.
Guus van der Bie, Jonas 1, 31-08-1984
.
Luisteren door het oog
.
Voor het waarnemen van de wereld om ons heen zijn twee voorwaarden nodig waaraan voldaan moet worden. Er moet een zintuig zijn dat waar kan nemen en een van onze zinnen moet van dat zintuig gebruik maken. Guus van der Bie over het menselijke waarnemingsproces.
.
Het menselijke waarnemingsproces is een ingewikkeld gebeuren. Niet voor niets geldt ons waarnemend vermogen in universitair wetenschappelijke kringen als onbetrouwbaar en is men om iets te bewijzen overgegaan tot registreren van getallen en het statistisch verwerken van gegevens. Daartoe werden apparaten ontwikkeld die de mens moeten vervangen. Men vindt vaak dat we zo tenminste vaste grond onder de voeten hebben en wat het overige betreft mag ieder zijn eigen meningen, waarnemingen en gevoelens hebben.
Het natuurwetenschappelijke tijdperk heeft daarmee ons waarnemen naar het rijk van het privé-vermaak verbannen en tegelijkertijd door invoering van de registratie de verdere scholing van het waarnemen ‘actief verwaarloosd’.
Hoe slecht wij nog kunnen zien, horen, proeven en ruiken wordt wel bewezen door het geweld dat op ons moet inwerken om nog effect te hebben.
Schreeuwende kleuren, fysiek voelbaar popgeweld, alles overheersende smaakmakers of geurstoffen zijn nodig om gewaarwordingen in ons op te roepen. Niet zelden zal de omgeving je overgevoelig vinden wanneer je iets te schel, te hard of opdringerig van smaak of reuk vindt. Disco’s, amusementshallen, harde porno, gigantische verkeersborden en -lichten, en overvulde warenhuizen zijn slechts het topje van de ijsberg die gewaarwordingsverlamming heet.
Eigenlijk zonder nadere specificatie van wat we bewustzijn, voorstelling, denken en waarneming noemen willen we een aspect belichten van waarnemingsprocessen. We zoeken daarmee een weg om onze eigen gewaarwordingsverlamming te verhelpen. De daarbij passende kentheoretische problemen dienen in een andere context behandeld te worden.
Zintuig en zin
De menselijke psyche is in staat tot het doen van waarnemingen. Dat gaat niet zomaar. Voor elke waarneming bestaan er vanuit de mens beschouwd twee voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Ten eerste: er moet een zintuig zijn dat de waarneming tot stand helpt komen. Ten tweede: een van onze zinnen moet ‘van het zintuig gebruik maken’. De vraag wat een zintuig is, lijkt bijna overbodig. Immers iedereen weet uit ervaring dat we daarmee een hoog gespecialiseerd lichaamsonderdeel bedoelen zoals ons oog, oor, evenwichtsorgaan of tastlichaampjes in de huid.
De vraag wat een zin is, valt moeilijker te beantwoorden. Een voorbeeld kan ons op weg helpen. Wanneer wij iemand muzikaal vinden dan duiden we daarmee op een speciale zin voor harmonie, melodie of al wat tot muziek gerekend kan worden. Zo’n mens heeft een enorm verfijnde, gevoelige gehoorzin. Dit betekent niet dat zo iemand een goed functionerend oor heeft. Schiep niet Beethoven een deel van zijn oeuvre in een periode dat hij vrijwel doof was?
Als iemand ‘een fijne neus’ voor iets heeft, bedoelen wij niet zijn reukorgaan, maar een psychisch vermogen. Er zijn meerdere volksuitspraken waarin een onbewust gebleven verschil tussen zintuig en zin verborgen ligt. Wat te denken van iemand die ‘Oost-Indisch doof’ is of van iemand die ‘ziende blind’ genoemd wordt? Dat zijn stuk voor stuk mensen met intacte zintuigen! Een zin zouden we kunnen omschrijven als een specifiek psychisch vermogen dat samenhangt met het gewaarworden. Bepaalde zinnen hebben hun eigen orgaan om zich van te bedienen, hoewel dat voor sommige zinnen (denk aan de levenszin) moeilijk valt vast te stellen. We dienen echter scherp het oog van de gezichtszin, het evenwichtsorgaan van de evenwichtszin en bijvoorbeeld onze bewegingszin van ons spier-zenuwstelsel te onderscheiden. Bewust kijken doen we met onze ogen, bewust luisteren met de oren, bewust proeven met de tong, maar halfbewust mengen we bijna voortdurend zinnen en zintuigen, en dat is voor ons beleven zelfs een intiemere zaak dan bewust waarnemen. Wij hebben immers gevoel voor het feit dat iemand smaakvol gekleed gaat, dat de klankkleur van een orkest mooi is, dat er in een schilderij harmonie heerst of dat de mens zich tot een evenwichtige persoonlijkheid ontwikkelt. In al die situaties doen we iets vreemds, we proeven door ons oog, kijken door onze oren of luisteren door ons oog. Kunnen we op dit soort processen enige invloed uitoefenen of zijn we slaaf van onze zinnen?
