. Voor veel leerlingen wordt door deze oefeningen de atlas een soort platenboek waarin ze met volgehouden aandacht studeren.

Het schilderen van kaarten op deze manier is in de eerste plaats gedaan vanuit een kunstzinnig perspectief.
Je kan ook kaarten schilderen of tekenen vanuit een meer aardrijkskundig uitgangspunt, of in samenhang met geschiedenis bv.

.

.

6e klas: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

8e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 6e klas

Vrijeschool in beeld: 7e klas

.

3273-3080

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Zwart-wit tekenen in klas 6, 7 en 8

.

Onderstaand artikel is een bewerkte vertaling uit:
Der künstlerische Unterricht. Mahlen und Zeichnen
Jünemann/Weitmann  (1e druk 1976)
(Inmiddels is er een 5e druk 2007)
.

TEKENEN IN KLAS 6, 7 EN 8: Licht-donker  en perspectief

Het twaalfde levensjaar brengt een nieuwe stap in de ontwikkeling met zich mee. De klassenleraar merkt dit soms aan de onderzoekende blik van een leerling die onbewust zijn vragen over hem heeft. Tijdens de pauze observeert hij de buitenproportioneel lange benen van de jongens en meisjes en de vreemde wiebelende gang van sommige jongens. De oude veiligheid en gratie van bewegingen is verloren gegaan. Het bottenstelsel, de mechanisch-dynamische krachten, overstemmen de ritmisch bewegende krachten zie GA 305, vertaald. De jongere heeft last van stoffelijke en mentale weerstand en ervaart duisternis in zichzelf, waaraan hij zich blootgesteld voelt. De strijd tussen licht en duisternis begint in hem.

Het leerplan in het 6e leerjaar is een antwoord op dit ontwaken met nieuwe natuurwetenschappelijke vakken: natuurkunde, mineralogie, in de aardrijkskunde dat wat met ‘de hemel’ heeft te maken, zoals de meteorologie [het Duits heeft Himmelskunde en daar zou je ook sterrenkunde onder kunnen rekenen. Op de Nederlandse vrijescholen is dit al sinds lang een vak in klas 7] en in het 7e leerjaar scheikunde en voeding. Alles wordt direct betrokken op de mens. We beginnen met observaties in de natuur en met experimentele proeven in het lokaal; het probleem van oorzaak en gevolg komt centraal te staan.

Aan de andere kant worden als een soort evenwicht tuin- en handvaardigheidslessen geïntroduceerd. De ontluikende wilskracht ontmoet grenzen bij het werk op en in de aarde, bij het hout, wat allerlei gevoelens oproept.

Het nieuwe gebied sluit als periode aan bij natuurkunde met eenvoudige projectie en schaduwleer. De leerling moet een duidelijk beeld krijgen van hoe schaduwen worden geworpen. Er kan een grote verscheidenheid aan waarnemingen worden gedaan. Hoe valt de schaduw van een bol op een vlak oppervlak, van een cilinder? Hoe gebeurt hetzelfde met een kaars of met een kegel? De leraar zal er niet aan kunnen ontkomen om op ontdekkingsreis te gaan om de wereld van de schaduwen te bestuderen. De herfst is bijzonder geschikt. Als ’s ochtends op een heldere dag in oktober het licht door de bomen valt, verschijnen er bijzonder mooie licht- en donkertinten in het bladerdek. Op de boomstammen en takken zie je lichte en donkere schaduwpartijen, die variëren afhankelijk van de boomsoort.

Zo glanst de belichte kant van een berkenstam wit op, de niet-belichte kant vertoont zich grijs-wit. De belichte kant van een goudenregenstam daarentegen, goudgroen, de niet-belichte kant zwart. Overal wordt door het licht-donker de plastische boomstructuur zichtbaar.
De herfst is de tijd van de lange slagschaduw. In de vroege middag zijn ze al net zo lang als in de zomer ’s avonds. Op wegen en straten die door boem zijn omzoomd, zie je brede en smalle, elkaar oversnijdende schaduwbewegingen die, niet gebonden aan zwaarte, fascineren.

Voor je in de klas  met het tekenen met houtskool begint, maakt een wandeling de leerlingen attent op de vele schaduwschakeringen. Als de weg langs een rivier voert, waaraan veel oude huizen staan met hoge, ranke schoorstenen waartussen struiken en bomen groeien, kun je een veelvoud aan slagschaduwen ontdekken. [dit is een meer typisch Duitse situatie, maar de oplettende leerkracht kan in Nederland waar zijn/haar school staat, ook genoeg van deze voorbeelden vinden, dus: eerst eropuit!]

De schaduwen vallen in de ruimte, maken deze zichtbaar, geven aan of een voorwerp vlak, steil, puntig of rond is.

Wanneer je dan met het eigenlijke tekenen begint, moeten de leerlingen allereerst het materiaal leren kennen: de houtskool of het grafietpotlood.
Eerst laat je ze heel eenvoudige oefeningen maken als een soort kennismaking met het licht-donker. We werken met de vlakke kant ervan, niet met de punt.
De eerste ervaring die je opdoet, is dat alles wat licht is, groter lijkt, al het donkere kleiner.
Tijdens het eerste proberen kan je vaststellen dat er altijd een paar leerlingen zijn, die de oefening met weinig gedifferentieerd grijs uitwerken; voor hen is het nog moeilijk om sterke, zekere donkere streken te zetten of lichtere plaatsen te laten staan. Hieraan kun je zien hoe verschillend het met de ontwikkeling in een klas staat.
Die bij het grijs blijven, verkeren nog in de sfeer van het schilderen.

Als je een poosje de inleidende oefeningen hebt gedaan, volgt de tweede stap en laat je een bol, een cilinder, een kegel tekenen. Je kan het laten zien met een groot voorbeeld, waarop de leerlingen zich nog verder kunnen oriënteren.

Op het bord kan je laten zien hoe je een voorwerp uitspaart. Vanuit de omtrek ‘schrafferen’ = met schuine streken (van rechtsboven naar linksonder) de leerlingen met zacht grijs voorzichtig in de richting van het voorwerp. Wanneer dit duidelijk zichtbaar is, wordt aan het plastische gewerkt. Dan gaat het om de lichtbron. De belichte kant blijft wit. Vanuit het wit moet beetje bij beetje met fijne nuances naar de andere kant het zwartere ontstaan.  Als alle leerlingen zover zijn gekomen, wordt als laatste de slagschaduw toegevoegd.
Bij deze opdrachten is het belangrijk om niet te vlug te werken en dat je in het verdere verloop van het oefenen de thema’s maar licht varieert, zodat er voldoende zekerheid kan ontstaan. Dat roept bij de leerlingen het gevoel van ‘fijn vinden’ op.

Wanneer de vaardigheden langzaam maar zeker groter zijn geworden, kan er aan iets moeilijkers worden gedacht.
In plaats van één kegel zet je er twee neer waarbij de schaduw van de ene op de andere valt. Dat voorwerpen een schaduw veroorzaken, houdt de gevoelens op deze leeftijd zeer bezig, het is een geheimzinnige aangelegenheid.
Vanuit een aanleiding die de leerkracht niet kent, vraagt een jongen tijdens het tekenen ineens of een skelet ook een schaduw heeft.
In deze klas was het skelet bij de menskunde nog niet behandeld. Je kan je dan plotseling bewust worden hoe vaag de voorstellingen met hun wetmatigheden over de wereld van de stof op deze leeftijd nog zijn.
Het menselijk skelet is nog verborgen, maar op deze leeftijd, tussen twaalf en veertien, begint de jonge mens de krachten van het statische en mechanische in zijn eigen lijf wel te merken: het beeld van de ‘knekelmens’ komt in hem op.

Bij de tekenoefeningen blijkt hetzelfde. Niet iedereen begrijpt meteen dat de schaduw alleen maar aan de niet-belichte kant te vinden is. De leerlingen met een fantasievolle natuur tekenen hem graag waar ze die het liefst zien.

