Tagarchief: kosmos antipathie sympathie GA 293 vdr.2. blz. 40 e.v. vert

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 2 (2-4-1)

.

GA= Gesamt Ausgabe, (volledige uitgave): de genummerde reeks boeken en voordrachten van Steiner.

Duitse tekst
Vertaling

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293 [1], ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Aan de hand van een aantal persoonlijke gedachten en ervaringen, wil ik een context geven voor leerkrachten die op de vrijeschool (gaan) werken bij alle voordrachten.
De tekst in groen is van Steiner; in zwart is de vertaling. In blauw is mijn tekst.

Blz. 40 – 44

Op blz. 34-36 gaat het om de belangrijke tegenstelling sympathie – antipathie. Dat kwam in [2-4] aan de orde. 
Op blz. 40 en verderop, blz. 41, gaat Steiner er weer op door. 

(Het (opnieuw) lezen van [2-4] zal zeker helpen om het volgende beter te doorzien.)

Nun merken Sie schon an dem, was ich jetzt hier entwickelt habe, daß eigentlich das Menschenwesen nur begriffen werden kann im Zusammenhange mit dem Kosmischen. Denn indem wir vorstellen, haben wir das Kosmische in uns. Wir waren im Kosmischen, ehe wir geboren wurden, und unser damaliges Erleben spiegelt sich jetzt in uns; und wir werden wieder im Kosmischen sein, wenn wir die Todespforte durchschritten haben werden, und unser künftiges Leben drückt sich keimhaf t aus in dem, was in unserem Willen waltet. Was in uns unbewußt waltet, das waltet sehr bewußt für das höhere Erkennen im Kosmos.

Nu merkt u al aan hetgeen ik hier ontwikkeld heb, dat het wezen van de mens eigenlijk alleen begrepen kan worden in samenhang met het kosmische. Want als we ons voorstellingen maken, hebben we het kosmische in ons. We waren in de kos­mos voordat we geboren werden en onze belevenissen van toen spiegelen zich nu in ons; en we zullen weer in de kosmos zijn wanneer wij door de poort van de dood zijn gegaan; ons toe­komstige leven wordt uitgedrukt in de kiem die werkt in onze wil. Wat in ons onbewust werkt, dat werkt – voor het hogere kennen zichtbaar – zeer bewust in de kosmos.
GA 293/40
Vertaling/40-41

Niet alleen in [2-4] vind je wat Steiner eerder uitwerkte, ook in [2-2] en [2-3]. 

‘Wat in ons onbewust werkt, dat werkt – voor het hogere kennen zichtbaar – zeer bewust in de kosmos.’

‘Het hogere kennen’: daarover werd gesproken in alles rondom [1-2], m.n.
[1-2-2]

Nadat iets gezegd is over de fysieke plaatsen in ons waar sympathie en antipathie met elkaar in wisselwerking zijn [2-7] gaat Steiner op blz. 41 verder:

Wir sind mit unserem Erleben in den Kosmos eingeschaltet. Ebenso wie wir Tätigkeiten entwickeln, die im Kosmos weiter zu verfolgen sind, so entwickelt wieder mit uns der Kosmos fortwährend Tätigkeiten, denn er entwickelt fortwährend die Tätigkeit von Antipathie und Sympathie. Wenn wir uns als Menschen betrachten, so sind wir wieder selbst ein Ergebnis von Sympathien und Antipathien des Kosmos. Wir entwickeln Antipathie von uns aus: der Kosmos entwickelt mit uns Antipathie; wir entwickeln Sympathie: der Kosmos entwickelt mit uns Sympathie.

Met ons beleven maken we deel uit van de kosmos. Zoals wij activiteiten ontwikkelen die in de kosmos verder gevolgd kun­nen worden, zo ontwikkelt omgekeerd de kosmos voortdurend activiteiten met ons, want de kosmos ontwikkelt voortdurend sympathie en antipathie. Wanneer wij mensen onszelf be­kijken, dan zijn wij weer een resultaat van de sympathie en antipathie van de kosmos. Wij ontwikkelen vanuit onszelf anti­pathie: de kosmos ontwikkelt met ons antipathie; wij ontwikke­len sympathie: de kosmos ontwikkelt met ons sympathie.

