VRIJESCHOOL – Leren

.

Fionna Flage, Vrije Opvoedkunst | september 2012
.

De natuurlijke wil tot leren

Een zonnige maandagochtend in augustus. Zevenentwintig bijna-eersteklassers komen met hun kleuterjuffen zingend het schoolplein op.
Op het plein staan hun ouders, de onderbouwleraren en alle klassen in een grote cirkel op hen te wachten. In het midden houden twee juffen een groot, met bloemen versierd touw vast.

Zodra hun naam genoemd wordt door hun kleuterjuf, nemen de kinderen (de nieuwe rugzak op de rug) een aanloop en springen met een grote sprong over het touw alwaar zij aan de andere kant verwelkomd worden door hun eerste-klasjuffen.
De sprong van kleuter naar eersteklasser is gemaakt. Spanning maar vooral verwachting en enthousiasme valt van de gezichten af te lezen, zij zijn nu eersteklasser!

In de klas vraag ik de kinderen “Wat wil je leren op school?” De een wil graag leren lezen, de ander schrijven. “Leren rekenen” wordt ook door veel kinderen genoemd. Een jongen wil Engels leren, een ander Duits en weer een ander Afrikaans! Een meisje zegt vol overgave “Ik wil alles leren wat je kunt leren op school!”

Afgelopen studiejaar schreef ik tijdens mijn afstuderen aan de pabo van Hogeschool Helicon een scriptie over de natuurlijke leerwil van kinderen. Naast literatuuronderzoek en interviews met deskundigen deed ik in de derde en zesde klas van Vrije School de IJssel in de praktijk onderzoek aan de hand van de vraag:

‘Hoe kan ik als leerkracht de natuurlijke wil tot leren van het kind aanspreken, verzorgen en onderhouden?’

Vanuit enthousiasme leren, vanuit verbondenheid in de wereld staan

Waar gaat het om op school? Wat is het belangrijkste dat je als leerkracht mee kunt geven aan een kind? Wereldwijd wordt onderwijs steeds hervormd. De motieven hiervoor zijn economisch en cultureel bepaald. Maar het is zinloos om het onderwijs van nu enkel en alleen af te stemmen op de actuele economische, dan wel culturele vraag van de maatschappij, want deze vragen zullen er immers anders uitzien wanneer de kinderen van nu volwassen zijn. Willen de kinderen van nu straks een antwoord op de dan levende vragen van de maatschappij, van de wereld kunnen geven, dan moeten wij hen iets anders meegeven.

We zouden de opvoeding zo moeten verzorgen dat het voor het kind mogelijk wordt zich optimaal te kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en vrij denkend persoon, tot iemand die weet wie hij zelf is en die zijn eigen talenten tot ontplooiing heeft mogen brengen, tot iemand die met enthousiasme en interesse in de wereld kan staan. Enthousiasme en interesse voor de wereld om hem heen zijn in ieder (gezond) kind van nature aanwezig. Elk kind staat nieuwsgierig, vragend, met een grote wil tot leren in de wereld. Deze intrinsieke leerwil noem ik ‘de natuurlijke wil tot leren’. Voor de pedagoog is het de kunst het kind in deze natuurlijke wil tot leren aan te spreken en dit enthousiasme levend te houden. Wanneer hij hierin slaagt, kan het kind later als volwassene zelf, vanuit betrokkenheid op zoek gaan naar een antwoord op de vragen die de maatschappij, de wereld aan hem stellen. Dit is dan echter een positief gevolg en niet het uitgangspunt van de opvoeding! Want een mens die zich vanuit enthousiasme met de leerstof en dus de wereldse zaken heeft verbonden, zal ook vanuit enthousiasme in de wereld willen werken. Wordt het kind niet in zijn eigen enthousiasme geraakt, worden het eigen enthousiasme, de eigen creativiteit over het hoofd gezien, dan is het nog maar de vraag hoe levendig de eigen creativiteit en het eigen enthousiasme blijven.