In de 7e klas gaan we met de oefeningen licht-schaduw verder, m.n. bij het tekenen van perspectief.
Eerst moeten er weer heldere voorstellingen ontstaan van de verschillende perspectiefvormen. Naar de verte toe, wordt iets korter, langer wat dichterbij is, doorsnijdingen e.d. Het is vooral belangrijk dat de leerlingen de waarnemingen bewegend maken, wanneer ze op een voorwerp toelopen of er zich van verwijderen; wanneer ze langs een gebouw in de hoogte kijken en aan de andere kant vanaf een hoogte naar beneden. Wanneer ze goed zijn gemotiveerd, kunnen ze weken lang met steeds nieuwe ervaringen komen en je merkt hoe diep het werkt wanneer de kinderen op deze leeftijd deze verschijnselen in detail leren kennen.
|
Tegelijkertijd gebeurt dit ook bij meetkunde. De wetmatigheden die ze daar bij het tekenen van constructies in perspectief leren, worden op een vrije manier bij het zwart-wittekenen toegepast.
Om de leerlingen verder te brengen in het beleven van lichamen in de ruimte, worden er opdrachten gegeven, zoals het tekenen van een cilinder waardoor een ronde of een vierkante staaf heengaat, hoe een kachelpijp schuin door een muur wordt geschoven of loodrecht door het plafond omhoog. Hierbij moet met de verschillende snijvlakken die daarbij ontstaan, rekening worden gehouden.

Wanneer je dit soort oefeningen grondig hebt gedaan en het wezenlijke ervan begrepen, kunnen de jongelui alle mogelijke technische apparatuur gaan tekenen: tractoren, potten met chemische middelen voor proeven, motorfietsen.
Ze proberen toe te passen wat ze geleerd hebben en zijn er trots op wanneer dan zoiets redelijk lukt. Om ervoor te zorgen dat ze zichzelf niet verliezen in allerlei speelsigheden, is het goed om weer een stap verder te gaan. Dan kan je de aanwijzing van Rudolf Steiner ter harte nemen om het technische met het mooie te verbinden.

Dat moeten we dan weer rechtstreeks bekijken. Ramen kunnen in mooie verhoudingen in een muur zijn geplaatst, maar ook heel eentonig.
Deuren kunnen te smal of te hoog zijn, een dak kan er verrassend uitspringen, een balkom beangstigend aan een huis hangen.
Voor het eerst merken de leerlingen hoe immense gebouwen op merkwaardig dunnen pijlers staan.
Een of andere mooie architectonische indruk kun je ter plaatse met hen tekenen.

Wat in de onderbouw [daartoe behoorden oorspronkelijk de klassen 6, 7 en 8] door deze oefeningen in licht-donker bij het perspectief tekenen geschetst werd, wordt pas na het afsluiten van de onderbouwtijd, als een nieuwe, bewuste kunstzinnige oefening in de bovenbouw [dus v.a. klas 9] verder geleid en in technisch-tekenend opzicht weer meer ontwikkeld.

.

6e klas zwartwit 12

meer

6e klas zwartwit voorstelling 7

meer

6e klas zw w schraff 5

meer

6e klas: alle artikelen

vrijeschool in beeld: 6e klas

7e klas: alle artikelen

vrijeschool in beeld: 7e klas

8e klas: alle artikelen

.

3245-3054

.

.

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – dierkunde – tekenen/schilderen

.

tekenen schilderen 6

De eerste biologieles in de vierde klas, beginnend met mens-en dierkunde, stelt de leerkracht al gauw voor de  dringende vraag: hoe ontwikkel ik bij de kinderen het vermogen om een voorstellingsbeeld van iets wat besproken is, dat ze denkend en voelend beleefd hebben, op een kunstzinnige manier, d.w.z. levend-scheppend te kunnen uitdrukken.
Iedere poging op dit vlak, wat het ook is, zal de vrije ontplooiing van de wil bevorderen.
In de drie voorafgaande schooljaren leerden de kinderen de kleur- en vormwereld als elementen op zich kennen. Niet de nabootsing van uiterlijke voorwerpen werd geoefend, maar het beleven van de kwaliteit van een kleur in relatie tot andere; de spanning en de beweging van een lijn stonden op de voorgrond.
Nu komt het uitbeelden van de planten- en dierenwereld erbij en daarmee beginnen de problemen. Tekenen met penseel, kleuren met potlood? Hoe ver ga je met contouren?
Laten we eens naar het materiaal kijken dat tot nog toe werd gebruikt.
De waterverf maakt vloeiende vlakken mogelijk – de elementaire stemming van de omgeving van het dier: aardachtig-donker bij de muis; water, koelte bij de vis; zonnig verlicht tot schemerig groen van het bos bij het hert en de vos; hitte op de steppen of savannen bij leeuw en giraffe enz.
En de vorm? Kunnen de kinderen op deze leeftijd met een brede penseel de karakteristieke vorm van het dier laten ontstaan? Als aanduiding, zeker. Uit de koele kleurnuances kan de vorm van de vis; uit de rood-gele kleuren de vorm van een springende leeuw bij benadering ontstaan. Hoe sterker de kinderen zich met de door de leerkracht (met woorden) geschetste dierfiguur kunnen verbinden, met des te meer zekerheid zullen ze de kleuren vinden om met overtuiging tot een verbeelding te komen.
Maar hoe moet het wanneer ze een hert, een giraffe, muis of zebra moeten weergeven?
De kinderen zullen beginnen in de eerst opgebrachte kleurvlakken met het penseel te tekenen en weer weg te nemen: dunne poten, lange halzen, spitse snuiten. Alles wat karakteristiek is aan het dier zullen ze willen tekenen. Dat is een heel natuurlijke behoefte – maar met het brede penseel?
Alles wat tot nog toe met waterverfschilderen geleerd is, staat daarmee ter discussie. Het gevoel om nog meer met kleurvlakken te werken dat tot dan toe consequent ontwikkeld werd, wordt ineens niet meer aangesproken.
De omtrekslijn daarentegen zal nog steeds wat minder precies en vaag blijven. Maar de kinderen willen en moeten een vorm kunnen maken van wat als beeld in hen ontstaan is.
Aan de andere kant is het voor de kinderen nog niet mogelijk, ondanks de vele tekenoefeningen, een dier zuiver met lijnen te tekenen. (Bedenk wel wat het betekent om een voorwerp naar eigen voorkeur met weinig lijnen op papier te zetten). Dat wordt op dit niveau of slechts wat werktuiglijk en nietszeggend, volgens de methode: teken een ezel met alleen maar driehoeken en de haas met cirkels, of het wordt grotesk à la Micky Mouse.

tekenen schilderen 5

Je zult dus een overgang moeten vinden van de elementaire kleurstemming naar de karakteristieke (en tegelijkertijd anatomisch juiste) vormgeving zoals die ook later op de bovenbouw nodig is. Een schilderend tekenen waarbij de omgeving en de gestalte door de kleur in harmonie gebracht kunnen worden, zoals dat door de kinderen in harmonie ervaren wordt.

In de loop van de schooltijd is het onze opdracht in de kinderen het vermogen tot een heldere oordeelsvorming te ontwikkelen. Voor de leeftijd die hier besproken wordt, moet voorafgaan een levendig kunnen meebeleven, zoals op de meest voorkomende manieren uit de van buiten en van binnen werkende krachten de zuivere vorm van ieder voorwerp ontstaat.

De hier geschetste poging werd eerst in een vierde klas gedaan, dan ook in een vijfde en zesde ter voorbereiding op het handenarbeidonderwijs.
We hadden een grote doos met restjes oliekrijtjes, zodat alle kinderen hetzelfde materiaal hadden. Het uitgangspunt was niet de diervorm, maar altijd de omgeving. Deze dan meer licht met kleur aangegeven om vandaaruit langzaam verdichtend tot een vorm te komen. Als van binnenuit groeien dan aan de ronde of langwerpige romp de ledematen en de andere belangrijke organen.
Hier moet worden opgemerkt dat vanzelfsprekend iedere tekening wordt voorafgegaan door een gedegen vertellende schets, zoals door H.Rutz in het aprilnummer* indrukwekkend is beschreven. In een vijfde of zesde klas kan dat wat korter en geconcentreerder gebeuren.

tekenen schilderen 1

De afbeeldingen zijn helaas niet in kleur.

lll is het werk van een jongen die nog maar korte tijd in de klas was. Hij had alleen de teken- en schilderlessen van het laatste halve jaar meegedaan. Aan de bovenkant zie je wat hij eerst probeert: uit de beweging van de hand de vorm van de muis te pakken. Dat lukt niet. Maar de jongen wil graag en is handig, hij begint direct eronder met bruin en violet een aardachtige omgeving aan te duiden. In het midden wordt het violet dikker en verschijnt het langwerpige rompje van de muis en dan pas begint hij met de details: het nieuwsgierige spitse snuitje en de snorharen, tot aan de lange staart.
Het vierkante oliekrijt maakt een fijnere lijnvoering mogelijk door de scherpe kant, zoals eerder de vlakke kant zorgde voor het kleurvlak.
Daar zit dan het kleine muisje, een beetje in elkaar – maar wakker en gespannen.