Inmiddels heeft Steiner op blz. 42 vanuit een lichamelijk standpunt over de drieledige mens gesproken, over hoofd, romp en ledematen. [2-8] blz. 42-43. 
Wanneer je in staat bent mee te bewegen met de vertrekpunten van Steiners uiteenzetting(en), is het niet zo moeilijk van de ene karakteristiek naar de andere over te gaan. 
De lichamelijke kant is overwegend de karakteristiek van de vorm:
hoofd (rond)
borst (naar het hoofd toe ronder wordend, naar de ledematen toe gestrekter wordend) 
ledematen (gestrekt)

Bij deze lichamelijkheid worden vaak als uitbreidende kenmerken, systeem en stelsel toegevoegd:
hoofd- zenuw-zintuigsysteem/stelsel
romp-ademhalings-bloedsomloopsysteem/stelsel, 
ledematen: stofwisselingssysteem/stelsel

Bij deze lichamelijke kant worden vaak de functies genoemd:
hoofd – denken
borst – voelen
ledematen – willen

Vanuit de ziel worden deze functies eveneens beschreven als:

denken – voelen – willen,

maar aangezien onze belevingen ziel genoemd kunnen worden, zijn ook onze belevingen: denk- gevoels- en wilsbelevingen. En omdat ziel ook genoemd kan worden als een complex van sympathie en antipathie, zijn ons denken, voelen en willen te zien als vormen van antipathie en sympathie.

Nu zijn we weer bij ‘met ons beleven maken we deel uit van de kosmos (waarin na de dood ons geest/zielenwezen weer terugkeert en ‘daar heersen sympathie en antipathie in hun zuivere gedaante’ (blz. 38).

Op blz. 43 laat Steiner de romp – hij kijkt nu naar de mens als fysiek gevormd wezen – buiten beschouwing en neemt het hoofd en de ledematen als tegenstelling. Dat hoeft ons niet te verbazen: immers denken – willen vormen een duidelijke tegenstelling. 
Het is de tegenstelling van de bedachtzame denker (Rodin) tegenover de druk bewegende – wilsactiviteit ontplooiende kinderen op het schoolplein; het is de tegenstelling van je terugtrekken op je kamer om in je ‘bovenkamer’ de dingen ‘op een rijtje te zetten’, tegenover je koffers pakken en een wereldreis gaan maken.
Er zijn talloze voorbeelden te vinden in de dagelijkse praktijk van het leven.

Wel verrassend is Steiners verklaring waaróm we twee stelsels – hoofd en ledematen hebben:

Nun fragt es sich: Warum haben wir den Gegensatz zwischen Kopfsystem
– lassen wir zunächst das mittlere System unberücksichtigt – und dem polarischen Gliedmaßensystem mit dem Unterleibssystem?
Wir haben ihn, weil das Kopfsystem in einem bestimmten Zeitpunkte
«ausgeatmet» wird durch den Kosmos. Der Mensch hat durch die Antipathie
des Kosmos seine Hauptesbildung. Wenn dem Kosmos sozusagen
gegenüber dem, was der Mensch in sich trägt, so stark «ekelt», daß
er es ausstößt, so entsteht dieses Abbild. Im Kopfe trägt wirklich der Mensch das Abbild des Kosmos in sich. Das rund geformte menschliche Haupt ist ein solches Abbild. Durch eine Antipathie des Kosmos schafft der Kosmos ein Abbild von sich außerhalb seiner. Das ist unser Haupt.
Wir können uns unseres Hauptes als eines Organs zu unserer Freiheit deshalb bedienen, weil der Kosmos dieses Haupt zuerst von sich ausgestoßen hat. Wir betrachten das Haupt nicht richtig, wenn wir es etwa in demselben Sinne intensiv eingegliedert denken in den Kosmos wie unser Gliedmaßensystem, mit dem die Sexualsphäre ja zusammengehört.
Unser Gliedmaßensystem ist in den Kosmos eingegliedert, und der Kosmos zieht es an, hat mit ihm Sympathie, wie er dem Haupt gegenüber Antipathie hat. Im Haupte begegnet unsere Antipathie der Antipathie des Kosmos, die stoßen dort zusammen. Da, in dem Aufeinanderprallen unserer Antipathien mit denen des Kosmos, entstehen unsere Wahrnehmungen. Alles Innenleben, das auf der anderen Seite des Menschen entsteht, rührt her von dem liebevollen sympathischen Umschlingen unseres Gliedmaßensystems durch den Kosmos.

