ZEEVAARDER IN HART EN NIEREN
Daar, op een weg in het graafschap Yorkshire, hoorde de voortsukkelende jongen de eerste door de oostenwind gedragen geluiden, die zijn bestemming aankondigden. Bij het schorre geloei van de branding wierp hij luisterend het hoofd in de nek. Toen zag de jongen uit een gezin van zeven kinderen — geboren in een plaggenhut in het binnenland — voor het eerst de oceaan: allemaal water, zover het oog reikte. Hij moet wel naar de waterlijn gehold zijn, en zijn handen in het koude water gedoopt hebben als om de laatste aardkluit van de aardappelvelden, waarop hij gesloofd had, van zijn handen te wassen. Hij zal zijn natte vingers aan zijn lippen gebracht hebben om zijn erfgoed, het zilte nat, te proeven.
Op die dag in 1741 vond James Cook, 13 jaar oud, die een der grootste zeevaarders van een zeevarend volk zou worden, de zee, zijn eeuwige liefde. Hij ging in de leer bij Saunderson, kruidenier en manufacturier in het dorp Staithes, sliep ’s nachts onder de toonbank waarover hij overdag limonade en katoentjes verkocht en soms voor een pak ransel bovenop gegooid werd als Saunderson dronken thuis kwam. Dit, met het weinige eten, verdroeg James stilzwijgend. Want Staithes lag vlak bij Whitby, waar de schepen binnenliepen.
Niet dat Whitby een bijzonder romantische havenplaats was; schepen met steenkool, ijzer en steen voeren op Londen en Bremen, en uit de landen om de Oostzee en Noorwegen kwam walvisolie en timmerhout. De leergierige jongen beschouwde echter niets dat met de zee te maken had als onbelangrijk. Hij kon maar niet genoeg krijgen van de geur van pek en uitgeplozen touw, van de verhalen van de zeelui, van het gekraak van het want, of het gekrijs van de meeuwen. Toen, op een avond, vond de tierende Saunderson zijn winkel verlaten. James Cook was gevlogen. Hij was naar zee.
Zijn eerste schip droeg de romantische naam Freelove. Het was echter niet meer dan een kolenboot; vuil, stevig en langzaam. Het leven van de kajuitsjongen was hard, hij kreeg veel slaag en slecht te eten. Niettemin voelde de jonge James Cook zich een man onder mannen. ’s Winters was hij bij een van de reders, een Quaker, in huis. Van deze vrienden leerde hij veel van de methoden, de eerlijkheid en hoffelijkheid en de hoge idealen die hem later zouden kenmerken. Hij klom op tot dekknecht, stuurman en ten slotte gezagvoerder. Dit leven hardde hem tot hij alle voedsel en elke weersgesteldheid kon verdragen; het verstarde echter niet zijn geest, en het stompte zijn hersens niet af. Hij was altijd aan het studeren — wiskunde, sterrenkunde en aardrijkskunde. Mensen — die bestudeerde hij ook, en daarvan leerde hij gehoorzamen en bevelen.
In 1755, toen Engeland in oorlog was gekomen met Frankrijk, meldde Cook zich vrijwillig bij de marine. Toen er vier jaren van de Zevenjarige Oorlog waren verstreken, werd hij belast met het bevel over een schip en kreeg opdracht, aan het beleg van Quebec deel te nemen. In 1762 trouwde de toen 34-jarige Cook. Zijn vrouw, Elizabeth, zag hem zelden, want tot aan zijn dood was hij overwegend op zee. Zorgen, eenzaamheid en kinderen waren haar deel. Hij kende ontberingen, glorie, en een snelle dood.