De andere tekeningen zijn van kinderen die vanaf de eerste klas bij ons waren. Aan het krachtige gebruik van lijn en ruimte spreekt een grotere zekerheid.
Hoe slim steekt de egel zijn snuit uit zijn beschermende stekelhuid (IV):

tekenen schilderen 2

en hoe voorzichtig bedachtzaam sluipt de vos door het struikgewas:

tekenen schilderen 3

Hier kunnen maar weinig tekeningen afgebeeld worden. De leeuw is van een kind met een bijzonder talent:

tekenen schilderen 4

Dikwijls vind je in de tekeningen van kinderen die in hun vrije tijd uit zichzelf niet naar het tekenkrijt grijpen, de grootste fijngevoeligheid en lichtheid. Ieder kind vindt zo zijn weg naar een beeldende voorstelling; en deze gemoeds- en wilsactiviteit zal veel kunnen bijdragen aan het sterker worden van een innerlijk waarnemen en van de oordeelsvorming.

Hildegard Andrae, Erziehungskunst 18e jrg.-5-1954

Hierin staan nog meer zwart/witillustraties

*(nog) niet op deze blog verschenen

Dierbeschrijvingen: Grohmann – leesboek voor de dierkunde

Dierkunde: alle artikelen  m.n. nr.4 – het tekenen van een leeuw

VRIJESCHOOL in beeld: 4e klas dierkunde

zie vooral ook: Anke-Usche Clausen: Schöpferisches Gestalten mit Farben

waaruit de bovenste en de hieronder volgende:

tekenen schilderen 7

tekenen schilderen 8

deze tekeningen zijn gemaakt met de ‘blokjes’ van Stockmar: een uitstekend materiaal om vlakken te tekenen; de scherpere kanten maken ook details mogelijk.

1109-1030

.

VRIJESCHOOL – tekenen – zwart/wit (2-2)

.

OMTREKLIJN OF ARCEREN?

In de tekenoefeningen op de vrijschool, begonnen met de ‘rechte en de ronde’ in de 1e klas, tot aan de gecompliceerdere (a)-symmetrische vormen, wordt de lijn als een zelfstandig uitdrukkingsmiddel gebruikt. Ze is hierbij niet tot omtreklijn gedegradeerd die iets uitbeeldt, de contouren vormt van een voorwerp, maar ze is er zelf de de kunstzinnige uitdrukking van. Ze staat op zich; ze blijft op haar eigen terrein.

Deze feiten moet je zeer zorgvuldig onder ogen zien, willen er geen misverstanden ontstaan over de tekenoefeningen die Rudolf Steiner voor de pedagogie heeft gegeven. De verleiding is groot om de lijn als hét middel te gebruiken om iets uit te beelden in bijv. plant- dier- of menskunde.
Het gebied van de ‘pure of zuivere vormen’, waarbij de lijn met haar kunstzinnige beweging, met haar levendige kracht het alleen voor het zeggen heeft. en moet hebben, mag niet verwisseld worden met het tekenen van (af)beeld(ingen) – ook niet van levende vormen (bijv. van dieren).

Iedere keer wanneer Rudolf Steiner over dit gebied komt te spreken, keert hij zich zeer scherp tegen de contourlijn; hij noemt die een onwaarheid, een leugen, die in de schilder- en tekenkunst niet toegepast zou moeten worden.
In de 2 voordrachten ‘Stijlvormen van het organisch-levendige [1] zegt hij: ‘Is de lijn dan waar; is de tekening waar? Eigenlijk niet. Kijk eens naar de lijn van de horizon: die is er wanneer we erboven de kleur van de blauwe hemel  en daaronder die van de groene zee vasthouden. Wanneer we boven een blauw hemelvlak schilderen en onder de groene zee, ontstaat de lijn als de grens van beide vanzelf. Wanneer ik echter met een potlood de horizon als lijn teken, is dit eigenlijk kunstzinnige gezien, een leugen.’

En in de Torquai-cursus 1924 [2] staat:
“Wat is er aanwezig. (De omtrek van een gezicht wordt getekend (tek.2). Bestaat zoiets? Zoiets bestaat  helemaal niet. Dit bestaat wel (er worden schuine streepjes gezet, tek.3). Nu, enz., er zijn bepaalde vlakken in licht-donker en daaruit ontstaat dan een gezicht. Lijnen tekenen en daarmee een gezicht maken, is een onwaarheid. Dat bestaat helemaal niet.
(  ) Maar het kind niet aanleren met lijnen een paard te tekenen of een hond, maar het kind moet een penseel nemen en moet een hond schilderen. Dus in ieder geval niet tekenen. De begrenzing van de hond is er helemaal niet.’

Wie inzicht heeft gekregen in de moderne schilderkunst, zal daarin de contourlijn als een wezenlijk onderdeel van de voorstellingen hebben leren kennen. Zou je bij sommige hooggewaardeerde beelden de omtreklijn weghalen, dan bleef er van de kunstzinnige uitdrukking niet veel meer over. De moderne schilder kan eigenlijk nauwelijks nog zonder de omtreklijn; die geeft zijn beelden kracht; die brengt de kleuren pas tot glans. Maar een zorgvuldig geschoolde waarneming die niet zo lijdt onder onze tijd van techniek, zal met pijn in het hart in de moderne beelden starheid, en skeletachtigheid waarnemen. Het begrenzen of afsluiten van het beeld of de kleurvorm van de omgeving, hangt samen met ons eenzijdig intellectueel bewustzijn, dat er voortdurend op uit is de levende dingen van elkaar te scheiden om er met het verstand bij te kunnen.
We zouden kunnen zeggen dat het scherpe, alles afpalende intellect de contourlijn in de schilderkunst heeft gebracht die daardoor in het gevaar verkeert, te niet gedaan te worden. Zo is ze ook in de tekenkunst, in de voorstellingen met zwart-wit terecht gekomen; alleen met dit verschil dat je niet zo duidelijk merkt, dat ze ook hier niet op zijn plaats is.
We hebben het aan Rudolf Steiner te danken, dat hij niet alleen het schilderen, maar ook het zwart-wit van de contourlijn heeft bevrijd en daarmee beide kunsten weer aan leven geholpen. We moeten niet blind aan deze cultuurdaad voorbijgaan. Het is de daad van bevrijding van de beide kunsten uit het bereik van de dode techniek van het materialisme, van het intellectualisme.

De verlevendiging van het zwart-wittekenen ziet er aanvankelijk, zoals zoveel bij Rudolf Steiner heel eenvoudig uit, zo simpel dat het dikwijls helemaal niet serieus wordt genomen of wordt opgemerkt. Het gaat hierbij om het weergeven van zwart-witnuances die met een bepaalde arceertechniek van rechtsboven naar linksbeneden uitgevoerd wordt. [3]

arceren 8
(Het bezwaar dat deze techniek al door de oude meesters werd gebruikt en dus niets nieuws behelst, berust op onwetendheid op het gebied van het tekenen. De oude meesters gebruikten die alleen als achtergrond voor schaduwpartijen die bij het verdere werk door erover liggende, in een andere richting gearceerde vlakken weer verdwenen. Vandaar dat we ze alleen aantreffen bij schetsen en niet afgemaakte bladen, maar wel vaak van een bijzonder mooie werking).

Iedere van tevoren getekende – al is het maar een aanduidingsgewijze schetsmatige – contour moet zoveel mogelijk worden vermeden om een te vroege fixatie te vermijden. Dat vraagt beslist veel moed en vertrouwen in het kunstzinnig wordingsproces en tegelijkertijd worden met de meer gevoelsmatig bepaalde vermogens heel heldere bewustzijnskrachten opgeroepen bij dit kunstzinnige.

