VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Michaël (4)

.

MICHAËLVIERING

                                                                                                  

Omwille van enthousiasme en moed

Michaëlsdag op 29 september is als kerkelij­ke feestdag heel oud maar in de meeste stre­ken niet meer dan een van de vele gedenkda­gen van de kalender. Er zijn enkele streken in Europa waar de verering van Michaël meer op de voorgrond getreden is, bijvoor­beeld Bretagne, Normandië en Ierland, maar ook de Monte Gargano in Italië. Daarnaast zijn in grote delen van Europa in vele romaanse kerken Michaëlkapellen geweest. Ze waren in het westelijke deel van de kerk tegenover het altaar.

Het hoogtepunt van alle Michaëlvereringen ligt tussen de dertiende en vijftiende eeuw, dus in de tijd dat in Europa een nieuw be­wustzijn begon te ontstaan, waarin de ridder­cultuur met grote landgoederen plaats maak­te voor de stadscultuur van de burgerij, waarin de theologie het veld begon te ruimen voor de natuurwetenschappen, waarin het innerlijk oog, gericht op het zielenleven en zielenheil zich metamorfoseerde tot het uiter­lijke waarnemen, gericht op de wereld en op de stoffelijke welvaart.
Michaël werd vereerd toen de mens begon te ontwaken tot een zelfstandig wezen met eigen verantwoorde­lijkheid en eigen denken. Michaël is in die tijd vooral de strijder tegen de draak en degene die de zielen weegt na de dood en bij het laatste oordeel. Men kan vermoeden dat de mensenzielen de gevaren van de komende tijd beleefden en die gestal­te gaven in de draak, waarbij de ernst van de strijd met de macht van Het boze zijn uit­drukking vond in de weegschaal. Vaak zien we afbeeldingen waarop de duivel de ene schaal naar beneden trekt.

In de late middeleeuwen verdwijnt de Michaëlverering, al blijft ze in bepaalde streken fragmentarisch bestaan met behulp van oude legenden. Daar wordt het een traditie waar­aan niets nieuws wordt toegevoegd, maar die wel leeft.

Pas in de twintigste eeuw wordt Michaël weer belangrijk in de antroposofie. Het is eigenlijk pas in de laatste jaren van zijn leven dat Rudolf Steiner uitvoerig over Michaël spreekt. Hij zei daarbij dat wij nog aan het begin staan van de viering van het Michaëlsfeest.

De Christengemeenschap ontvangt in die tijd het Michaëlsepistel (gebeden aan het begin en het einde van de Mensenwijdingsdienst en een invoegsel na het credo). In de Vrije Scholen krijgt het Michaëlsfeest hetzelfde accent als Kerstmis, Pasen en Pinksteren en wordt zelfs vaak als het bijzondere feest van het jaar gevierd.

Wat is er gebeurd? Ik heb het vermoeden dat, wat er eigenlijk gebeurt in de wereld, voor ons bewustzijn slechts langzaam duide­lijk wordt, dat wil zeggen dat we nu pas, na meer dan een halve eeuw beginnen te begrij­pen waarom de verering van Michaël zo centraal kwam te staan bij Steiner. Als men terugblikt kan men tot het volgen­de komen.
In dezelfde tijd dat Steiner uit­voeriger over Michaël en de met hem
ver­bonden mensenzielen gaat spreken, komen vele jonge mensen naar hem toe. Drie ken­merken kon men aan hen waarnemen. Ze werden niet in de eerste plaats gedreven door behoefte aan inzicht, maar ze wilden iets doen. Het waren degenen die later art­sen, priesters, landbouwers, (heil)-pedagogen werden. Alleen wanneer men deze beschrij­ving niet eenzijdig als definitie vastnagelt, kan men het zo uitdrukken. Natuurlijk zochten ze ook inzicht voor hun doen. Hun tweede kenmerk was dat ze tot Steiner en tot elkaar kwamen door een innerlijke drang die uit het voorgeboortelijke leven kwam. Het derde kenmerk was de sterke drang naar eigen bovenzinnelijke ervaring.

De toen oudere generatie zocht boven alles inzicht in wat de meester kon meedelen over de hogere werelden. Bij de jongere generatie ging het om eigen ervaring. Ook dit moet men niet weer eenzijdig in een schema wringen. Het gaat meer om tendenties in een bepaalde richting.

Wanneer we nu onze eigen tijd bezien (meer dan een halve eeuw later), bemerken we dat de behoefte aan daden alleen maar is toege­nomen en vooral aan daden die op de toe­komst zijn gericht. Toegenomen is ook het vertrouwen op de innerlijke drang. Voor veel jonge mensen is het nu vanzelfsprekend dat ze impulsen hebben meegenomen uit het voorgeboortelijke en uit vroegere levens. Ook is de drang naar eigen bovenzinnelijke ervaring niet meer weg te denken uit onze cultuur.