Niet lang daarna kruisten de sterren zelve hun baan als wilden ze Cooks verdere loopbaan begunstigen. Op 3 juni 1769 zou Venus voor de zon langs gaan, een gebeurtenis die zich pas meer dan een eeuw later zou herhalen. Het was voor de wetenschap van belang dat er vanuit vele plaatsen waarnemingen werden gedaan; door het vergelijken van de tijden van de Venusovergang op verschillende breedten zou het mogelijk zijn om door driehoeksmeting de afstand van de zon tot de aarde vast te stellen. De marine koos James Cook uit voor een expeditie naar de Zuidzee.
De keuze viel deels op hem omdat hij een uitstekend verslag had uitgebracht van een zonsverduistering, en deels om zijn uiterst zorgvuldige kartering van de woeste kust van Newfoundland. Hij werd echter bovenal gekozen om zijn karakter en zijn brandende begeerte naar kennis. Op Tahiti (een van de Zuidzee-eilanden die toentertijd volledig bekend waren) moest hij astronomische waarnemingen doen en van daaruit ter uitbreiding van Engelands bezittingen in den vreemde en de Britse handel nieuwe landen zoeken. Hij deed echter veel meer dan hem was opgedragen. Veel van de op zee doorgebrachte tijd besteedde hij aan het weerleggen van het bestaan van mythische landen en denkbeeldige doorvaarten waarvan de zeekaarten van die dagen wemelden; als gevolg hiervan zou hij meer bestaande landen en doorvaarten vinden dan enig zeevarend ontdekker voor of na hem.
Voor zijn reis zocht Cook niet een fregat uit dat kraakte onder het gewicht van kanonnen waarmee de inboorlingen geïntimideerd moesten worden. Hij koos een kolenboot die in Whitby was gebouwd. Hoewel het schip een grote breedte had en een platte bodem, en weinig snelheid maken kon, had het meer dan genoeg laadruimte en kon in ondieper water varen dan andere schepen. Dit goedmoedige schip, waaraan door Cook de nieuwe naam van Endeavour werd gegeven, was 30 meter lang. Op 26 augustus 1768 vertrok de bark vanuit Plymouth. Aan boord bevonden zich 94 koppen, waaronder een aantal briljante geleerden. Ze namen een hele verzameling boeken over natuurlijke historie mee, alsmede een uitrusting voor het verzamelen van gegevens en specimens ter totale waarde van 150 000 gulden. De Endeavour had aldus de eerste grote zeevarende wetenschappelijke expeditie aan boord. De begaafdste en belangwekkendste man was echter Cook zelf. Hij had onopvallende gelaatstrekken, maar in zijn ogen brandde het licht der toewijding: voor het leven en de gezondheid van elke zeeman onder zijn bevel.
In die dagen verloren minder zeelui het leven aan zeerovers, riffen en wervelstormen dan aan scheurbuik. Cook stelde zich het bestrijden van deze vijand ten doel. Tegenwoordig weten wij dat scheurbuik wordt veroorzaakt door een tekort aan vitamine C. Cook wist dat natuurlijk niet — wel had hij bemerkt dat de scheurbuik genezende kracht van de beste voedingsmiddelen werd verlaagd door ze te koken op de kombuiskachel. Hij gaf daarom zijn bemanning — zulks tot hun grote verontwaardiging — melasse, appels in het zuur, thee van sassafras en kool te eten. Oude zeerobben die gewend waren aan een dieet van gedroogd en gepekeld rundvlees, havermeel vol wormen en brood met ranzige boter — weggespoeld met wijn — werden gedwongen om grote hoeveelheden limoensap en zuurkool te gebruiken. Cooks hart zwol van trots toen hij in april 1769 bij Tahiti het anker liet vallen: niet één man had hij aan scheurbuik verloren — geen zeeman had ook maar een enkele dag met de gevreesde klachten in de ziekenboeg vertoefd.
Tahiti was een zeemanshaven bij uitstek — lommerrijke palmen, gewillige meisjes en feestmaaltijden met gebraden speenvarkens en sappig fruit! Van de vriendelijke bevolking hadden ze weinig te duchten; er was echter wel het risico dat de zeelui misbruik van hun gastvrijheid zouden maken. Cook gaf terstond zeer strenge instructies en stelde de twee mannen die zich daaraan niet hadden gehouden tot afschrikwekkend voorbeeld.