De tekenmethode van nu werkt uit een instinctief gevoel; eerst komt de omtreklijn, bij de modernisten dikwijls zwaar, vanuit een soort lichamelijke vitaliteit,  die begrenst de dingen meer of minder subjectief-temperamentvol en verdeelt zo het vlak, vormt allereerst de ‘compositie’. Met behulp van een omtrekgeraamte  wordt ze het uitgangspunt voor het beeld dat aan het ontstaan is, terwijl de nieuwe methode afziet van de zekerheid van het dragende geraamte en moedig vanuit een plek beginnend het vlak verovert. De compositie wordt nu het resultaat. Een totale ommekeer van een kunstzinnig wordingsproces is ontstaan. De oude methode legt de verdeling van de beeldvlakken door contourlijnen vanaf het begin vast en al het verdere uitgevoerde werk, of het nu in zwart-wit is, of in kleur – is min of meer alleen nog een opvullen van de verdeelde vlakken.
Op deze manier komt er vanaf het begin iets onwrikbaar stars in de beeldcompositie dat de kunstenaar door een zo groot mogelijke persoonlijke techniek levendiger probeert te maken.
De schraffeermethode daarentegen kan niets vastleggen, nergens in het beeldveld iets begrenzen; ze laat aan de fantasie nog lang speelruimte binnen het ontstaansproces van een beeld; het beeld kan daardoor tot het klaar is nog groeien en rijpen.
Om zo in het niets van een vlak, zonder aangrijpingspunten van een lijn, te werken, heb je moed nodig en om de licht-donkerwaarden met behulp van een zorgvuldig arceren uit te voeren: geduld.

Maar we moeten ook nog naar iets anders kijken.
Wanneer bij het tekenend weergaven van een ding, zij het vanuit het temperament, zij het met een dunne, vage, zij het met een zwierige, zij het met een uitgesproken harde lijn, gecontoureerd wordt, om het even of het meer naturalistisch is, dan wel in abstracte zin, snelt de kunstenaar a.h.w. te sterk het ding zelf binnen. Steeds, in ieder geval met het beginnen van een object binnen een omtreklijn is het gevaar verbonden, dat je je verliest in het teveel ding worden en niet genoeg bij het kunstzinnig objectieve blijft. Daartegenover staat het arcerende tekenen dat het ding alleen maar aanstipt omdat het alleen de vlakachtige licht-donkerwaarden wil laten verschijnen en nooit de begrenzing van het ‘teveel ding worden’ overschrijden kan. Het wordt op technisch vlak door de eigen methode beschermd tegen het onkunstzinnig naturalistische.
Wat meestal als moeilijk wordt ervaren en waardoor velen ervoor terugschrikken, is de onafhankelijkheid van het arceren van de vorm van het ding. Je moet steeds weer je best doen (wat echter wakker maakt) om je niet te laten beïnvloeden door de vorm wat de richting van de arceringen betreft. Maar daarin ligt ook het verfrissende en het tot objectiviteit komen van deze methode.
Zo bestaat bijv. de opvatting  dat je het krachtige groeien van een boom in de stam alleen maar kunt uitdrukken , wanneer je de lijntjes met de groeirichting van de stamt mee laat gaan. Dat je je dan hier niet alleen in de vorm verliest, maar ook nog in inwendige levensprocessen die met het kunstzinnig weergeven helemaal niets te maken hebben, wordt in zijn geheel niet opgemerkt.

Vanaf welke leeftijd kun je het arcerende tekenen oefenen? Strikt genomen, zoals het eigenlijk bedoeld is, pas na het 14e jaar, wanneer naast de vooropgestelde innerlijke aanwezigheid van licht-donkerproblemen in de ziel, er ook technische vaardigheid voor dit tekenen is. Minder strikt, aangepast aan de mogelijkheid van de kinderen, kan het ook op de basisschool gedaan worden. Bij de kleinere kinderen tot de 3e, 4e klas waarbij het hoofdzakelijk gaat om het illustrerend weergeven van verhalen die gehoord zijn, kun je het beste oliekrijtjes nemen die ook met de brede kant te gebruiken zijn.

Ik ben op de onderstaande inhoud ingegaan op het eind van dit artikel. (In blauw)

Vanaf klas 4 wanneer ook getekend wordt n.a.v de zaakvakken, in de dier- en menskunde, hoort het bij de stof het blad niet meer kleurig ‘bont’, maar in één kleur, behorend bij het voorwerp te behandelen. Dat zou de eerste stap kunnen zijn om vanuit de kleurenwereld naar het licht-donker over te gaan, maar nog binnen de wereld van de kleur. Later zou je wellicht over kunnen gaan op het warme roodkrijtstift dat wel al mooi licht-donker tot uitdrukking brengt, maar nog in een licht scala. Het zwart als eigenlijk middel voor het tekenen kan pas volledig gebruikt worden na het 14e, wanneer zielenkrachten ontwikkeld zijn die het zwarte in evenwicht kunnen houden.

Hoe kun je nu te werk gaan binnen de dierkunde, om bijv. een dier weer te geven, wanneer er een karakteristieke beschrijving aan vooraf gegaan is.

Er zijn veel verschijnselen in het dagelijks leven die onze fantasie prikkelen en vleugels geven; de bekendste daarvan is wel een met wolkenflarden bedekte hemel. Wie heeft niet eens geprobeerd in de zich voortdurend veranderende wolkenvormen alle mogelijke vormen te zien. Er zal nauwelijks een kind te vinden zijn dat daarbij niet razend enthousiast werd en een beeldend kunstenaar.
Wat is echter het geheim van dit proces? We hebben te maken met flarden die voortdurend van vorm veranderen en in ons de kunstenaar mobiliseren. Maar deze zich veranderende flarden kunnen we met behulp van het arceren met gemak zelf scheppen, daarvoor hoef je geen ‘kunstenaar’ te zijn.

arceren 9Je kunt bijv. een of ander vlak arceren; dat kun je dan horizontaal uitbreiden tot een langwerpige vorm die op de romp van de meeste dieren lijkt. Wanneer ik die vorm aan de ene kant nog verder uitwerk tot een punt (kop), de andere kant op tot een lang dun ding (staart) teken ik naar boven waar kop en romp elkaar ontmoeten twee kleine verhoginkjes (oren) en van onderen vier kleine streepjes (poten) en zo ontstaat er vanzelf een muis.

Dit voorbeeld wil geen recept zijn om een muis weer te geven, maar om te laten zien hoe uit het zich veranderende vlak op een fantasievol kunstzinnige manier het motief zichtbaar wordt. We beginnen niet met een vage voorstellingsgedachte van de muis, maar met het vlak en veranderen dit zo (net zoals een wolk verandert), tot het kunstzinnige motief steeds zichtbaarder wordt. Alleen deze manier van werken is in overeenstemming met het vermogen van het kind in de basisschool, iets te maken. Het ziet en ervaart de voorwerpen nog niet als plastisch met contouren, maar veel meer als een schilderachtig vlak. Het eigenlijke ‘leren zien’, het omvatten van de voorwerpen met de kruisrichtingen van het oog en in het bijzonder het ‘leren zien’ m.b.t. het tekenen, ontstaat pas na het 14e jaar.

Deze muisjes komen in de kunstzinnige vormgeving tot leven, als de vlakken uit het licht-donker van het hele vlak naar voren komen, dus de dieren in samenhang met hun omgeving.

Hoe verschillend een vlak met behulp van een fantasievol scheppend zien uitgewerkt kan worden, kunnen de voorbeelden laten tonen die nog met veel meer uitgebreid kunnen worden. Ze kunnen je erop attent maken hoe veel variaties en mogelijkheden tot omvorming in zo’n eenvoudig vlak zitten.
(Bij deze beelden was het niet de bedoeling een motief door ‘uitsparing’te laten ontstaan (dus door eerst de omgeving te arceren).

arceren 10

(    )

Alles wat we het kind aanbieden, werkt door tot in het fysieke. Door de groeikrachten wordt het een deel van het lichaam dat opgebouwd wordt. Omlijnde tekeningen hebben net zo’n werking als dode begrippen, als iets wat onbuigzaam is, afgepaald, wat niet mee veranderen kan, dat niet meegroeien kan in het jeugdige organisme en tot ballast wordt. Daarom is het zo belangrijk dat, wat in een kind te vroeg al vastomlijnd en schematisch geworden is (boompjes, huisjes, enz.) door kleur (schilderen) en het arcerende tekenen van vlakken weer gaat stromen, in beweging komt. Door de tegenwoordige, hoogst schadelijke invloed van de omgeving, komt het kind te vroeg in een verhardingsproces. En steeds meer en duidelijker zal de toekomst laten zien hoe heilzaam en verbeterend kan werken, wat Rudolf Steiner voor het schilderen en tekenen aangegeven heeft.

