.
Sint-Nicolaas – folkore
.
Het Sint-Nikolaasfeest is, evenals de Sint-Maartensviering, in tegenstelling met onze andere christelijke feestdagen, uit kerkelijk gebruik ontstaan, al namen beide feesten ook voorchristelijke elementen in zich op.
Sint-Nikolaas, zoals hij in de middeleeuwse legende voorkomt en tot in onze dagen voortleeft, is een samenvatting van twee Lycische bisschoppen, Nicolaas van Myra, die waarschijnlijk in de 4e eeuw leefde, en Nicolaas van Pinora, die in 564 stierf. Beiden zijn historische personen, doch verder is er niets van hen bekend: des te ruimer spel lieten zij aan de verbeelding. Uit deze twee is de heilige gestalte gegroeid van de wonderdoener, reeds sinds het einde van de 9e eeuw door de Grieks-katholieke kerk in alle rampen en gevaren aangeroepen. Toen Myra in de handen van de mohammedanen was gevallen, brachten Zuid- Italiaanse kooplieden in 1087 het gebeente van de heilige over naar Bari in Apulië en bouwden over zijn graf een prachtige kerk, die het middelpunt werd van de Nikolaasverering in de rooms-katholieke kerk. Bari, als havenstad veel belangrijker dan Myra, maakte de wonderdoener in het bijzonder tot redder op zee, en de Noormannen, die Bari toen in bezit hadden, brachten zijn verering als patroon van de zeelieden over naar Noord-Europa. Zijn aanroeping deed hun vorst, Willem de Veroveraar, toen een storm hem in het Kanaal overviel, veilig uit Normandië in Engeland landen (1066).
Er is ook nu nog geen Grieks schip, of het heeft de ‘icoon’ van Nikolaas aan boord!
De kustbewoners van Noord-Europa vonden in Sint-Nikolaas de beschermer in zeegevaar, die hun tot dusver had ontbroken. Langs de gehele Noordzee, tot IJsland toe, en aan de Oostzee wezen de torens van de talrijke Sint-Nikolaaskerken aan de schepelingen als het ware de weg. Hier hingen zij na hun redding hun doorweekte kleren als ex voto op en werden na hun dood missen voor hen gelezen.
Over Frankrijk en Vlaanderen heeft de Sint-Nikolaasverering zich naar onze gewesten verbreid. Als een krans liggen om de Zuiderzee de Sint-Nikolaaskerken van Staveren, Kuinre, Oldemarkt, Blankenham, Vollenhoven, Genemuiden, Kampen, Kamperveen, Elburg, Doornspijk, Harderwijk, Baarn, Weesp, Muiden. Monnikendam en Edam, alle stellig of waarschijnlijk uit de 13e eeuw, met als oudste die van Kuinre uit de 12e. Ook aan de rivieren verrezen zij, o.a. te Groningen, Deventer, Zutphen, Utrecht, Dordrecht, Leiden en Delft. Het volk sprak trouwhartig van de ‘Klaaskerk’ en noemde zich hier en daar met voorliefde ‘Sint-Niclaasmannen’.
Weldra vormden zich talrijke gilden van zeevaarders en kooplieden, die Sint-Nikolaas tot patroon kozen. Het koopmansgilde te Amsterdam bekostigde sinds 1476 een dienst in de Oude- of Sint-Nikolaas kerk, waar het beeld van de heilige stond in klinkklaar zilver; toen de stad in 1578 de zijde der Hervorming koos, liet zij er munt uit slaan.
De oudste sporen van de viering van Sint-Nikolaasdag als kinderfeest vinden wij in de stadsrekeningen van Dordrecht van 1360 en 1363. Uit deze blijkt dat de koorknapen op die dag vakantie kregen en wat geld om feest te vieren. Een van hen werd tot bisschop gekozen, onder de vespers kreeg hij de mijter op het hoofd en de kromstaf in de hand. Met deze kinderbisschop trokken de jongens in optocht langs de straat en vroegen aan de voorbijgangers een kleinigheid, het bisschops- of kaarsgeld: voor de ene helft kochten zij kaarsen, voor de andere maakten zij goede sier. De kaarsen zullen zij bij hun avondommegang hebben gebrand. Uit andere stadstarieven blijkt dat door ons hele land in de 15e en 16e eeuw een kinderbisschop werd gekozen; de geestelijke en de stedelijke overheid schonken dan geld, kleren, schoenen of lekkers. Als alle kinderommegangen ontaardde ook deze in bedelarij, zodat in de 17e eeuw het bedelen met mijter en kromstaf werd verboden, waarbij ook de hekel aan ‘roomse superstitiën’ een rol speelde.