Nu is de vraag: waarom is dat zo, dat we — we laten het middengebied in eerste instantie buiten beschouwing – twee tegengestelde stelsels hebben: hoofd en ledematen? Dat is zo omdat het hoofd op een bepaald moment ‘uitgeademd’ wordt door de kosmos. Bij de mens wordt het hoofd gevormd door de antipathie van de kosmos. Wanneer de kosmos als het ware van afschuw vervuld is ten aanzien van hetgeen de mens in zich draagt, en wel zozeer dat de kosmos het afstoot, dan ontstaat dit evenbeeld. De mens draagt werkelijk het evenbeeld van de kosmos met zich mee: het hoofd. Het rond gevormde hoofd van de mens is zo’n evenbeeld. Door een antipathiekracht van de kosmos creëert deze een beeld van zichzelf buiten zichzelf. Dat is ons hoofd. Wij kunnen van ons hoofd – als een orgaan om tot vrijheid te komen – gebruik maken, omdat de kosmos dit hoofd eerst van zich heeft afgestoten. We hebben geen juist idee van het hoofd, wanneer we denken dat het bijvoorbeeld net zo intensief verweven is met de kosmos als ons ledematenstelsel, waartoe ook het seksuele en alles wat daarmee samenhangt behoort. Ons ledematengebied is verweven met de kosmos; de kosmos trekt het aan, staat er in sympathie tegenover, zoals de kosmos tegenover het hoofd in antipathie staat. In het hoofd ontmoet onze antipathie die van de kosmos – die stuiten daar op elkaar. Daar waar onze antipathieën botsen op die van de kosmos ontstaan onze waarnemingen.0 Aan de andere kant heeft al het innerlijk leven van de mens zijn oorsprong in het liefdevol omarmen – in sympathie – van ons ledematengebied door de kosmos.
GA 293/41
Vertaling/43-44

0 Steiner gebruikt hier het woord Wahrnehmungen”; deze waarnemingsvoorstellingen onderscheiden zich van de waarnemingsbeelden Zoals de abstractie van de imaginatie

Dit is zeker een lastig te doorgronden onderwerp. De ‘afschuw’ van de kosmos, het ‘afstoten’ door de kosmos. 
Ik kan nog geen ander voorbeeld vinden, een gebeurtenis die wellicht iets identieks laat zien, dan de geboorte van een levend wezen: de moeder – die ik hier gelijkstel aan kosmos – stoot a.h.w. het kind – dat ik hier als ‘hoofd’ zie, af. (Dat het kind voornamelijk ‘hoofd’ is bij de geboorte, doet hier niet ter zake). Het hoofd is t.o.v. van de onbeholpen ledematen het meest ontwikkeld – heeft a.h.w. al een ontwikkeling doorgemaakt, weliswaar in het moederlijf (de kosmos) evenals de ledematen, maar het komt toch meer gevormd ter wereld.

Het is op een bepaalde manier ‘vrij’ van de moeder gekomen. 

Ons hoofd zou – door dit vrijworden van de kosmos – nu een orgaan voor ‘vrijheid’ kunnen worden. 
Dat de kosmos ons weer aantrekt vanuit sympathie, maakt dat we daar veel onvrijer zijn. Alles wat ons aantrekt, ons in de ban krijgt, benadrukt dat. Ook fysiek zie je dat: de wil – dat is fysiek de stofwisseling – kan niet zonder de aarde, de materie: wij zijn gedwongen om ons te voeden; we zijn afhankelijk van de natuur en van de natuurlijke krachten in ons. 