Carl Fröbe, Erziehungskunst, 18e jrg. 11-1954

Bij mijn weten heeft de manier van werken die Fröbe hier in 1954 propageerde, niet tot een algemeen gebruikte methode van het tekenen op de vrijeschool geleid.
In het boek van Jünemann/Weitmann: ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’: wordt de arceertechniek alleen genoemd voor de bovenbouw; in Jünemanns boek over bordtekenen staan geen illustraties met arceertechniek.

Anke-Usche Clausen besteedt er in haar boek: ‘Zeichnen = Sehen lernen veel aandacht aan, maar vanaf eind klas 7! en vooral voor de bovenbouw.
In haar ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben’ komt de arceertechniek, dus met kleur, niet voor.

Dat wil niet zeggen dat er geen vrijeschoolleerkrachten zijn die de leerlingen in de onderbouw, met kleur, de arceertechniek laten gebruiken.

In deze tekening uit ‘De Vrije School‘ is overduidelijk een streepjestechniek te zien. Een kind komt daarop niet zelf.

koningsbeeld


De gearceerde randen doen voor mij wat gekunsteld aan, vooral wanneer je het vergelijkt met deze:

K 4

Ook bij het weeergeven van de letter zelf, heb ik mijn grote twijfels of je dat wel op deze manier moet doen:

letterbeeld K 2

Ook al begint het schrijven met tekenen, als de letter eenmaal zichtbaar is geworden, moet deze ook ‘geschreven’ worden, d.w.z. 1 vertikale lijn (de rechte!) van boven naar beneden; de 2e (rechte) van rechtsboven naar de vertikale toe en vanuit het raakpunt een rechte schuin naar rechts beneden, dus zoals de rode hierboven. Stoppen bij het raakpunt en dan weer opnieuw aanzetten ‘ergens’ op de schuine is een overbodige beweging vanuit de latere schrijfbeweging. Waarom zou je kinderen iets aanleren wat ze later weer moeten afleren! 

De vraag is dus of je deze techniek in de onderbouw moet gebruiken. 
Ik heb er zelf wel mee geëxperimenteerd, maar heb het snel losgelaten. Hoewel ik de techniek voor het zwart/wit heel mooi vind, komt deze m.i. pas volledig tot zijn recht als je werkelijk in staat bent bijzonder fijn te nuanceren in de zwart/wit tinten. Het vermogen daartoe ontstaat echt pas rond de puberteit en Clausens tijdstip: eind 7e klas lijkt me in de juiste richting gaan.

De muis en de leeuw in bovenstaand artikel vind ik voor 9 à 10-jarigen toch te star, vooral als je de techniek vergelijkt met die van Clausen die bij het tekenen veel meer vanaf de beweging werkt, wat veel dichter bij het kind van die leeftijd staat:

Clausen 1

In het leesboek ‘Zonlicht‘ staan ook gearceerde illustraties: A.J.Miedaner maakte er, maar ook staan er enkele in van leerlingen van de Zeister vrijeschool:

arceren 1

In onderstaande tekening (uit ‘De Vrije School’) is ‘gewoon’ getekend en is voor mij meer ‘des kinds’ dan de bovenstaande.

tekening vrijeschoolkind

Nog kunstzinniger vind ik de tekeningen uitgevoerd met de wasblokjes:
(Uit: Schöpferisches Gestalten mit Farben)

waskrijt 1

Dat neemt niet weg dat de expressie in een arceertekening ook heel mooi kan zijn, mits je de techniek beheerst en dat doe je eigenlijk pas (ver) na het 14e jaar:

arceren 2(Uit ‘Zonlicht’)

Ik wil er niet te ‘zwart-wit’ over doen. Er kunnen altijd motieven zijn waarom jij het voor een kind of een aantal kinderen juist vindt om in de onderbouw met kleur te arceren. Maar al met al concludeer ik wel dat het arceren als zwart-wittechniek een prachtig middel is om jongelui in de puberteit waarin de wereld vanuit de ziel zo zwart-wit kan worden beleefd, als pedagogische hulp te leren omgaan met ‘zwart-wit’. 

In het genoemde ‘Zonlicht’ staan ook een paar zwart-witillustraties:

arceren 3

Ook bijv. in de delen ‘Zonnegeheimen‘ van D.Udo de Haes (uit deel 2):

arceren 4

Groot talent op dit gebied: Assja Turgenieff

arceren 5

In ‘Kindheitslegenden‘ Jakob Streit.

In ‘Der Dreigliedrige Mensch‘ van L.Vogel heeft Alfred Stolle illustraties gemaakt met deze arceertechniek:

arceren 6

Ik denk dat wanneer je op deze manier in bijv. de 8e klas delen van het skelet tekent, je niet meer zo snel vergeet hoe een voet eruit ziet; of een ribbenkast.

arceren 7

meer

Maar die kan ook weer zo:

zwart-wit houtskool 1

Hier is de wart-wittechniek a.h.w. een toegepaste bij een vak. (Uit ‘De Vrije School’)

Uiteraard is deze techniek vanaf eind 7e en verder tot in de 12e (d.w.z. wanneer de vrijeschool tot in de hoogste klas echt vrijeschool kan zijn) mede een deel van het tekenonderwijs. 
Zie daarvoor bijv. voor klas 9: Hell-Dunkel-Zeichnen im 9. Schuljahr auf dem Hintergrund der Schwarz-Weiss-Kunst Dürers;
10e klas: Umsetzen von Schwarz-Weiss in Farbenphantasie,
in  ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’

[1] Voordrachten van 28 en 30 december 1921 in GA 287-290. Hoe opnieuw uitgegeven niet duidelijk.
[2] GA 311/133-134
Vertaald
[
3] zie artikel van Assja Turgenieff

6e klas: zwart-wittekenen  [1]    [2]

VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas -zwart-wittekenen – alle beelden

1066-988

.

VRIJESCHOOL – tekenen – zwart/wit (2-1)

.

Rudolf Steiner maakte tijdens zijn voordrachten soms bordtekeningen om zijn woorden te verduidelijken. 
Die zijn lang niet alle bewaard gebleven.
Sommige werden op zwart papier gemaakt. Daarvan zijn er wèl een aantal bewaard.
N.a.v. die schetsen zijn in de gedrukte uitgaven van de voordrachten tekeningen gemaakt door o.a. Assja Turgenieff. Ze deed dit op een speciale manier: ‘met schuine streepjes – schrafferend; arcerend.

Ze maakte met deze techniek vele illustraties:

6e klas zwartwit vb Turgenieff 1

bij de ‘Kindheitslegenden‘ die Jakob Streit navertelde, bijv.

In haar boek ‘Die Goetheanum-Fenster-Motive tekende ze herinneringen op aan Steiners aanwijzingen voor het zwart/wit tekenen.

Haar uiteenzettingen over kunst en wat ermee samenhangt vond ik altijd best lastig te doorgronden. 
De aanwijzingen die erin staan voor de techniek van het arceren, helpen wel mee je goed voor te bereiden op de lessen die je in de 6e, maar ook in hogere klassen, wilt geven 

Steiner:
“De strepen mogen nooit met de vorm meegaan, – ze moeten niets met de vorm van doen hebben. Kijk, zoals bij u, de strepen gaan, hoewel heel miniem, afbuigend mee met de plastische vorm. Dat is fout. Je moet leren arceren helemaal onafhankelijk van de vorm. Dus nooit dergelijke strepen maken:

6e klas zwartwit vb Turgenieff 2

anders ontstaat er een lijn; – maar de lijn is een leugen in het kunstzinnige. – De lijn mag je wel gebruiken bij de opbouw van een tekening, maar niet verder dan wanneer een architect een steiger gebruikt om een huis te bouwen. Wanneer het huis klaar is, zijn de steigers weg. U mag dus niet van de lijn uitgaan en op het eind van de tekening moet ieder spoor van contour verdwijnen.