Andere bijzonderheden van onze oudste Sint-Nikolaasviering in kerkelijk verband brengen de rekeningen van kerkmeesters van de Sint-Nikolaaskerk te Utrecht, die van 1427 af aanwezig zijn. Hierin komt van de aanvang af geregeld een post voor van drie of vier paar kleine kinderschoentjes met enig geld erin, die op 6 december om Godswille aan de armen werden geschonken. De kinderschoen met de daarin verborgen verrassing is te verklaren uit de bekende legende, dat Sint-Nikolaas aan drie zusters, die voor hun vader uit armoede de brede weg van de prostitutie zouden zijn opgestuurd, elk ’s nachts een bruidsschat in de schoen wierp, waardoor zij behouden bleven.
Hoe is Sint-Nikolaas zelf de brenger van de geschenken geworden?
Het feit dat de heilige ook van kloosterscholen de patroon was geworden, verklaart dit. Sint-Nikolaas beloonde de braven en vlijtigen, bestrafte de onoppassenden; zijn feestdag bood de gewenste gelegenheid tot een kleine dramatische voorstelling, bij de middeleeuwers zo geliefd. Dan zal een van de leraren of kloosterlingen zich hebben verkleed als Sint-Nikolaas, die de kinderen ondervroeg, lekkers uitdeelde aan de naarstigen, maar de luiaards tuchtigde met zijn roede, het onmisbare instrument bij de middeleeuwse opvoeding. Aldus treedt Sint-Nikolaas omstreeks 1200 op in een kloosterschool van Normandië, uitstralingspunt van dit gebruik, dat zich van de 13e tot de 15e eeuw over heel Noord-West- en Midden-Europa verbreidde. Want wat is de verschijning van Sint-Nikolaas in het huisgezin, het ketengerammel dat zijn komst aankondigt, zijn indrukwekkend voorkomen, zijn ondervragen en geschenken uitdelen, wat is dit alles anders dan een kleine dramatische vertoning, in het kader van een opbouwende pedagogie?
Nog groter trefkracht kreeg dit Sint-Nikolaasspel door het optreden van Zwarte Piet.
Zwarte Piet, Pieterman, Pietje Pek zijn volksbenamingen van de duivel. De ganse Middeleeuwen door was de in ketenen geboeide duivel een geliefde voorstelling. Aldus ontstond het volksgeloof, dat de heilige Nicolaas op zijn feestdag de duivel in de ketenen sloeg en geboeid met zich meevoerde. Dan moest de zwarte duivel (zwart van het roet van de hel) hem dienen, de geschenken doen glijden langs de wanden van de wijde schoorsteen, die de geestenwereld met die van de stervelingen verbond, en de stoute kinderen dreigen met de roe. Tenslotte is aan deze duivel nog een gans gevolg van boze geesten toegevoegd. Dit kan zijn gebeurd onder invloed van het geloof aan ‘de wilde jacht’, bij wijze van contaminatie. In de wolken die bij het spookachtig gedruis der najaarsstormen langs de hemel joegen, zag men een nachtelijk heir van wilde lagers met huilende honden: de vervloekte zielen die eeuwig moeten dolen. Hun aanvoerder was ‘Wode’, de woedende, een andere benaming van de duivel, hier als in dienst van Sint-Nikolaas straffer der bozen. Van belang lijkt ook het rondtrekken van als demonen toegetakelde personen in de donkere dagen van de winterwende – gestalten als de ‘Perchten’ in het Alpengebied. De middeleeuwers hielden van dramatisering en luidruchtige optochten: ook Sint-Nikolaas kreeg zijn gevolg van vermomde, geraasmakende schrikgestalten. In die woeste drom ging de heilige welhaast verloren, ja, Sint-Nikolaas zelf werd tot een duivelsgestalte en zijn naam op de duivel overgedragen. In Duitsland heet de duivel Niklo en Nickel, in Engeland Nick en Old Nick, in Vlaanderen werd Sint-Niklaai tot ‘Klaai den duivele’.
