.
Johanna Behrens, Weledaberichten nr. 107 dec. 1975*
.
LEGASTHENIE — EEN ZIEKTE VAN DEZE TIJD?
Tot tien of vijftien jaar geleden* was het woord ‘legasthenie’ (woordblindheid) alleen aan de vakmensen bekend, de pedagogen en psychologen. Nu is het voor ouders en leraren een schrikbeeld geworden. Onderzoek over de gehele wereld heeft uitgewezen dat nu een op de vier à vijf kinderen in de basisschool woordblind is. Dit bemoeilijkt hun ontwikkeling in het leren en in het leven.
Wat is legasthenie? Men verstaat daaronder een duidelijke zwakte in het lezen en schrijven, een tekort aan herkennen van de lettertekens en van hun samenstelling tot een woord; anders gezegd, het vermogen om het verband tussen letterteken en klank te herkennen ontbreekt. Indien men bedenkt in welke mate heden ten dage de eisen, die het leerplan van de openbare scholen stelt, het leren lezen en schrijven vervroegen en het perfectioneren daarvan tot maatstaf wordt, dan kan men zich voorstellen, welk een lijdensweg dit voor het betrokken kind betekent. Communicatiestoringen kunnen daarvan het gevolg zijn. Vandaar dat legasthenie vaak onder ‘communicatiestoringen’ wordt gerangschikt, maar dat is het in oorsprong niet, het leidt alleen er toe. Het treedt pas in verschijning in de eerste schooljaren, in de tijd dat het kind een gevoel van eigenwaarde gaat ontwikkelen, zodat de ervaring van het niet-mee-kunnen gevoelig aankomt. Wanneer het dan om enkele kinderen uit de klas gaat is de onderwijzer, die immers aan onverbiddelijke prestatie-eisen is gebonden, in het belang van de gehele klas al spoedig niet meer in staat om op zulke individuele moeilijkheden in te gaan. Echter, het stempel ‘woordblinde’ wordt te spoedig aangebracht. In het beste geval geniet de kleine buitenstaander van zijn situatie om in het land der dromen te toeven. De ouders vrezen echter al spoedig dat voor hun kind elke mogelijkheid om zich te ontwikkelen, is afgesneden. Hoe kan men helpen? Het is zaak de oorzaken te kennen. Men moet allereerst weten, dat er slechts een zeer klein aantal echte woordblinden is. Orgaanbeschadigingen zijn dan de oorzaak, zoals o.a. een vroege encefalitis. In verreweg de meeste gevallen gaat het slechts om een schijn-woordblindheid en deze is te verhelpen, woordblindheid berust namelijk niet op een minder begaafd zijn, maar op een zwakte van het zintuig-organisme. En daar moet men dus aanknopen.
De term ‘woordblindheid’ duidt reeds op het zintuigelijke. Maar het zien zelf is bij het kind in kwestie niet beschadigd, het ziet en identificeert een boom, een hond, de automerken, kortom, het verbindt elke waarneming met de juiste voorstelling. Ook het herkennen van een weergave in tekening of foto is normaal ontwikkeld. Indien onze letters een beeldschrift waren, zoals tot op zekere hoogte de oud-Egyptische hiërogliefen, dan lazen ze vlot. Maar onze lettertekens zijn een abstracte aangelegenheid, en het kunnen abstraheren ontwikkelt zich vaak eerst veel later. Komt dus legasthenie alleen bij zich langzaam ontwikkelende kinderen voor? Maar ook deze veronderstelling raakt de kern niet. Zoals gezegd, het kind ziet het letterteken wel en tekent het na, maar brengt het niet in verbinding met de erbij behorende klank. Het samenvoegen van wat gezien en van wat gehoord wordt lukt niet. Doch daar komt nog als extra belasting bij een storing in het overbrengen van het gehoorde of geziene in de wilsuitoefening, hier in die van het schrijven, dus het aan het werk zetten van de eigen hand, de gave van de bewegingszin.
Storingen in de coördinatie van de afzonderlijke zintuigwerkingen zijn terug te voeren op de orale fase van het kind, de zuigelingentijd. Volgens de zintuigenleer van Rudolf Steiner is de werking van een zintuig het opnemen van de indrukken der omgeving, het waarnemen ervan of ook het vasthouden; doch deze werking is bij het kleine kind nog gespreid over het gehele lichaam en niet, zoals bij de volwassene, strikt gelokaliseerd. Het totale zintuig-organisme differentieert zich eerst langzamerhand, zoals bijvoorbeeld ook de takken van een boom. Deze differentiatie vindt zijn afsluiting rond het derde jaar; de vorming van de geïndividualiseerde zintuigen duurt dan nog verscheidene jaren. Rudolf Steiner onderscheidt twaalf zintuigen, niet slechts vijf, verstaat onder zintuig niet alleen het anatomisch omschrijfbare orgaan, maar het bereik van de functie, dat voor het opnemen en de verwerking van de indruk in aanmerking komt. Deze zintuig-organisatie is in die eerste tijd uiterst teer, d.w.z. staat in hoge mate open. De meeste communicatiestoringen nu, waarover vele boeken handelen, zijn terug te voeren op een storing in de ontwikkeling van dit zintuigorganisme in deze eerste tijd van het kleine kind. Deze samenhang is niet genoeg bekend.
De zintuigen die het eerst hun vorm krijgen zijn de tastzin en de warmtezin. Al wat de lippen, de tong, vingers, huid, tastend aanraakt, deelt zijn hoedanigheid: warm of koud, ruw of glad, week of hard, aan het gehele fysieke wezentje mee, en wekt behagen of onbehagen. Hoe milder of zachter de aanraking, des te vreugdevoller is de reactie en des te groter het vertrouwen in het leven op aarde. De zuigeling reageert reeds na enkele dagen op geluiden. Hij verstaat nog niet de zin van het gesprokene, wel registreert hij de warmte en de welluidendheid van het woord, het lied of de klank. Hij luistert gespannen en ‘antwoordt’ met bewegingen en iets later met z’n keuvelgeluidjes.