De strepen moeten heel duidelijk zichtbaar zijn, vrij, karakteristiek,

6e klas zwartwit vb Turgenieff 3               zo                                                                                                         of zo
Het karakter moet in de strepen zelf liggen, zo gevarieerd mogelijk; smal of breed  enz. Dat maakt het kunstzinnig. Wanneer u een vlak donkerder wil maken, kunt u  wat mij betreft – wanneer u het niet anders voor elkaar krijgt – kruisen; maar schuin – nooit onder een hoek. Probeer het echter te bereiken door de strepen dunner te maken, nieuwe strepen daartussen waardoor de richting van de strepen altijd hetzelfde blijft.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 4

Hiermee bevrijdt u het tekenen van de lijn, want de lijn in het kunstzinnige is nergens mooi.”

Om daarover meer zekerheid te krijgen, liet ik hem tijdens een euritmie-oefening een euritmievorm zien die hij zelf getekend had. Hier was het een en al lijn en toch was het kunstzinnig mooi.

“Dat denkt u maar, dat die mooi is,” antwoordde hij; “die is pas mooi wanneer ze in de ruimte wordt gelopen. Dit is bedoeld voor in de tijd. Een lijn is alleen kunstzinnig op zijn plaats,” voegde hij toe, “in een karikatuur; want de karikatuur is puur intellectueel. Daar is de lijn op zijn plaats.”

In gesprekken over deze techniek, vooral met kunstenaars die m.n. op het gebied van de grafiek werkzaam waren, stootte ik meer dan eens op weerstand. Dat kan zo samengevat worden:
Dat de kunstenaar zich niet hoeft te onderwerpen aan een opgedrongen wet, maar zijn temperament vrij moet volgen, – dat deze aanwijzingen geen nieuwe kunstzinnige impuls zijn, – veel meer een speciale techniek die – wanneer je die daadwerkelijk zou gaan toepassen – vervelend is, zelfs afstompend werkt. Dat er geen rechtvaardiging bestaat om een speciale streepjeslaag te kiezen; dat  het onmogelijk is om op deze manier tot werkelijke vormgeving te komen.

Omdat deze bezwaren steeds weer naar voren kwamen, geloof ik dat het op zijn plaats is, een paar ervaringen weer te geven die ik aan de hand van deze techniek opgedaan heb. Want Rudolf Steiner bedoelde hiermee geen dogma en geen kunsttheorie, maar concrete aanwijzingen waarmee je praktisch oefenend nieuwe dingen leerde, nieuwe dingen uitwerkte……..

Assja Turgenieff spreekt dan over een schets die Dr. Steiner voor de beeldhouwsters Miss Maryon maakte helemaal met deze streepjestechniek; ongeveer in de tijd toen Dr.Steiner met mij over de arceertechniek had gesproken.
De schets stelde een vrouw voor die zich naar een groep kinderen boog. Ik teken deze uit mijn herinnering. Slechts een zwakke afspiegeling, – maar de hele gestalte en beweging was er al. En toch kreeg je het gevoel: de gestalte kan nog veranderen, nog dieper buigen, de handen nog verder uitstrekken; ze liet de toeschouwer vrij. Ze liet ook aan de kunstenaar de volle vrijheid, tot het punt van afronding van het totaalplaatje, nog te veranderen; de vormgeving te zoeken. Dat had niet gekund bij een vastgelegde contour.  Het behoort ook tot de eerste ervaringen die je door deze methode opdoet: een van tevoren getrokken contourlijn ervaar je als dwang. Een kunstenaar die zijn beeld in lijnen vastlegt, neemt daarmee het puur kunstzinnige van tevoren weg; maakt zijn activiteit geringer. Door het zoeken naar de vorm zonder omtrekslijnen, heeft hij de mogelijkheid, tot het beeld klaar is, in het wordingsproces, bij het ontstaan zijn werk vorm te geven.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 7

“U moet een vlak maken en daarop uw hele gevoel, uw aandacht richten en dan het andere vlak” – zei Dr. Steiner vaak tot ons bij het snijwerk aan de architraven in het Goetheanum, “en nieuwsgierig, gespannen erop wachten welke grenslijn tussen de beide vlakken ontstaat. Die moet je nooit van tevoren bepalen.”

In overdrachtelijke zin is deze uitspraak ook van toepassing op het tekenen. Afzien van een vastgelegde lijn brengt een onverwacht element met zich mee dat iemand tijdens het werk tegenkomt – je zou willen zeggen -; iets onbekends dat juist een grotere wakkerheid en innerlijke activiteit vereist. Het brengt met zich mee – als je er daadwerkelijk toe komt met deze methode te werken, – een bevrijding van het in het kunstzinnige zo storende vastpinnen van een intellectuele voorstelling, van die activiteit van het hoofd en concentreert, verinnerlijkt het bewustzijn op een activiteit in het gevoel zelf die de tegenstelling koud en warm, licht en zwaar meebeleeft en uit dit innerlijk tasten de vormen gestalte geeft – niet van te voren zich voorstellend, maar direct in het scheppen.

“Slechts in uw hoofd bent u sentimenteel”, zei Dr. Steiner aan ons euritmisten, ‘het hart weet het juiste al.”

Een soort ritme, een ritmische wetmatigheid waarin je met de arceertechniek komt, draagt ertoe bij om ons  ritmisch beleven bij het vormgeven te betrekken.

“Niet met de vorm meegaan”,- deze aanwijzing maakte mij erg ongelukkig bij het tekenen van bomen. De groeikrachten in hun bewegingen door stam en takken met het potlood te volgen, was toch zo vanzelfsprekend. In de tijd waarin ik mij met deze vraag bezighield, herinnerde ik mij een ets van Piranesi. Anders dan op de gewone manier gegraveerd, stond er midden in het beeld een boompje geheel met schuine arceerstrepen. Heel krachtig stond dat boompje daar, – alsof het gemaakt was door het nagaan van de vorm; maar veel levendiger, van licht en lucht doortrokken. Ook dat is één van de eerste ervaringen die je op dit gebied kan hebben, dat juist deze manier van tekenen de beste weg is bij het zoeken naar wat Rudolf Steiner de ‘intensieve’ werking, het van ‘binnen ook lichtende’ noemde.
Met een eenvoudig voorbeeld wil ik nog laten zien, dat met een schijnbaar zich beperken tot 1 genomen arceerrichting de kunstenaar inderdaad rijkere vormgevingsmogelijkheden krijgt, hoewel het eenvormige karakter van het geheel daardoor in de hoogste mate benadrukt wordt.

Laten we eens drie gelijke driehoeken nemen, in verschillende richtingen gedraaid, een keer met de omtreklijn en een keer met schuine arceerstrepen getekend.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 5

In het eerste geval, hoe de driehoek ook gedraaid is, de vorm wordt op identieke manier weergegeven. In het tweede geval ontstaat de noodzaak iedere keer anders te vormen, al naar gelang de plaats die ze inneemt in de totaalcompositie. Zou je in plaats van een simpele driehoek bijv. een gezicht in verschillende richtingen op deze manier tekenen, dan zou je zien hoe eindeloos veelvuldig, hoe vrijheid bevorderend daar juist dit eenheidsprincipe een bewijs voor is.
Het is alleen maar een teken van een gebrek aan zelfvertrouwen te geloven dat een erkende wetmatigheid de vrijheid van de kunstenaar, zijn subjectieve beleven nadelig kan beïnvloeden. Veel meer nog dan de beeldend kunstenaar heeft de musicus de bronnen van zijn scheppen in zijn innerlijke beleving te zoeken; en toch is hij niet bang dat hij zijn beleven afzwakt wanneer hij de objectieve  wetmatigheden van de muzikale wereld bestuderend volgt. Ook een intensivering van het subjectief beleven betekent echter ook voor de beeldend kunstenaar het objectiveren van het beleven, – een innerlijke verrijking, wanneer hij het besluit neemt zijn temperament aan de wereld van de vorm te scholen; ook een veroveren van een grotere uitdrukkingsvrijheid, dan de persoonlijke willekeur ooit zou bereiken. Maar de weg van de kunstenaar eist “tussen expressionisme en impressionisme” een intensiever, maar ook een geduldiger studeren.

‘Vijftig keer moet U dit beeld schetsen, – dan wordt het goed”, hoorde ik Dr.Steiner tegen een kunstenares zeggen; en dat tegen een kunstenares die zeer beslist wel wat kon en talent had.