Van deze luidruchtige Nikolaasommegangen zijn in Europa talrijke overblijfselen bewaard gebleven over een gebied dat zich uitstrekt van Brittannië in het noordwesten tot aan de zuidoostelijke uitlopers van de Alpen. Friesland dat het langst aan het christendom heeft weerstand geboden en waarschijnlijk hierdoor zoveel heidense gebruiken, o.a. bij begrafenissen, heeft bewaard, vertoont van deze omgangen nog talrijke sporen.
In de Friese dorpen Bergum, Garijp en Oudega komt het ‘Sinte Klazejeijen’ (jeijen = jagen) in zoverre met onze viering overeen, dat Sinterklaas en Zwarte Piet er samen rondtrekken, maar verschilt daarvan, doordat men er wel vijfentwintig van deze paren ziet lopen, niet alleen op de avond van 5 december, maar in de gehele daaraan voorafgaande week. Als de schemer valt, trekken zij rond en vragen aan de deuren of zij mogen binnenkomen. Binnengelaten strooit ‘Kaije’ (Klaas) pepernoten en krijgt daarvoor een kleine beloning. Hij draagt een wit hemd of laken en een witte broek en heeft een masker voor. Pieter is geheel in het zwart en draagt een zwart masker, hij sleept aan zijn been een rammelende ketting of blinkende schel en torst een zak en een roe.
Ook in Drenthe hield de oudere jeugd zich vroeger bezig met ‘Sinterklaaslopen’. Verkleed en met een ‘kabulsekop’ (mombakkes) voor, ging men de huizen langs, zodat de kleine kinderen erg bang werden. Toen het feest ontaardde, stak de overheid er een stokje voor.
In Groningen was het al niet anders: de Sint-Niklazen waren daar jongens van een jaar of twaalf, die op Sint-Niklaasavond langs de huizen liepen, om een paar centen of wat lekkers. Vaak waren zij in het wit en zij hadden stro in de klompen en zij droegen een vlassen baard. Van een krant maakten zij een steek, die de mijter moest verbeelden. En zij rammelden met een ketting aan het been, om de kleine kinderen te verschrikken.
Het sterkst afwijkende Sinterklaasvieringen treft men nog altijd aan op de Waddeneilanden, op Texel, Terschelling, Schiermonnikoog. en vooral op Ameland.
Op Texel viert 4 december de gezamenlijke dorpsjeugd ‘Sunderklaas’ door verkleed en gemaskerd, zingend door de dorpen te trekken. De ouderen doen hetzelfde op 12 december, ‘oude Sunderklaas’, en maken in alle huizen hun opwachting. Op Terschelling is het rondgaan van de ‘Sunderums’ tot het Oosteind van het eiland beperkt. Van Hee en Oosterend af komen de als ‘Sunderums’ verklede mannen, soms ook wel eens een vrouw, naar Midsland. Zij hebben zich kostuums gemaakt van alles wat het eiland aan bruikbare naturaliën oplevert: heide en duinhelm, stro, schelpen en kippenveren. Onderweg leggen zij bij familie en kennissen bezoeken af, waarbij zij hun stem zo verdraaien, dat men hen niet herkent. Op Schiermonnikoog draven op de avonden vlak voor december jong en oud van beide geslachten, gemaskerd en wonderlijk toegetakeld, met wild rumoer deur in, deur uit, en laten zich zwijgend in het lamplicht bekijken. Het feest heet hier ‘Klozem’, een verbastering van Klaas-oom.
Het best is deze uitbundige Sint-Nikolaasviering bewaard gebleven op Ameland, vooral in Hollum, al gaat zij ook daar meer moderne carnavaleske vormen aannemen. Op 4 december treden de jongens van twaalf tot achttien jaar als ‘de kleine Sinterklazen’ op, op 5 december de mannen boven de achttien als de grote. Beide avonden worden precies eender gevierd. Voor geboren en getogen Amelanders zijn dit de heerlijkste avonden van het hele jaar.
