.
W. Bühler, arts, Weleda Berichten nr. 86, juni 1970
.
DE INVLOED VAN DE WIL OP DE STOFWISSELING
.
De mensen moeten een groot deel van hun dagelijkse arbeid gebruiken voor de vervaardiging en het verwerken van al die natuurlijke stoffen, die ons als voedsel dienen. Deze wilsfunctie wordt voortgezet bij het eten in het pakken, het bijten en het fijn kauwen van de spijzen. Daarbij komt er reeds in de mondholte, behalve het mechanische fijnmaken door de tanden, een begin van een chemische inwerking door het speeksel tot stand. Ook het verdere verwerken van het voedsel gebeurt op mechanische en chemische wijze. Het organisme stelt zich bij de afscheidingen van de spijsverteringsklieren in de vorm van het maagsap, het pancreasvocht en de gal tegenover de binnendringende stoffen, die als niet tot het lichaam behorende ervaren worden. Het ontneemt deze stoffen hun eigen natuur en verandert deze in de voedselstroom, die een voorstadium van de bloedstroom is. Het op gang houden en het ritmiseren van deze stroom is een actieve prestatie van het z.g. gladde spiersysteem van het verteringsapparaat.
Wanneer we dieper in deze processen kijken, dan staat als impulsator achter al deze stofwisselingsfuncties de wil van een bezield wezen, die in de onbewuste diepten van het organisme verankerd is. Zijn drift tot zelfbehoud en zijn begeerte naar voedsel, aangevuurd door de begeerte en opvlammend door de lust, die opgewekt wordt door het smaakbeleven, werken als de eigenlijk drijvende krachten in dit orgaangebied beneden het middenrif. Bovendien vindt het organisme in de bovengenoemde maag- en darmspieren het fijne instrument van zijn onbewuste levenswil, die geleid wordt door instincten die aan de soort gebonden en van wijsheid doortrokken zijn. Aan zijn voortdurende regelrechte functie danken we de juiste spankracht, de z.g. tonus en de bereidheid tot werken van alle inwendige holle organen. Via de gladde spieren, die alle bloedvaten van het organisme omspannen, grijpt onze levenswil in het gehele organisme in en de intensiteit daarvan kan aan de hoogte van de bloeddruk fysiek worden afgelezen. Bij een te lage bloeddruk zijn we daarom snel vermoeid en lijden aan duizeligheid, omdat de ziel het lichaam niet volledig kan aangrijpen. Een plotseling abnormaal dalen van de bloeddruk tot en met een collaps toe, kan aanleiding zijn voor flauwvallen, bewusteloosheid, ja zelfs tot een totaal losmaken van de ziel uit het lichamelijke, dus de dood.
In de Weleda Berichten werd er reeds vaak op gewezen, dat niet alleen het zenuwstelsel, i.c. de hersenen, de zetel van de ziel is, maar het hele organisme en wel op een drievoudig gelede wijze. Onze hersenen brengen ons slechts de voorstellingsinhoud van ons zielenleven als een spiegel tot bewustzijn, terwijl het voelen fysiologisch op de ritmische processen en de wil op de stofwisselingsprocessen gebaseerd is. Een deel van onze zielenkrachten is echter voortdurend nodig voor de instandhouding van de fysiologische processen en blijft steeds verbonden met de onbewuste levenssfeer. Juist door het feit dat er geen fysiologisch proces en geen orgaan bestaat, dat niet door zulke aan het lichaam gebonden zielenkrachten doortrokken is en de ziel een eenheid is, is het mogelijk, dat we vanuit het zielenleven ziek worden. Want het bewuste en onbewuste zielenleven staan op een verborgen, doch zeer intieme manier met elkaar in verbinding. De bemiddelaar daarbij is o.a. het vegetatieve zenuwstelsel. In een zo specifiek stofwisselingsorgaan als de maag zijn dan ook niet alleen de wilskrachten werkzaam. Dit orgaan dat we een spierzak zouden kunnen noemen, functioneert steeds ritmisch en zijn slijmvlies is doortrokken van gevoelige zenuwen. De maag heeft daarom een gevoels- en een waarnemingsfunctie. Hij vormt zich een soort beeld van zijn functies. Hij „voelt” of een of ander voedsel hem bekomt, of meldt soms door een licht gevoel van druk, dat hij overvol is. Zijn werkzaamheid wordt begeleid door een dof gevoel van behagen of onbehagen, dat te vergelijken is met de bewustzijnstoestand van een dromend dier. Het gevoel van onbehagen, dat opgewekt wordt b.v. door bedorven voedsel, kan zo hevig worden, dat dit door de tegenzin aanleiding geeft tot een fikse oppositie van de wilskrachten van de maag. Ze werken bij het kokhalzen of zelfs overgeven in tegengestelde richting! Daarbij kan ons dan zeer plotseling de verborgen grens tussen bewuste en onbewuste zielenfuncties duidelijk worden. De verruiming van de menskunde die aan zulke geesteswetenschappelijke inzichten te danken is, is van buitengewoon praktische betekenis voor het inzicht in de fysiologische en pathologische processen. (Zie boek v. d. schrijver ‘Het lichaam als instrument van de ziel’) Op de lange duur oefenen we door de manier waarop wij denken, voelen en willen gezond- of ziekmakende invloed op het organisme uit.