Wanneer je het karakter van de lijnvoering in de eerste eeuwen van het christendom, inclusief Byzantium en tot in de voor-renaissancetijd  vergelijkt met de onze, krijg je daarbij een heel verschillend gevoel. Het is of de middeleeuwse monnik uit een in het onbestemde, in een aan iets totaals  overgeleverd gevoel dit innerlijke leven of schouwen  wilde bevestigen, zich daarvan bewust wilde worden in de door de omtrek bepaalde lijn. Vanuit het goud-groen dat hij mediterend aftastte, lichtte zijn bewustzijn op aan de daarin geschreven tekens.
Wanneer bepaalde moderne richtingen weer proberen toegang te krijgen tot dit beleven van wat er getekend is, wordt hun lijnvoering gekunsteld; krijgt een gedwongen karakter; want het bewustzijn waaruit de kunstenaar nu kan scheppen, is diametraal tegenovergesteld aan dit voor de renaissance liggende bewustzijn. Van nature heeft het de neiging tot begrenzen, tot afscheiden – een abstract worden en een uitdrukking daarvan is de lijn:

“Slechts in het intellect is de lijn op zijn plaats”, meende Dr.Steiner.

Er hoort een wilsbesluit bij en werken met de beleving zelf om van voorwerpen waaraan we gehecht zijn, weer te komen bij ‘wat er tussen de dingen ligt.’
Uit dit gewonnen beleven van een totaliteit wordt ons de mogelijkheid gegeven de begrenzing weer als een teken van de geest te vinden. Gaan we echter in het arceren ‘mee met de vorm’, dan komen we er onwillekeurig toch toe de begrenzing als lijn te gebruiken. Daarmee hangt nog iets anders samen.

Richting wijzend wordt door Rudolf Steiner dikwijls aangegeven op alle gebied van de kunst, een zin van Goethe uit zijn ‘Spreuken in proza”; ‘wie begint het openbare geheim van de natuur te onthullen, voelt een onweerstaanbaar verlangen naar wie dit het waardigst kan uitleggen, de kunst.’ – Schoonheid is de uiting van verborgen natuurwetten die zonder haar verschijnen eeuwig verborgen waren gebleven,’ zei Goethe op een andere plaats.
Wanneer je de verborgen geheimen in het zwart-wit wil ontdekken, dan vind je tussen deze en de wereld van de kleuren een wezenlijk verschil.  Kleuren hebben de eigenschap een te worden met de vorm. Niet alleen de kleuren van de vaste vormen – bijv. die van het incarnaat of van de planten – maar ook de neiging één te worden, met de vorm en de beweging samen te vloeien, zie je bijv. aan de vluchtige verschijnselen aan de hemel. Kijk je echter naar een belicht gelaat dat zich in het licht langzaam beweegt, zie je onmiddellijk aan deze heel eenvoudige waarneming dat licht en schaduw niets gemeen hebben met de vorm. Alleen de werkingen bereiken het zichtbare, die brengen de dingen in verschijning, behoren echter zelf tot een wereld die met de vormen niets gemeenschappelijks heeft, die niet ‘met de vorm samengaat’.

Probeer je meer vertrouwd te raken met deze beide elementen van licht en donker, dan vind je allereerst, wat in de meest eenvoudige optische proeven bekend is, dat het lichte de neiging heeft zich uit te breiden, groter te lijken – het donkere echter werkt naar binnen, kleiner wordend.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 6

Het groter worden van het lichte kun je tegelijkertijd als een tendens karakteriseren van het vluchtiger worden, van het licht worden, van wat naar boven streeft, – zoals het donkere als een zich sluitende, zich samenballende kracht kan worden ervaren, die naar onder in de zwaarte schiet.
Wanneer de mens probeert deze dualiteit in zichzelf mee te beleven, zich ermee uiteen te zetten, dan kan hij een gewaarwording hebben, dat zijn linker kant zich meer verwant voelt met de meer vluchtige krachten; de rechter meer met de vaster wordende krachten. Het innerlijke gebaar dat een relatie tot deze beide krachten vormt – het gebaar van een levendig, beweeglijk evenwicht, heeft voor de mens tot gevolg de schuine richting van boven links naar beneden rechts.

De ‘van boven rechts naar beneden links’- voor de kijker – toegepaste streep die de wisselwerking van licht en schaduw veroorzaakt, om het even of je vanuit het lichte naar het donkere toewerkt of omgekeerd, hangt samen met de ‘geheime natuurwetmatgheden’, waarvoor het kunstzinnige de opdracht heeft de uitlegger te kunnen zijn.

“Gelooft u dat je met deze methode nu iets grootsers in het licht-donker kan bereiken dan Rembrandt gedaan heeft?’- werd ik een paar keer gevraagd.
Zeer zeker niet.  Rembrandts kunstenaarschap als gave Gods is en blijft uniek. En tot een erkende, anders gezegd: in het bewuste gevoel waargenomen methode zo ver innerlijk verwerkt dat ze tot een nieuwe scheppingskracht zich in ons metamorfoseert, hoort nog een zeer lange weg van persoonlijke ervaringen; behoort een inspiratie die het werk tegemoet komt. Bovendien behoren deze kunstzinnige mogelijkheden, die we nog maar net kunnen bevroeden, misschien niet tot een toekomst die wij kunnen bepalen. We zouden slechts moeten afzien van deze toekomst van een in de werkelijkheid van de geest opnieuw gefundeerd kunstenaarsschap, was ons niet de mogelijkheid gegeven aan de geestelijke inhoud van de elementen zelf die een kunst tot kunst maken – of het nu het woord is, de klank, kleur of licht en schaduw – te leren die tot onze ‘leermeester te maken’, zoals Rudolf Steiner het eens onder woorden bracht.
Deze dingen kunnen hier slechts gebrekkig geschetst worden. Anderen kunnen aan deze kennis andere ervaringen opdoen. Hiermee wordt slechts aangeduid waarom het belangrijk leek de schijnbaar toevallige, eenvoudige opmerkingen van Rudolf Steiner zo goed als mogelijk weer te geven.

Voorbeelden van arceerwerk: VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas tekenen – zwart-wit (2)

6e klas: tekenen zwart-wit (1)

6e klas: alle artikelen

1064-986

.

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – tekenen – zwart/wit (1)

.

Met het 11e, 12e jaar komt het kind – de een wat eerder, de ander wat later – in een nieuwe ontwikkelingsfase.
Lichamelijk begint er van alles te veranderen. Opvallend is de verandering in de ledematen: armen en benen lijken overmatig te groeien: het kind ziet er ‘slungelig’ uit.
De blik wordt anders: scherper, maar tegelijkertijd kan het kind zich in ‘dagdromen’ verliezen.
Een uitvoerigere beschrijving van een zesde-klasser vind je hier 

Rudolf Steiner beschrijft deze ontwikkeling vanuit het 4-ledig mensbeeld zo, dat duidelijk wordt, dat in het kind iets nieuws geboren wordt: het astraallijf: de ziel als vermogen om de buitenwereld te verinnerlijken en de binnenwereld naar buiten te brengen.
Niet, natuurlijk, dat het kind daarvóór géén ziel had, maar deze was veel inniger verbonden met de levenskrachten. Nu wordt deze ziel veel zelfstandiger, maar ‘eigen’, met o.a tot gevolg: een eigen oordeelsvorming.
Die is uiteraard ook weer sterk aan de eigen zielenstemming gebonden, maar door het zelfstandiger worden, ontstaat ook de mogelijkheid tot objectiveren; tot het andere zien; maar ook de ander.

Zoals we dat kennen van de puber: het zijn stormachtige ontwikkelingsprocessen.

Het systeem van botten, de krachten van het mechanisch-dynamische krijgen overwicht op de ritmisch-bewegende krachten. De jonge mens stoot zich aan de materie en vanuit de ziel ontstaat passief en actief verzet. Sombere gedachten naast grote idealen;  alsof er een strijd begint tussen licht en duisternis.

Het vrijeschoolleerplan is a.h.w. een antwoord op de ontwikkeling van de kinderziel (anders is het geen vrijeschoolleerplan) en vanaf klas 6 worden daarom vakken geïntroduceerd die tegemoet komen aan wat het kind nu gaat doormaken.

Nu het kind echt aardeburger gaat worden, maakt hij kennis met de ‘aarde’vakken: natuurkunde, scheikunde, mineralogie, voeding.

En verrassend: om niet alleen maar ‘naar beneden’ te kijken: boven ons bevindt zich een wereld van grote schoonheid: de sterren: de 7e klas verdiept zich een periode lang in ‘de hemel’.