Hoe staat ’t met het zien? Op lichtindrukken reageert de zuigeling even gevoelig als op geluiden. Overprikkeling van het oog leidt bij volwassenen tot nerveuze storingen, bij het heel kleine kind echter tot zware beschadiging van deze functie, en daarmee gepaard een afweerhouding om zich tegen de wereld te beschermen. Wanneer men bedenkt, hoe onbarmhartig het lawaai van de stad op prille zintuigen van het kleine kind werkt, om nog maar te zwijgen over de ‘babysit’-tv, dan begrijpt men dat door de ouders alles gedaan moet worden om het kind behoedzaam in het aarde leven binnen te leiden. De zintuigelijke ervaringen van de vroegste tijd komen gemetamorfoseerd in zielenkwaliteiten te voorschijn in het tweede zevental jaren. Wat als positieve indrukken werd opgedaan leidt tot gezonde reacties, tot een normale coördinatie van de verschillende zintuigen onderling. Negatieve — agressieve — indrukken brengen vervormingen teweeg, en remmen de ontwikkeling, van het kind.
Bekijken wij nu nog de coördinatie van zintuig en de wil. Ook de wil moet op de goede manier in het lijfelijke zijn plaats krijgen. De wil wordt naar binnen gehaald door de warmte-zin en de bewegingszin. Iedereen kan tegenwoordig vaststellen hoe het aan de orde van de dag is dat baby’s met verkeerde of te weinig kleertjes worden gekleed. Zij hebben het koud, en dit betekent een voortdurend in zichzelf terugkruipen, terugschrikken en bang zijn, — toestanden die zich in het zieltje nestelen. Maar niet alleen het warmhouden van het lijfje bevredigt de warmtezin. De baby heeft ook nestwarmte nodig. Met warmte toespreken in een harmonische omgeving is ook nodig bij de verzorging van de warmtezin. Storingen op het gebied van de tastzin en van de warmtezin leiden tot een zich afkeren, tot onverschilligheid. Storingen in de ‘gezichtszin’ en de gehoorzin hebben nervositeit tot gevolg, gebrek aan concentratie en een verminderd waarnemingsvermogen. Hiermee hebben wij de kernpunten van de woordblindheid verzameld, en daarmee is aangetoond dat de schrijf- en leeszwakte een beschadiging is van de zintuigen en niet een tekortschieten van de intelligentie.
Wil men een echt genezingsproces voor deze schijn-woordblindheid (en het is vrijwel altijd een schijn-woordblindheid) toepassen, dan zou men er dus mee moeten beginnen de prille zintuig-ontwikkeling te verzorgen: maar men kan dat kostbare eerste zevental jaren niet nog eens herhalen. Tot het negende, tiende levensjaar laat zich dit fijne organisme nog wel vormen. De effecten van de verkeerde indrukken kunnen dan nog door oefeningen gecorrigeerd worden. Deze oefeningen zijn niet alleen op het intellect gericht, doch allereerst op de wil en de zintuigen. l
De vrijeschoolpedagogie, ook wel, naar de naam van de eerste school,
Waldorfpedagogie genoemd, werd in het begin van deze eeuw door Rudolf Steiner ontwikkeld als een geneesmiddel tegen alle civilisatie- en opvoedingsbeschadigingen die hij zag komen in de loop van deze eeuw en vooral naar het einde toe, beschadigingen, die het wezen ‘Mens’ in gevaar brengen. Het leerplan van de vrijescholen omvat dan ook voor de eerste schooljaren een bijzonder rijke en veelzijdige verzorging van zintuig- en wilsontwikkeling.
Wie het bovenstaande gevolgd heeft, zal begrijpen waarom er zoveel tijd aan wordt besteed om in het onderwijs alles concreet vorm te geven: door voorbeeld en beeldspraak, en te leren waarnemen door schilderen, boetseren, luisteren (muziek!) en spreken, handen en voeten in altijd nieuwe oefeningen te coördineren met het gesproken woord, enz. enz. De zin voor het schone wordt verzorgd, het gevoel daarvoor gewekt, de bewegingszin in de euritmie op een heel bijzondere wijze bevorderd. Het schrijven wordt uit beelden, uit tekeningen ontwikkeld, en wel eerst de duidelijke drukletters. Gelezen wordt eerst wat de kinderen zelf aldus hebben geschapen. Aan het eigen, steeds doelgerichte doen van allerlei aard vat een veelzijdig enthousiasme vlam en daarmee een individuele inzet om te willen. Het niet kunnen beginnen bijvoorbeeld verdwijnt in het gemeenschappelijke doen. Waarnemen, kunnen en willen worden één, en daarmee is aan een beschadiging als de woordblindheid de grondoorzaak weggenomen. Er zijn gevallen waarin eerst de ingrijpende veranderingen van de puberteit de laatste remmingen wegnemen. Maar de breuk in de persoonlijkheid is reeds veel eerder weggenomen. Hopelijk worden deze uiteenzettingen niet zo opgevat als zouden de vrijescholen er alleen voor de woordblinden zijn. Bedoeld is aan te tonen, hoe een van de kwalijkste euvels van onze tijd met de hulp van de door de antroposofie van Rudolf Steiner verdiepte mensenkennis genezen en verholpen kan worden.
.
Leerproblemen: alle artikelen
Zintuigen: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
2616
.