Er komt dus een beeld te voorschijn van dat­gene wat de geestesstroming wilde die omstreeks 1920 opdook. Men kan trachten dat een naam te geven; men kan ook de beschrij­ving als zodanig laten staan. In de beschreven verschijnselen is een duide­lijke lijn zichtbaar, waardoor men zich een beeld kan vormen van de metamorfose die Michaël in zijn werken doormaakt. Aan een duidelijke lijn in een biografie leert men de individualiteit, het Ik van een mens kennen. Aan een duidelijke lijn in een tijdperk kan men de individualiteit leren kennen die in dat tijdperk leeft, de geest van die tijd. Die kan men met de oude naam Michaël aandui­den.

De middeleeuwse legenden geven een be­paald beeld van Michaël. Ze verbinden hem als strijder met de draak, als rechter met de weegschaal. Als we de fenomenen van onze tijd nog wat nader bezien kunnen we mis­schien inzicht krijgen in het wezen van Michaël.

Inzicht is gericht op het verleden. Wat voor­bij is kunnen we overdenken. Maar we kunnen ook zo leren denken dat we ideeën ont­wikkelen voor wat er nog niet geweest is.

Daarvoor is kennis van het gewordene nood­zakelijk. In onze cultuur zijn vooral sinds het einde van de negentiende eeuw enorm veel nieuwe ideeën ontwikkeld. Daaruit is onze industrie ontstaan, ons verkeer, onze productie en onze technische communicatie. Wat verloren ging is ons werk en ons werkelijk communiceren met elkaar. Nu wordt er verlangd naar werk waarmee we ons menselijk kunnen verbinden. Ook het vormen van gemeenschappen, waar de mens de andere mens kan ontmoeten en waarin hij een echte communicatie kan hebben wordt van levensbelang. Het mislukken van vele kleine pogingen tot gemeenschapsvorming en kleinschalig werk heeft een heel tragische kant. Het is daarbij duidelijk dat bewust­zijnsvorming nodig is. Wat hierboven als eerste en tweede kenmerk is genoemd van de jongeren van de jaren twintig vraagt in onze tijd versterking door het denken. Het is waar dat iets goeds in de wereld alleen tot stand kan komen als de drang ertoe uit diepe ondergronden van ons wezen komt en niet uit nuttigheidsoverwegingen van het ver­stand. Maar het is wel nodig dat in een wak­ker bewustzijn overzien wordt wat er diep in ons leeft, opdat we dat die vorm kunnen geven die echt vruchtbaar is. Maar wat is dat anders dan inzicht zoeken in het bovenzinnelijke? De wereld waaruit onze impulsen komen, is die van het onderbewus­te, maar deze uitdrukking zegt alleen iets over ons bewustzijn en niets over die impul­sen zelf. Die impulsen ontstaan in ons leven als individualiteit voor onze geboorte en dat is een hogere wereld, geen lagere.

Hier loeren echter ook de gevaren en wel van twee kanten. We kunnen ons in een verheven stemming heel gemakkelijk illusies maken en voor een hogere wereld houden wat alleen maar in onze wensen leeft. Dat is het gevaar van Lucifer, de verleider. Aan de andere kant ligt de zorg op de loer, in de vorm van de vraag of het wel zal kunnen, of de praktijk van het leven zich niet verzet tegen onze goede impulsen, de vraag of ‘de mensen’ er wel aan toe zijn, enzovoort. Hier horen ook onze eigen egoïsmen thuis, of we onze eigen levensbehoeften of wat we daarvoor houden, wel zullen kunnen vervullen. In de vraag of het wel mogelijk is dat een mens echt toe­gang krijgt tot een geestelijke wereld, ligt Ahriman op de loer.

In de beelden van de middeleeuwen werden deze verleidende machten van Ahriman en Lucifer samengevat als de Draak. Deze draak moet duidelijk gezien worden. Anders jaagt hij ons angst aan. Maar onze tijd vraagt niet alleen duidelijk zien. Ze vraagt voor alles moed, moed om te strijden. Daarom worden de zielen gewogen. Ze kunnen te licht zijn of te zwaar, illusionair of overmoedig zijn, maar ook te zorgelijk en te bang, of te veel aan de welvaart gehecht, aan onze zogenaamde behoeften.

Hoe verkrijgen we de moed? Die is niet altijd aangeboren maar kan wel geoefend worden. De kracht die moed wekt is het enthousias­me. Dit woord betekent: doordrongen zijn van het goddelijke, ook wel het in God zijn. Het is het goddelijke in ons dat de moed te voorschijn roept. Als we ons slechts op de uiterlijkheid van de wereld richten kan deze ons alleen maar verlammen. De blik wil weer gericht worden op een hogere wereld die niet alleen in de geestelijke wereld maar ook op aarde te vinden is. Het is die hogere wereld die Rudolf Steiner bekend maakte in een taal die onze tijd kan verstaan en die gevonden kan worden door mensen die durven te vertrouwen op hun diepere impulsen, die ze willen voeden door inzicht, werkelijke religie en kunst. De naam van Michaël betekent: Wie is als God? Vroeger werd dat vaak beleefd als een waarschuwing tegen hoogmoed. Nu klinkt die naam als een roep: wie durft het aan God in zich te beleven en dienovereenkomstig te leren handelen?

Michael  5

 

(Jacobus Knijpenga, Jonas nr. 2, 18-09-1981)

.

Michaël: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: Michaël       jaartafel

 

250-235

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.