Reeds weken tevoren oefenen allen zich in het toeteren op eeuwenoude buffelhorens en maken zij in alle geheimzinnigheid hun sinterklaaspak gereed. Op de avond van 5 december sluipen tegen de schemering de mannen uit de huizen, gehuld in beddenlakens en gewapend met buffelhorens en knuppels. Dit zijn de ‘baanvegers’, die onder vervaarlijk hoorngeloei meisjes en vrouwen en de jongens onder de achttien jaar het huis injagen. Zijn de straten leeg, dan gaan de baanvegers zich verkleden ‘in het pak’, bij voorkeur als vrouw: witte lappen met gaten voor neus, mond en ogen dienen hun tot masker. Spreken doen zij uitsluitend door buffelhoorns of toeters, die, evenals hun knuppels, geheel met papieren knipsels en bloemen zijn versierd. Aldus verschijnen om zeven uur de eerste Sinterklazen op straat, waar dan alle vaders en moeders met hun kinderen lopen; het feest speelt zich hoofdzakelijk op straat af. Doch ook enkele huizen laten ‘goed in’, d.i. die laten de Sinterklazen binnen; daar brandt dan als teken een licht in de gang, terwijl de andere huizen donker blijven. Hier mogen ook de meisjes, als zij de straat vrij zien, even binnenlopen om ,de mannen van alle kanten te bekijken, maar zij moeten dan ook voor hen dansen als dezen met hun stok voor de meisjes op de grond slaan; de onwilligen worden met de knuppel gevoelig op de tenen getikt. In de herbergen dansen de mannen samen, het kenmerk van een zeer oude feestviering.
Zeer plechtig zijn de Sinterklazen als zij elkander ontmoeten; zij blazen op hun horen en drukken elkander langdurig de hand. Steeds worden zij aangesproken met ‘ome’. Het mooiste succes voor hen is niet herkend te worden. Dan demaskeren zij niet en blijven tot laat in de nacht rondlopen. In Hollum doet men nog geen enkele concessie. Daar eindigt het feest zoals het begonnen is: met het verdwijnen van de niet herkende omes, aldus Hans Bakker in Ameland, van Hollum tot de Hon (Haren 1970).
Amelander Sinterklaasverschijningen. Naar een gekleurde tekening van Jkvr. J. van Eysinga, 1927. Uit: De Vrije Fries, XXIX (1929).
Dergelijke Sint-Nikolaasommegangen werden niet alleen in Friesland gehouden. Amsterdam kende nog in de 19e eeuw ‘de zwarte klazen’ met rammelende kettingen aan het been, die op ramen en deuren bonsden en bulderden: ‘Zijn der ook kwaje kijers?’ Nog niet lang geleden liepen te Tholen de jongens in de Sint-Nikolaastijd met mombakkesen voor. Ook in Vlaanderen kent men dergelijke restvormen; Renaat van der Linden, in zijn fraaie Ikonografie van Sint-Nikolaas in Vlaanderen (1972), signaleert ze voor het Maasdal, waar in oude plunjes geklede Sinterklazen de kleine kinderen bedreigen. Zij hebben een grote stok bij zich om jonge meisjes af te tuigen en dragen ook een mand, gevuld met noten en appelen. Zij kondigen zich aan op luidruchtige wijze, schreeuwend met luider stemme, met rammelende ketens aan de benen en rinkelend met hun bellen.
Doch afgezien van deze schrikgestalten is Sinterklaas thans een en al goedheid en vriendelijkheid, een lieve grootvader met witte baard, voor wie geen kind bang meer is. Ook Zwarte Piet heeft zich een plaats in de kinderharten veroverd; hij torst, als trouwe dienaar, de zware zak met geschenken en lekkers.
J.P. Heije, schrijver van Piet Hein, schreef ook een van onze meest bekende Sinterklaasliederen, op muziek van J. J. Viotta, evenals hijzelf arts van professie. Zijn Kinderliederen verschenen in1844 en 1845 en werden in 1861 tot één bundel verenigd. De tekening is van André Vlaanderen.
Deze benodigdheden kocht men eertijds op de Sint-Nikolaasmarkt, waar bakkers en kramers hun tenten opsloegen. Te Amsterdam werd deze gehouden op de Dam, zo dicht mogelijk aan de kant van de Oude Zijde met de Oude- of Sint-Nikolaas-kerk, onder bescherming van de heilige. Als zichtbaar teken hiervan werd zijn beeld in het begin van de 17e eeuw aangebracht op een gevelsteen in de zijmuur van het hoekhuis van Dam en Damrak. Hierop was de legende afgebeeld dat Sint-Nikolaas drie kinderen, door een boze slager gedood en in stukken gehakt, uit de tobbe in het leven terugroept.