Ons hoofd zou dus een orgaan voor vrijheid kunnen worden. Dat wordt het niet wanneer onze antipathie de antipathie van de kosmos die ook nu nog in ons doorwerkt, blijft ontmoeten. Dan ontstaan er slechts ‘oude’ voorstellingen.
Dat kan het worden, wanneer we in staat zijn het nieuwe – de sympathie, dus de wilskrachten – in ons denken te brengen. We zagen al [2-3-2] dat dan het scheppende in het denken ontstaat – een nieuwe vrijheid.

De wil in het denken brengen is een nieuwe vrijheid scheppen.

Methodisch-didactisch betekent dat ‘kunstzinnig onderwijs‘.
.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 2: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1700-1594

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 2 (2-7)

.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE
.

*GA 293

Vertaling

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293 [1], ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Aan de hand van een aantal persoonlijke gedachten en ervaringen, wil ik een context geven voor leerkrachten die op de vrijeschool (gaan) werken bij alle voordrachten.
De tekst in groen is van Steiner; in zwart is de vertaling. In blauw is mijn tekst.

Blz. 40 en 41

Nadat Steiner een kleine samenvatting heeft gegeven van antipathie en voorstellen, sympathie en wil,

blz. 40    vert. 40

Nun merken Sie schon an dem, was ich jetzt hier entwickelt habe, daß eigentlich das Menschenwesen nur begriffen werden kann im Zusammenhange mit dem Kosmischen. Denn indem wir vorstellen, haben wir das Kosmische in uns. Wir waren im Kosmischen, ehe wir geboren wurden, und unser damaliges Erleben spiegelt sich jetzt in uns; und wir werden wieder im Kosmischen sein, wenn wir die Todespforte durchschritten haben werden, und unser künftiges Leben drückt sich keimhaf t aus in dem, was in unserem Willen waltet. Was in uns unbewußt waltet, das waltet sehr bewußt für das höhere Erkennen im Kosmos.

blz. 40 vert.

Nu merkt u al aan hetgeen ik hier ontwikkeld heb, dat het wezen van de mens eigenlijk alleen begrepen kan worden in samenhang met het kosmische. Want als we ons voorstellingen maken, hebben we het kosmische in ons. We waren in de kos­mos voordat we geboren werden en onze belevenissen van toen spiegelen zich nu in ons; en we zullen weer in de kosmos zijn wanneer wij door de poort van de dood zijn gegaan; ons toe­komstige leven wordt uitgedrukt in de kiem die werkt in onze wil. Wat in ons onbewust werkt, dat werkt – voor het hogere kennen zichtbaar – zeer bewust in de kosmos.
GA 293/40
Vertaald/40   

gaat hij op ‘micro-niveau verder’. Je zou je af kunnen vragen waarom hij dat doet. Hebben we er iets aan voor ons pedagogisch handelen, komt het ergens terug in de didactiek. 
Meteen aan het begin van het tweede morgenuur gaat Steiner ermee verder en maakt ‘deze ontmoeting van antipathie en sympathie’ zeer concreet voor wat het spreken betreft, wat klinkers en medeklinkers zijn. En dat mondt weer uit in de methode die Steiner geeft om de kinderen het schrijven en lezen aan te leren.

Dat hij er hier zo fysiek op ingaat, kan gelegen zijn in het feit dat het voor hem een vanzelfsprekendheid is dat geest en ziel zich lichamelijk manifesteren en dat hij ook dit manifest worden wil laten zien. In vele – niet alleen de pedagogische – voordrachten – spreekt hij daarover in deze trant:

Alles Seelische drückt sich aus, offenbart sich im Leiblichen, (   ) Sie müssen den ganzen Menschen verstehen lernen: geistig, seelisch und leiblich.

Alle zielenroerselen drukken zich uit, openbaren zich in het lichaam. (  ) U moet de gehele mens leren begrijpen: naar geest, ziel en lichaam.
GA 293/38-39    
Vertaald/38-39           zie Zie: 14253650; 88; 98103104105;  111; 
127132155170185254268276296314341 inwegwijzers

Of, dat het wellicht de consequentie is van ‘we moeten ons tot in de basis bewust zijn van wat we doen‘ (blz. 27).