Wie watertandt niet bij het waarnemen van de geur van gebraden vlees. Deze reflectachtige ervaringen kunnen tot in de maag toe doorwerken. Als we slordig en te weinig kauwen, eisen we van de maag niet alleen een teveel aan arbeid. Dit gehaaste en onoplettende verslinden van voedsel infecteert a.h.w. de zielenfuncties van de maag. Deze wordt op den duur ook nerveus en geprikkeld. Het is echter ook van belang te weten, dat de stemmingen van onze ziel een weerklank hebben in de orgaanfuncties. Chronische ontevredenheid, veroorzaakt door levenssituaties, die we niet aan kunnen, of antipathie en gevoelens van afkeer tegenover medemensen, door wie we ons onrechtvaardig behandeld achten zonder er ons tegen te kunnen verweren, zijn in staat een negatieve invloed op de ritmische functies van de maag uit te oefenen. Het harmonische samenspel van de aan de organen gebonden sympathie- en antipathiekrachten, die de basis vormen voor alle ritmische processen, b.v. het zich op tijd openen en sluiten van de spieren van het maagportier, wordt verstoord en de nadruk komt te liggen op de antipathie-processen en de afweer. Dit geeft organisch aanleiding tot kramptendenties en tot vernauwing van de bloedvaten van de maag en heeft een slechte doorbloeding van het maagslijmvlies ten gevolge. Dat ondervindt daardoor een gebrek aan levenskracht en kan geen voldoende weerstand ontwikkelen tegen de afbrekende neiging van de gevormde zoutzuren. Er ontstaat een maagzweer.
De scheppende krachten moeten gewekt worden
Op een dergelijke manier staat het probleem van de vele stofwisselingsziekten, trage stoelgang inderdaad met ons wilsleven in verband. Uiterlijke traagheid of een door het beroep veroorzaakt gebrek aan beweging werken verlammend op de bewegelijkheid van onze organen. Het is daarom voor een opgroeiend organisme zo weldadig wanneer een kind handigheidsoefeningen doet of wanneer ook de jongens leren haken en breien zoals dat op de vrijescholen wordt gedaan. Daardoor wordt de aanleg voor dergelijke zwakten tegengegaan. Ook is reeds lang bekend, dat de inwendige orgaanwil een voortdurende prikkel vereist door smakelijke voeding, of door voeding die rijk is aan ballaststoffen. Door te zeer verfijnd voedsel, zoals wittebrood, gepelde rijst e.d. wordt deze voortdurend verzwakt. Op deze wijze wordt het mogelijk, het ontstaan van ernstige stofwisselingsziekten, die vaak tegelijkertijd aanleiding zijn voor het optreden van te vroege ouderdomsverschijnselen, zoals reumatiek, jicht en suikerziekte, te doorzien. Een overmatig gebruik van voedsel veroorzaakt op den duur storingen in de wilsactiviteit die nodig is voor de opname van het voedsel in het stofwisselingsgebied. Het organisme valt — door het verlammen van de hem eigen functies — ten prooi aan de zwaarte en de macht van de hem toegevoerde hoeveelheden stof. In onze welvaartmaatschappij behoort de daardoor met talloze gevolgen optredende „zelfmoord met vork en mes” tot een van de meest optredende doodsoorzaken! De genoemde gevolgen van de overbelasting van de stofwisseling treden des te eerder op, wanneer de mens ook innerlijk zonder enthousiasme of zelfs onverschillig of met tegenzin zijn werk verricht, resignerend in het leven staat