Gevelsteen van het vroegere huis ‘ De Bisschop’ op de hoek van Dam en Damrak te Amsterdam
Na afbraak van dit hoekhuis, De Bisschop geheten, is de gevelsteen bij de herbouw van 1934 opnieuw aangebracht boven de ingang van het tegenwoordige bijkantoor van de Incassobank, Dam 2A.
Tussen de Vismarkt, die werd gehouden op de overwelfde sluis, waardoor het water van Damrak en Rokin gemeenschap hield, en de Waag, toenmalig middelpunt van de Dam, stond de dubbele rij van koekkramen. Daarlangs golfde de stroom van poorters en poorteressen, die er hun korfjes vulden met Sinter Claescoeck, amandelbroot, honinctaert en massepeyn’; langs de huizen stonden de kruiwagens opgesteld, waar de kleine man de ‘slickerdemickjes’ voor zijn kroost kocht. In de tweede helft van de 17e eeuw hield de toeloop van kijkers en kopers aan tot middernacht, zodat ‘Myn Heeren van den Gerechte’ wegens de daaruit voortspruitende ‘disordren, confusiën en ongeregeldheden’ gelastten, dat de markt met het luiden van de poortklok moest eindigen. Doch dit verbod haalde weinig uit: de Sint-Nikolaasmarkt heeft te Amsterdam standgehouden tot 1836, toen zij plaats moest maken voor een houten hulpbeurs op de Dam.
Taaipop van Sinterklaas, rijdend over de daken
Nog wordt op een enkele plaats van ons land Sinterklaasmarkt gehouden, o.a. te
Ommen, op de dinsdag die het dichtst is gelegen bij 5 december. Dan verkoopt men een speciaal sinterklaasgebak, de ‘zute plassies’.
Evenmin slaagde de overheid met de verbodsbepalingen die zij, op aansporing van de calvinistische predikanten, tegen het Sint-Nikolaasgebak als ‘.Pauselyke superstitie’ uitvaardigde. Want zoals het toen heette, ‘dat gebruik van der Pausgezinden kinderen was veel te genoeglyk om daarvan geen navolgers te blijven’, zodat de bakkers rustig zijn doorgegaan met het bakken van poppen, wellicht speculaas (speculatio = weerspiegeling) genoemd, omdat zij van spiegelbeeldige vormen worden gebakken. Zij stoelen mogelijk op het oude gebruik dat de heidense Germanen hun goden in brood afbeeldden en deze broodvormen offerden. Ook de diervormen van de speculaas, de paarden, koeien en varkens, gaan kennelijk terug op oude offers, waarbij het schijnoffer van brood het bloedige dieroffer had vervangen. Toen de eerste geloofsverkondigers in onze streken dit volksgebruik niet konden uitroeien, gaven zij er een kerkelijke betekenis aan: het heidense offerbrood werd het gebak van de christelijke feestdagen.
Met hoeveel zorg werd dit bereid! Men bakte de speculaas door het deeg te drukken op planken, waarin de voorstelling in negatieve vorm was uitgesneden. De afdrukken, de zogenaamde prenten, werden op een plaat de oven ingeschoven. Hij uitbreiding van betekenis is de benaming prent overgedragen op de planken waarmee men ze maakte, en die een volkskunst bij uitnemendheid zijn geworden.
Wie waren de makers van deze prenten? Het waren de bakkersgezellen zelf, die zich hiermee op de lange winteravonden bezighielden; het waren prentsnijders die met hun waar de bakkers afreisden en ook wel bij hen ‘uit snijden’ gingen. Naast onbeholpen werk hebben zij vaak voortreffelijke proeven van houtsnijkunst geleverd. Hun namen zijn niet tot ons gekomen. Soms treffen wij op een plank een paar initialen aan, doch waarschijnlijk merkte de bakker daarmee zijn bezit, want men placht elkanders planken te lenen om wat meer verscheidenheid van afbeeldingen te hebben.
