De onderwijzer C. Wilkeshuis schreef jaren geleden een column voor het blad ‘Vacature’. Uit hoe hij over kinderen schreef, over zijn vak – uit alles sprak een man met het onderwijzershart op de juiste plaats.
Op een keer berichtte hij zo:
Vrijeschool
We waren vroeg uit de veren, tenminste voor de zondag: om zeven uur! Met de trein van omstreeks half negen zouden we naar het zuiden reizen. Niet helemaal naar Nice of naar het land van Mignon „wo die Citronen blühn”, maar gewoon naar ons eigen Brabant. Dat is een aardige provincie en nog lekker dichtbij huis ook. Er waren maar weinig passagiers. Het is alsof op zondagmorgen de wereld langzamer draait dan door de week. Hoewel objectief gedacht de trein even snel reed als op maandagavond of woensdagochtend kwam het ons voor dat hij ons met een gematigd, zelfs ietwat peinzend gangetje langs de herfstige bossen van de Veluwezoom voerde. Geen relativiteit van de tijd, maar van de duur.
We vermoedden dat het een reisje zou worden waarop weinig te beleven viel. En eerlijk gezegd hoopten we dat ook want we hadden die rust ruimschoots verdiend, niet alleen met het vroege opstaan maar ook met het haastige gezoek naar dingen die we ’s avonds hadden klaargelegd maar ’s morgens niet meer wisten te vinden . . . .
Het pakte anders, béter uit. Nog enigszins soezerig waren we in Arnhem aangekomen. En toen opeens stapten ze naar binnen, twee meisjes van naar schatting elf en negen jaar. Het haar hing hun in nonchalante krullen langs de blozende gezichtjes, ze waren modern-kinderlijk gekleed en droegen ieder een tas van gevlochten touw over de schouder.
’t Waren leuke kinderen, fris, en blij met het leven, dat zag je zo, De hele wagon fleurde er van op.
„Gunst, zie je dat. Ze hebben een pop bij zich, “fluisterde ik ontsteld. „Nou, èn . . . . Mag dat soms niet?”, fluisterde mijn vrouw terug.
„Natuurlijk wel…. Maar de trend van tegenwoordig hè… . Meisjes moeten niet vrouwelijk worden opgevoed. . . . Denk aan Dolle Mina …. Gek, dat we op reis altijd meisjes met poppen tegenkomen. Ik herinnerde me de meisjes die ik eens op het perron in Leeuwarden had gezien, ieder met een prachtig aangeklede pop op de arm. Zó model, dat je er kil van werd.* En de kinderen droegen ze zo plechtig alsof het godinnen waren. De hele verdere reis voelde ik me er beroerd van.
„Dit zijn heel andere poppen,” zei mijn vrouw. Ja, het leken zelfgemaakte poppen, flodderpoppen, zomaar-poppen, poppen met een rond zonnebloemhoofd, een opgestopt lijf en slappe armen en benen. Poppen, die je thuis als een vrolijke noot op een bank neervlijt en onverschillig met je meesjouwt als je een trein binnen huppelt. De meisjes waren schuin tegenover ons in de coupé gaan zitten en tot onze verbazing troffen ze meteen voorbereidingen om aan het werk te gaan. „Een vrouwehand en een peerdetand mogen niet stille staan,” zei vroeger de boer, en hij stak nog een piepke op.
En wat haalden deze moderne kinderen uit hun schoudertassen? U vermoedt misschien zo’n handig opvouwbaar werkbankje van Black en Decker of een miniatuur-lasapparaatje, in ieder geval iets anti-vrouwelijks? Vergeet het maar. De oudste ging zitten breien aan een rose wollen sjaal voor haar pop, de andere borduurde op het hoofd van haar pop de ogen en de neus nog wat duidelijker.
O, waar was de alternatieve wereld gebleven, waar was hier de prélude op de structuren van het jaar 2000, als het hele leven tot een wetenschappelijk bedrijf is gemaakt en alle madeliefjes en hondsdrafjes voorgoed zijn uitgeroeid?
Mijn vrouw begon een gesprek met de meisjes. De bedrijvigheid van de kinderen paste wel in haar straatje.
Of ze poppenmaken een leuk werk vonden? O ja, en breien en borduren deden ze ook graag. Ze waren er op school ook druk mee bezig. „Op school. . . .?” „Ja mevrouw, we hebben toch zó’n fijne school,”zei de oudste. „Welke school is dat dan?” „We zitten op de Vrijeschool,” antwoordden beiden enthousiast. „Jullie bedoelt op een school van Rudolf Steiner?” Goed geraden! Ze begonnen nu vol vuur de heerlijkheden van hun school te beschrijven. Vooral de vrije expressie stond hoog genoteerd: ritmische beweging, zang en dans, tekenen en handenarbeid.
„Maar taal en rekenen, doen jullie daar wel genoeg aan?” vroeg een dame die ook in de coupé zat, bezorgd.
„Soms doen we een héle tijd achtereen taal, en dan gaan we later weer een poos rekenen, ” zei het oudste meisje. „Ik vind het op de Vrijeschool véél fijner dan op m’n vorige school!”
Jammer genoeg stapten de kinderen in Nijmegen uit, even vlot als ze gekomen waren, de poppen nonchalant onder de arm. ’t Was een plezierige ontmoeting geweest, zij het dan wat vluchtig, die ons ruimschoots het displezier van het vroege opstaan vergoedde.
„En een goede reclame voor de vrijeschool,” constateerde mijn vrouw. Zo heel veel wist ik niet van deze scholen. Een paar boekjes gelezen over Steiner en zijn antroposofie, enkele brochures doorgenomen van de leiding van de beweging, dat was alles. En ’t was nog lang geleden ook, zoals zoveel in mijn leven „langgeleden” begint te worden.
Maar ik wist nu tenminste dat deze meisjes het er fijn vonden en dat ze er blijkbaar gewone meisjes mochten zijn die met zelfgemaakte poppen op reis gingen en plezier mochten hebben in breien en borduren, en niet in een krampachtig MVM-schema** werden
gedwongen.
Toevallig bracht het blad „Uitleg” in zijn integratie-nummer een artikel over de vrijeschool van Gerard van de Wetering. Ik heb nooit een hekel gehad aan mijn eigen klassikale school en ik vind dat er toch al veel te veel kwaad van die oude school is gezegd, maar….
„Ik zou eigenlijk nog wel eens opnieuw willen beginnen,” zei ik tegen mijn vrouw. „En dan op zo ’n vrijeschool.” „ Vruchteloze nostalgie,” zei ze glimlachend. En de trein voerde ons verder Brabant in.
(C.Wilkeshuis in ‘Vacature’, blad van uitgeverij Thieme, Zutphen, datum onbekend)
*Steiner over spel (en over poppen)
**Man-Vrouw-Maatschappij