Wir haben allerdings selbst in der leiblichen Offenbarung einen dreifachen Ausdruck dieser Sympathie und Antipathie. Gewissermaßen drei Herde haben wir, wo Sympathie und Antipathie ineinanderspielen. Zunächst haben wir in unserem Kopf einen solchen Herd, im Zusammenwirken von Blut und Nerven, wodurch das Gedächtnis entsteht. Überall, wo die Nerventätigkeit unterbrochen ist, überall, wo ein Sprung ist, da ist ein solcher Herd, wo Sympathie und Antipathie ineinanderspielen.  Dann ist wieder ein solcher Sprung in den Ganglienhäufchen, die in die sympathischen Nerven eingebettet sind. Wir sind gar nicht so unkomplizierte Wesen, wie es scheinen mag. An drei Stellen unseres Organismus, im Kopf, in der Brust und im Unterleib spielt das hinein, da sind Grenzen, an denen Antipathie und Sympathie sich begegnen. Es ist mit Wahrnehmen und Wollen nicht so, daß sich etwas umleitet von einem sensitiven Nerven zu einem motorischen, sondern ein gerader Strom springt über von einem Nerven auf den anderen, und da- durch wird in uns das Seelische berührt: in Gehirn und Rückenmark. An diesen Stellen, wo die Nerven unterbrochen sind, sind wir eingeschaltet mit unserer Sympathie und Antipathie in das Leibliche; und dann sind wir wieder eingeschaltet, wo die Ganglienhäufchen sich entwickeln im sympathischen Nervensystem.

En nu zijn ons zelfs op drie plaatsen in ons lichaam de sym­pathie en antipathie geopenbaard. We hebben in zekere zin drie centra waarin sympathie en antipathie met elkaar in wisselwer­king zijn.

Ten eerste is er in ons hoofd zo’n centrum, waar door het samenwerken van bloed en zenuwen het geheugen ontstaat. Overal waar de activiteit van de zenuwen onderbroken is, over­al waar een sprong is, daar is zo’n centrum waar sympathie en antipathie met elkaar in wisselwerking zijn.

Ten tweede is er zo’n sprong in het ruggenmerg, bijvoorbeeld waar één zenuw de achterwortel van het ruggenmerg binnengaat en een andere de voorwortel uitgaat.

Ten derde is er zo’n sprong in de zenuw­knopen die ingebed zijn in het sympathische zenuwstelsel.

Wij zijn beslist niet zulke ongecompliceerde wezens als we lijken. Op drie plaatsen in ons organisme – in het hoofd, in de borst en in het onderlichaam – speelt zich dat af, zijn er grenzen waar sympathie en antipathie elkaar ontmoeten. Met waarnemen en willen is het niet zo dat er iets van een sensitieve zenuw naar een motorische zenuw wordt omgeleid, maar er springt recht­streeks een stroom van de ene zenuw over op de andere en daardoor wordt in ons, in de hersenen en in het ruggenmerg, de zielenwereld aangeroerd. Op deze plaatsen waar de zenuwbanen onderbroken zijn, zijn wij met onze sympathie en antipathie verbonden met het lichaam; en dat zijn we ook op de plaatsen waar de zenuwknopen zich in het sympathisch zenuwstelsel ontwikkelen.
GA 293/40
Vertaald/40

Zelf heb ik ervaren dat ik bij de bestudering van de ‘Algemene menskunde’ deze passages snel passeerde, simpelweg omdat ik me er weinig bij kon voorstellen. Dankzij de stand van de wetenschap op m.n. het terrein van de neurologie, van het hersenonderzoek, is er veel meer bekend waardoor ook deze beknopte opmerkingen van Steiner beter begrepen kunnen worden. 

Steiner is er in andere voordrachten uitvoeriger en gedetailleerder op ingegaan. Deze voordrachten en de uitleg van Stefan Leber in zijn ‘Kommentar’ heb ik gebruikt om e.e.a. toe te lichten en te verdiepen.

Over de  ‘3 haarden’ gaat het in [2-7-1]  [2-7-2]  

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 2: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1675-1570

.

.