Dit ‘hemelhoog juichend, dodelijk bedroefd’ [1] wordt a.h.w. beantwoord met het zwart-wit tekenen.

Wie naar bovengenoemde vakken kijkt, zal zien dat het vooral vakgebieden zijn waarbij je moet waarnemen. Intensief moet waarnemen.
Terwijl er in het kind van alles aan gevoel opwelt, wat hem in beslag neemt, wordt bij deze vakken de aandacht verplaatst naar de buitenwereld en n.a.v. van wat het daar opmerkt, moeten nu oordelen worden geveld.
Je zou kunnen zeggen: in een wereld van grote subjectiviteit (eigen gevoelsleven) wordt de blik gericht op de wereld van grote objectiviteit: ‘zo is het – of je het nu mooi vindt of niet; of je het er mee eens bent of niet’.

Denken = oordelen, kan niet zonder waarnemen.

Rudolf Steiner:
In de tijd gaat het waarnemen aan het denken vooraf.
Waarnemen roept het denken op.
Met het waarnemen is niet gelijktijdig het begrip gegeven. Mijn denken voegt het begrip toe. [2]

Deze gezichtspunten zijn dus voor vakken als natuur- en scheikunde uitermate belangrijk. Niet allerlei al gevonden wetmatigheden uit het hoofd leren, maar door waarnemen zelf op de al bekende natuurwetten komen.

Bij het tekenen – dat is tenslotte een kunst – gaat het niet in de eerste plaats om het denken dat door waarnemen gevormd kan worden, maar door doen.

Wanneer het om ‘licht-donker’ gaat, gaat het zeker om ‘schaduw’. En de leerlingen moeten deze allereerst goed leren waarnemen.
Dan moet er een lichtbron zijn en een voorwerp waarop het licht valt en een schaduw geeft.

Hoe ziet de schaduw van een bol eruit, of een ander voorwerp.

In ‘Vrije opvoedkunst’ – staat een artikel waarin beschreven wordt hoe Rudolf Steiner in 1923 in een klas van de vrijeschool Den Haag tekenles geeft.
Het betreft hier een 4e klas:

‘Steiner nam een theekopje in de hand en toonde het de kinderen. ,.Dit is een theekopje. Wat zie je er nu aan?” zei hij, terwijl hij het gordijn voor het raam heen en weer schoof. De kinderen zagen nu het licht meer en minder sterk op het kopje vallen, zodat de schaduwzijde meer en minder duidelijk zichtbaar werd. Na enige tijd merkten ze waar het om ging en antwoordden: „schaduw”.
„Juist,” zei Dr. Steiner en tekende op het bord schaduw.

6e klas zwartwit vb Steiner

Daarna nam hij een bordendoek.
„En hoe lopen hier de schaduwen?” vroeg hij. De kinderen wezen met de handen aan: vertikaal.
„Zo!” zei Dr. Steiner en tekende bruine schaduwstrepen.

6e klas zwartwit vb Steiner 2

Nu nam hij de spons en vergeleek die met het theekopje; aan de spons zijn n.l. nog afzonderlijke schaduwen door alle sponsgaten. Daarna sprak hij over de slagschaduw, die het theekopje op tafel wierp. En kleurde het bovenste groen, het onderste lichtbruin en stromend geel van links.

„Wat is dat nu?” vroeg hij de kinderen.

„Een boom!’’ riepen ze na enige tijd vol enthousiasme.

6e klas zwartwit vb Steiner 3

Steiner werkt in deze klas nog met kleur.

(In klas 4 kan zeer zeker al met houtskool worden gewerkt, bijv. wanneer er dieren worden getekend.)

Uit dit voorbeeld van Steiner is duidelijk dat hij hier de kinderen iets laat waarnemen, wat ze eigenlijk vanuit hun eigen leven al kennen: een boom. De contouren komen echter niet tot stand door het trekken van lijnen, maar door de werking van licht/donker. ‘Lijnen zijn abstracties’, zei Steiner meer dan eens.

Wat een fijne voorbereiding kan het zijn wanneer je met een 6e klas buiten gaat zien, hoe licht op een voorwerp en de daardoor geworpen schaduw eruit zien.

Voor een deel van de opmerkingen in dit artikel maakte ik gebruik van  ‘Der künstlerische Unterricht in der Waldorfschule – malen und zeichnen [2]

De leerkracht kan er niet omheen, zelf eerst op ontdekkingsreis te gaan om de wereld van de schaduw te bestuderen. De herfst is daarvoor heel geschikt. Wanneer op een heldere dag in oktober het licht door de bomen valt, vertonen zich op de bladeren bijzonder mooie licht-donkerschakeringen. Aan de boomstammen en takken zie je lichte en donkere schaduwpartijen die er elk naar gelang de boomsoort verschillend uitzien. De belichte kant van een berkenstam licht wit op; de niet-belichte grijs-wit.

de belichte kant van een goudenregen is goud-groen; de niet-belichte zwart.
Overal wordt door het licht/donker de plastiek van de boom zichtbaar.
De herfst is de tijd van de lange slagschaduwen. In de vroege namiddag zijn ze net zo lang als in de zomer op avond. Langs wegen en straten met bomen zie je brede en smalle; elkaar snijdende schaduwen.

Voor je met houtskool begint, kun je met de klas een gezamenlijke wandeling maken en de leerlingen de veelsoortige schaduwindrukken in zich laten opnemen.
Gaat de weg langs een watertje waaraan oude huizen staan met spitse daken en hoge schoorstenen, zie je een bijzondere hoeveelheid slagschaduwen. Ze vallen óveral op en maken zichtbaar of een voorwerp vlak, steil, spits of rond is.

Wanneer dan het eigenlijke tekenen begint, moeten de kinderen met het materiaal – houtskool of grafietstift, vertrouwd raken (dat kunnen ze vanaf klas 4 al zijn).

Eerst moeten ze nog eenvoudige oefeningen maken om de techniek te leren beheersen: er wordt met de lange kant gewerkt, niet met de punt.

Het fijnste werkt het wanneer het papier op de tekenplank vastzit, met plakband.

De kinderen kunnen ervaren dat het lichte groter lijkt; alles wat donker is kleiner.
Er zijn leerlingen die het moeilijk vinden om te differentiëren in lichter en donkerder: bij hen overheerst een zelfde grijstint. Ze schilderen nog meer dan ze tekenen.

Na dit ‘in-oefenen’ komt de volgende stap: bijv. het tekenen van een bol, een cilinder, een kegel.

Eerst demonstreer je het met een groot model, waaraan de kinderen zich ook oriënteren kunnen. Daarvoor moet je een (sterke) lamp hebben die je op het voorwerp richt.

Op het bord doe je dan voor hoe je het voorwerp uitspaart. Vanuit de omgeving moet je voorzichtig met grijs (dun) het voorwerp naderen. Wanneer dat dan zichtbaar is als uitgespaarde vorm, moet de plastiek aangebracht worden. Daarvoor is de lichtbron bepalend. De belichte zijde blijft wit. Vandaaruit moet je langzaam in fijne nuances naar het wat donkerder is. Als dat klaar is, kan de slagschaduw worden aangebracht.

Goed waarnemen. Niet te snel, voorzichtig werken. Veel oefenen. Het gaat om het leerproces, niet meteen om het resultaat. Sommige kinderen zullen moeten oefenen, oefenen en oefenen. Anderen zullen het sneller beheersen. Die hebben een andere, wat moeilijkere opgave nodig. Op den duur zal niet iedereen op hetzelfde niveau bezig zijn.

In plaats van 1 kegel staan er 2, wat van elkaar verwijderd, waarbij de schaduw van de een op de schaduw van de ander valt.
Op de blog: VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas – tekenen – zwart/wit vind je deze voorbeelden in het groot:

Om te beginnen:

6e klas zwartwit 3 6e klas zwartwit 2

.

meerdere:

6e klas zwartwit 6

6e klas zwartwit 5

6e klas zwartwit 8

.

andere vormen:

6e klas zwartwit 4

6e klas zwartwit 7

.

[1] Uit drama ‘Egmond’ Goethe: Klärchens Lied
[2] Rudolf Steiner: GA 4 Filosofie der vrijheid
[3] Jünemann/Weitman: ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’

Uitleg over ‘schaduw’ (Engels)

.

Vrijeschool in beeld: 6e klas tekenen

.

1063-985

.

.