Waarschijnlijk is deze houtsnijkunst in het begin van de 17e eeuw opgekomen. Onze meeste prenten dagtekenen uit de 18e, maar vertonen nog vaak vormen van de 17e: raakte een plank versleten, dan nam men de voorstelling op nieuw hout over. Welk een rijkdom van onderwerpen! Hoe genoeglijk voor een kind een koekafbeelding te krijgen van Sinterklaas die over de daken rijdt. Hoeveel nieuwe verschijnselen die de aandacht vroegen werden op de prenten vastgelegd: de omnibus, de eerste stoomboot, de luchtballon en de fiets. Onze grote mannen, Rembrandt volgens zijn standbeeld, Vondel in lange jas en jabot van de 18e eeuw, Laurens Coster bij de viering van zijn eeuwfeest, zijn daar afgebeeld: het volk kent alleen de allergrootsten.
Speculaasprent met luchtballon. (Museum De Lakenhal, Leiden)
Taaitaaipop van Vondel in I8e-eeuws gewaad
Ook heel onze Bijbelse geschiedenis is er te vinden: Adam en Eva onder de appelboom, koning David spelende op de harp, de Jakobsladder, de Heilige Geboorte, de Aanbidding der koningen en de Kruisiging tussen de twee moordenaars. Dezelfde prent beeldt bovendien een deftig bruidspaar af, dat een kolossale trouwring vasthoudt.
Speculaasprent met Jakobsladder
Speculaasprent met bruidspaar en kruisiging. (Museum De Lakenhal, Leiden)
Al onze handwerkslieden en ambachtslui zijn op de prenten vertegenwoordigd: de vruchtenplukker met ladder, mandje en zak; de nachtwacht met zijn ratel; de slager naast het varken op de ladder. De huisvrouw zit aan het spinnenwiel; de boerin staat te karnen, het melkmeisje met haar juk komt vrolijk aanlopen. Heel ons volk, zoals het reilt en zeilt, is daar te zien. Zij rijden in bak- en arrensleden, op een boerenkar, in sjezen en speelwagens of kijken deftig uit het portier van een galakoets. Schepen, molens, huizen en kerken treffen wij op de planken aan naast voorwerpen uit het dagelijkse leven: de ouderwetse tenen wieg met het mooi gewerkte spreitje, de vuurmand, de rijk gebeeldhouwde kinderstoel, het ABC-bord.
Galakoets van taaitaai
De pronkstukken van elke bakker waren de vrijers en vrijsters, wier uiterlijk met de tijd wisselde. Nog worden deze gebakken met de ridderlijke emblemen: de edelman met de hond, de edelvrouw met de valk. De patriottentijd beeldde prins Willem V (met oranjesjerp en keeshond) als vrijer af, Wilhelmina (met goudsbloem) als vrijster.
Welk een grote plaats de speculaas in hartvorm besloeg, toont een plaatje van een koekwinkel uit de 18e eeuw. Geen wonder, want het geschenk van zulk een hart van een jonge man aan een meisje stond gelijk met een huwelijksaanzoek; aan de Zaan werden deze harten tot voor kort nog veel gebakken.
Zaanse speculaas in hartvorm
Zaans is ook het vruchtenmandje dat men in de Zaanstreek ook aantreft als versiering van het bovenlicht van de voordeur.
Zaans taaitaaigebak
Honderd jaar geleden was de speculaas nog in zijn glorietijd en behoorde het koek vergulden, het ‘plakken’, tot de traditionele wintergenoegens van de Truitjes en Toosjes der burgerkringen, zoals Hildebrand in zijn Camera Obscura verhaalt. Welk een rilling voer hem door de leden, toen er een grote majestueuze ‘dagbroer’ voor zijn eigene onbijgestane verantwoording werd gelegd.
Dagbroer van speculaas
Doch voor tachtig jaren bracht de invoering van Engelse biscuits de bakkers op het denkbeeld het speculaasdeeg met metalen walsen in te drukken en af te snijden. Dit trof samen met de veranderde smaak van het publiek, dat boven de gekruide, vrij harde speculaas het broze botergebak verkoos. Doch dit verliest zijn vorm bij het bakken, de mooie oude prenten hadden nu geen reden van bestaan meer.
De meeste zijn toen in de bakkersoven verstookt. Doch een aantal is in onze musea en oudheidkamers ondergebracht, waar zij nu, in een tijd van nostalgie, een algemene belangstelling ondervinden.
Haagse Sinterklaasprent uit het eind van de 18e eeuw
.
Sint-Nicolaas: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: Sint- Nicolaas jaartafels
.
.
.