In zijn betrekkingen met de inheemse bevolking toonde Cook zich een waar genie. Hij besefte dat er onder de bewoners van Tahiti, evenals onder de blanken, eerlijke en oneerlijke mensen waren, sommigen kuis en anderen niet; sommigen vredelievend en anderen vechtlustig. Wanneer geweld noodzakelijk was, liet hij met hagel schieten om niet te doden doch slechts te verwonden; dieven liet hij het hoofd kaalscheren, hetgeen hen onder hun eigen volk belachelijk maakte. Wanneer ouders om hem eer te bewijzen hem hun dochters aanboden, legde hij vriendelijk en eenvoudig uit dat zijn bemanning en hij zich niet konden verpozen daar ze astronomische waarnemingen moesten verrichten. De inheemsen noemden hem “De-man-die-een-planeet-zoekt”. Zijn fatsoenlijk gedrag maakte het later mogelijk, het eiland tot zijn voorraadhaven te maken.
Toen de Venusovergang met succes was waargenomen, voer Cook uit op zoek naar een mysterieus continent dat ergens in het zuidwesten moest liggen. Het eerste belangrijke land dat hij verkende was Nieuw Zeeland, en hij toonde aan dat het niet uit één maar uit twee grote eilanden bestond. Hij zeilde om de beide eilanden heen en bracht 2400 mijlen kustlijn met een verbazingwekkende nauwkeurigheid in kaart. Toen ontdekte hij de zuidoostkust van Australië. Men had niet geweten dat daar ook nog land was. De natuurkenners ontdekten daar zóveel planten die de wetenschap niet kende, dat Cook de inham Botany Bay noemde.
Hoe groot was dit land? Om het antwoord op die vraag te vinden zeilde Cook de oostkust van Australië langs. Keer op keer leed de Endeavour bijna schipbreuk in deze wateren, die tegenwoordig als de gevaarlijkste ter wereld bekend staan. Eenmaal liep het schip werkelijk aan de grond, doch schitterend zeemanschap redde het van vergaan. In vijf maanden werd met deze kleine steenkolenbark de ganse verraderlijke oostkust in kaart gebracht. Op 19 augustus 1770 nam Cook in naam des konings formeel het land van zijn ontdekking in bezit. Daarna voer hij naar huis terug, terwijl hij onderweg een groot stuk van de zuidkust van Nieuw-Guinea verkende. Elf maanden later bereikte hij Engeland. Cook had aan de Britse Kroon twee kostbare juwelen toegevoegd: Australië en Nieuw Zeeland; hij had enige van de gevaarlijkste, meest afgelegen zeeën ter wereld in kaart gebracht; met zijn maatregelen tegen scheurbuik had hij een middel gevonden om de levens van meer Engelse zeevarenden te redden dan er in de Napoleontische oorlogen verloren zijn gegaan, en zijn scheepsjournaal zou een der klassieke werken over de zeevaart worden.
De Admiraliteit, die geestdriftig was over zijn ontdekkingen, stuurde hem in 1772 opnieuw uit om de Stille Zuidzee af te speuren naar een uitgestrekt continent dat daar ergens moest liggen. Ditmaal had Cook twee schepen onder zich, de Resolution en de Adventure. Hun omzwervingen over de zuidpoolwateren voerden deze twee dappere schepen over 20 000 van de eenzaamste zeemijlen ter wereld. Cook, die zijn houten schuit gevaarlijk dicht langs het monsterlijke pakijs stuurde en de drijvende ijsbergen trotseerde, passeerde als eerste in de geschiedenis de zuidpoolcirkel, en verwees voor altijd het bestaan van een bewoonbaar zuidelijk vasteland in zuidelijke wateren naar het rijk der fabelen. Ten noordoosten van Australië trof hij de tot die tijd absoluut onbekende grote eilanden als Nieuw-Caledonië en Norfolk aan. In het zuiden van de Atlantische Oceaan nam hij voor Groot-Brittannië een eiland in bezit dat wij tegenwoordig Zuid-Georgië noemen. De reis duurde bijna drie jaren.