of onmachtig is, zijn scheppende vermogens te wekken, zoals dat tenminste zou moeten gebeuren gedurende de vrije tijd, wil deze zinrijk zijn. Alle wilsfuncties zijn — zoals bekend — verbonden met het ontstaan van warmte. Men kan deze relaties nog verder doorzien. Want alleen via de bloedwarmte kan de wilsimpuls, die afkomstig is uit het leven van onze geest en onze ziel, de weg vinden tot verwerkelijking, via de beweging, van de ledematen. Met verkleumde handen kunnen we b.v. niet musiceren. De lever heeft — als grootste stofwisselingsorgaan van ons lichaam — de hoogste temperatuur (40°) in ons warmteorganisme! Iedereen weet dat elk werk dat we met geestdrift doen, waarvoor we „warm kunnen lopen” ons veel minder vermoeit. Het warmteproces ontsluit inwendig de stofwisselingsorganisatie voor het Ik-wezen, dat actief wil zijn.
Wanneer het de leraar gelukt, de leerstof als zielenvoedsel op zo’n levendige en kunstzinnige manier het kind bij te brengen dat het met warme belangstelling, d.w.z. met hart en ziel erbij kan zijn en tot in zijn wilskrachten wordt geactiveerd, dan kan in de school veel gedaan worden tegen de aanleg van stofwisselingsziekten. Intellectuele overbelasting met abstracte kennis en met het uitschakelen van de fantasiekrachten verzwakt daarentegen de scheppende wil tot in de sfeer van de stofwisseling. Een dergelijk ontoereikend onderwijs maakt de weg vrij voor een verval van de ziel tot en met alle mogelijke verslavingsverschijnselen en voor neerslagziekten van het lichaam op latere leeftijd. Om dezelfde reden bevordert het te geraffineerde en mechanische speelgoed, dat de fantasiekrachten van het kleine kind niet voldoende wekt, zoals b.v. de geperfectioneerde pop, die „alles kan”, de aanleg voor bepaalde verhardingsziekten, waartoe o.a. suikerziekte behoort. Deze gevaren nemen toe, wanneer het warmteorganisme door onverstandige kleding of door een verkeerd harden bovendien nog van buitenaf verzwakt wordt. Iedere versteviging en aanvuring van de wil daarentegen versterkt niet alleen het karakter, maar houdt van binnen uit het organisme elastisch, zoals goed toegepaste sport dit van buiten doet.
Er zijn vele mogelijkheden, om ook op latere leeftijd de veronachtzaamde wil te versterken en zo, van die kant uit, de gezondheid te bevorderen. Ten slotte wijzen we hier nog op twee eenvoudige oefening die Rudolf Steiner aanbevolen heeft ter versterking van het wilsleven: men neemt zich voor iedere morgen op een bepaald tijdstip iets te doen, wat vanuit onze dagelijkse plichten bekeken niet dwingend nodig is, al was dit alleen maar om acht uur een bepaald raam open te doen en weer te sluiten. Verder kunnen we vrijwillig afstand doen van de vervulling van bepaalde wensen waarvan de bevrediging niet absoluut nodig is. Elk afstand-doen van iets versterkt het Ik in de wilssfeer. Wie behalve de noodzakelijke regeling van de eetgewoonten en de wilsdiscipline er nog toe komen kan om met vaart in het leven en in het dagelijkse werk te staan, kan er zeker van zijn, tot in het stofwisselingsgebied toe aan zijn gezondheid te werken.
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Gezondmakend onderwijs: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
2532
.