Keuze
Meerdere zinnen gebruiken één zintuig. Hóe wij onze zintuigen gebruiken zal bepalen hoe we de wereld om ons heen waarnemen en hoe we daarover kunnen denken. De mens kan kiezen welke zin hij wil activeren tijdens het waarnemen. Laten we eens een afbeelding van een aap bekijken.
Het oog en de gezichtszin:
In ons oog ontstaat er een beeld op ons netvlies. Na vele ingewikkelde, maar vooral onopgehelderde processen, onder andere in onze hersenen, ontstaat een innerlijk gewaarworden: we zien iets.
Het oog en de tastzin:
Willen we nu de ruimtelijke vorm beleven van hetgeen we zien dan tasten we vervolgens door ons oog de contouren van het beeld af. Dit proces toont grote verwantschap met het gewone betasten met behulp van de huid. Immers ook dan kunnen we eigenlijk alleen maar ruimtelijke grenzen vast stellen. Tastend constateren we waar zich iets bevindt in de ruimte. Heel leerzaam is het tastend kijken dat we doen wanneer het mist; contouren doemen vaag op: we zien iets. Turend tasten we het waargenomene af tot we een duidelijk ruimtelijke voorstelling kunnen maken van hetgeen we zien. In ons voorbeeld: we zien het beeld van een aap.
Het oog en de levenszin:
De uitspraak: ‘We zien het beeld van een aap’ is nog wat voorbarig. De tastzin levert ons contour-informatie. Wat nu, helpt ons het beeld als één geheel te beleven? Dat moet een zin zijn die iets als een totaliteit kan helpen ervaren. De mens heeft die in zijn levenszin. Deze zin verschaft ons gewaarwordingen als honger, dorst of onwelbevinden. In al die situaties waarin onze totaliteit niet in tact is, hetzij dat wij iets tekort komen, hetzij dat wij een teveel van iets opmerken, nemen wij dat waar met onze levenszin. Men zou kunnen stellen dat alles wat beeldkarakter heeft ons langs deze weg bewust wordt, zodat wij het passende begrip (de aap) bij dit beeld kunnen vinden. Wanneer de evenwichtszin door het evenwichtsorgaan werkt beleven we onze verhouding ten opzichte van de zwaartekracht, met name of we ‘in het lood’ staan. Het oog nu is een ander belangrijk orgaan voor de evenwichtszin.
Het beeld van de aap blijkt in bepaalde zin onevenwichtig te zijn. Het apenorganisme verkeert niet in innerlijke rust met de zwaartekrachtwerking. Men realisere zich dat het hier om de bouw van het apenorganisme gaat. Vergelijkt men aap en mens dan is de vorm van het apenorganisme zodanig dat daarin een neiging tot voorovervallen ingebouwd is.
De mens daarentegen heeft een lichaamsbouw die voor onze evenwichtszin in volledige rust met de zwaartekrachtwerking is. De aap moet een bepaalde houding aannemen om dit gebrek aan stabiliteit in lichaamsbouw te compenseren. Steunend op de voorpoten vindt een aap een houdingsevenwicht; de bouw van het apenlichaam toont evenwel een labiliteit ten opzichte van de zwaarte-krachtwerking.
Onze evenwichtszin toont ons dat de bouw van de aap een beeld is van de (verloren) strijd met de zwaartekracht.
Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat wij ons waarnemen kunnen leiden en selecteren. Normaliter verlopen onze waarnemingen half automatisch en sjabloonachtig, eigenlijk zonder dat wij ons erin mengen. Maar zodra wij in enige vorm ons willen oefenen in het waarnemen, zodra wij een enigszins wetenschappelijke omgang met de wereld om ons heen en ons zelf zoeken, dan moeten wij leren onze zinnen en zintuigen bewust en gericht te gebruiken.
Dit gebeurt in de fenomenologische wetenschapsmethode, daar traint de mens zin en zintuig waardoor een steeds rijker beleven optreedt aan de hand van het waargenomene. Voor ons ik wordt het beleven steeds omvattender, levenslang kunnen wij proberen weer nieuwe aspecten te zien aan alles dat ons omringt. In dit vermogen onderscheidt de menselijke waarneming zich fundamenteel van de dierlijke. Het dier als instinctwezen zal levenslang de wereld ‘met dezelfde ogen bekijken’ en zal in de wereld steeds hetzelfde zien.
Door de betrokkenheid van het ik van de mens in het waarnemingsproces kan het dierlijke niveau gemetamorfoseerd worden naar het menselijke. Dan ook kunnen wij bij een waarneming het passende begrip door het denken vinden; in het bovenstaande heb ik geprobeerd daarvan een voorbeeld te geven.
Zintuigen: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Opvoedingsvragen: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
798-733
.