Onder kannibalen of half-beschaafde mensen, Cook gedroeg zich immer als een man van eer, en zijn gedrag wekte het diepste respect. Nooit verzuimde hij eerbied voor de Union Jack aan te kweken en zijn gasten te imponeren met vuurwerk. Waar hij ook kwam probeerde hij de eilanden te bevolken met koeien, schapen, geiten, paarden, konijnen, eenden, ganzen en kippen.
De dieren stierven al spoedig in het vreemde klimaat, of werden door de inheemsen prompt opgegeten, omdat ze er het nut niet van inzagen een lekker boutje de wildernis in te jagen, waar het later moeilijk te vangen zou zijn. Hij plantte Europese groenten en graan waar de grond maar geschikt scheen. De inboorlingen bleven er echter onverschillig onder. Hij kon hen maar niet tot een besef van betere dingen brengen. Zij ruilden hun Europese kleren voor land en vrouwen. Kannibalen konden er maar niet toe komen om rosbief en Yorkshire pudding te verkiezen boven een vette vijand.
In 1776 vertrok Cook voor de derde maal uit Engeland, nu met de Resolution en de Discovery, met de opdracht, de straat tussen Alaska en Siberië te verkennen en te zoeken naar een doorvaart om de noordelijke punt van Noord-Amerika. Tot aan de ijsvelden bij het noordelijkste puntje van Alaska drong hij in de Beringstraat door, maar verder kon hij, zelfs in de poolzomer, niet komen. Daarmee was bewezen, dat de “Noordwestelijke Passage” om het vasteland heen als zeilroute onbevaarbaar was.
In het begin van 1778 had Cook, op weg naar het noorden, de gelukzalige Hawaii-eilanden ontdekt, de grootste eilandengroep van Polynesië. In Alaska herinnerde hij zich de hoffelijkheid en intelligentie van de bewoners van Hawaii, hun schone eiland — en voer rechtstreeks naar die zonnige eilandengroep. Hoewel hij slechts 50 jaar oud was, had hij een zwaar leven achter de rug. Toen hij dan ook in november 1778 Hawaii weer bereikte, had hij behoefte aan een vriendelijke ontvangst en een periode van rust.
Tot zijn verslagenheid beschouwden de inboorlingen hem en zijn scheepsvolk echter als goden. Toen, op 4 februari 1779, stak er een verschrikkelijke storm op die masten deed afknappen en zeilen verscheurde. Na de storm zag Cook dat het strand opvallend leeg was. De “goden” waren sterfelijk bevonden, en hun schepen onderworpen aan de krachten der natuur. De inheemse hogepriester had de omgeving van de schepen taboe verklaard.
En toen werd de kotter van de Discovery gestolen en later op het strand aangetroffen, afgebroken door de inboorlingen, die het om de nagels te doen was geweest. In plaats van behoedzaam weg te varen, ging Cook met zijn mannen aan land om een vergoeding af te dwingen. Enige voorbarige zeelieden vuurden en doodden een hun welgezinde hoofdman. Even was er op het strand een fel gevecht, en Cook, die zich juist omwendde om een bevel te geven, werd geveld met een slag op het achterhoofd. Terwijl hij zich uit het water oprichtte, werd hij door speren in de rug getroffen.
De volgende dag kwam er een priester naar de Discovery gevaren met het lijk van de kapitein gewikkeld in een mat. Tegen zonsondergang van de 15de februari, en onder het afvuren van de kleine kanonnen, werd het stoffelijk omhulsel van een der grootste zeevaarders aller tijden aan de schoot der golven toevertrouwd.
Vertelstof: alle artikelen
.
667-610
.
.