Zelfdeterminatietheorie

Aan leren, oftewel het opdoen van blijvende kennis dan wel kunde op grond van ervaring, ligt altijd een motivatie ten grondslag. Waar men eerst slechts van motivatie als ‘drive’ tot overleven of motivatie als reactie op een straf of beloning sprak, ontdekte men halverwege de vorige eeuw een derde vorm van motivatie: de intrinsieke motivatie. De psychologen Deci en Ryan ontwikkelden zo’n twintig jaar later de ‘zelfdeterminatietheorie’ die uitgaat van drie psychologische basisbehoeften waaraan voldaan moet worden om tot intrinsieke motivatie te kunnen komen:
de behoefte aan competentie (je bekwaam voelen om de opdrachten die je krijgt uit te kunnen voeren),
de behoefte aan relatie (je verbonden voelen met omgeving, klasgenoten en leerkracht) en
de behoefte aan autonomie (de vrijheid om te kiezen, de behoefte sturing te geven aan het eigen leerproces).

Het werken aan een eigen vraag

Tijdens een periode rekenen in de zesde klas (breuken, procenten, diagrammen en verhoudingen gekoppeld aan het thema ‘de wereld’) liet ik de kinderen naast de door mij aangeboden lessen zelfstandig een rekenkundig onderzoek doen naar een door henzelf bedachte vraag. Het zelfstandig werken vinden de kinderen het leukst, ze willen graag vrijheid, zelf bepalen wat zij doen. Dit sprak hen aan in hun leerwil zelfstandig te zijn. “Mogen we weer aan ons onderzoek?” klonk het minstens één keer per uur. Tegelijkertijd, wanneer naar de opbrengsten gevraagd werd, waren de kinderen het meest blij met de nieuwe leerstof die ze in het meer leraargestuurde deel van de lessen geleerd hadden. Aan de ene kant zelf kunnen sturen en jezelf kunnen laten zien in een gebied waar je al competent bent, leerstof en vaardigheden die je al beheerst zelf toe kunnen passen, en aan de andere kant je kennis en competenties vergroten door nieuwe dingen te leren van een ander, kwam aan beide leerbehoeften tegemoet. Niet altijd werd dit op een geheel leraargestuurde manier geleerd. Ook deden de kinderen zelf ontdekkingen. Sommige dingen moeten je echter door een ander verteld en uitgelegd worden. Dit maakt dat je meer leert en dat de wereld steeds een stukje begrijpelijker wordt, dat je als kind ook steeds meer houvast vindt in deze wereld. De nieuw verworven kennis en vaardigheden kunnen vervolgens weer in volgende zelfstandige opdrachten en in het leven zelf toegepast worden.

Autonomie

Hoe werkt een klas waar naast de behoefte aan relatie en competentie ook aan de behoefte tot autonomie tegemoet wordt gekomen? Er wordt meer zichtbaar van de kinderen zelf. Wanneer ik de autonomie in mijn lessen bewust aanspreek, stel ik een grotere vraag aan het kind. In plaats van een vaststaande opdracht wordt het kind uitgedaagd zelf te kiezen hoe hij de aangeboden nieuwe stof verwerkt. Onthoud je een verteld stuk geschiedenis bijvoorbeeld het best als je er een samenvattende tekst van schrijft, als je er een vertelplaat van tekent, als je er een gedicht van maakt of misschien op nog wel een heel andere manier? Boetseer je allemaal een ark van Noach of boetseer je elk een zelfgekozen dier? Tijdens deze lessen waren er meer opties en dus meer mogelijkheden om iets van jezelf te laten zien. Het was per kind verschillend of er iets anders zichtbaar werd dan gewoonlijk.

Maar van de kinderen die er ineens uitsprongen tijdens de lessen waarin de autonomie werd aangesproken, heb ik ook echt een nieuw stuk mogen zien.

Denken, voelen, willen

Daarnaast heb ik gekeken wat het vrijeschoolleerplan aan mogelijkheden biedt om het kind in de natuurlijke wil tot leren aan te spreken. Een van de aanwijzingen die Rudolf Steiner in de cursus, voorafgaande aan de oprichting van de eerste vrijeschool gaf aan de leerkrachten was, dat het belangrijk is de gehele mens aan te spreken en niet alleen het hoofd, iets wat in die tijd meer de gewoonte was en ook nu nog is. De mens wordt in het geheel aangesproken wanneer denken, voelen en willen aangesproken worden.
Het denken gebeurt met het hoofd.
Met het voelen wordt de beleving, het verbinden met de inhoud van de lesstof bedoeld.
Het willen wordt aangesproken in de activiteit, in het handelen. Deze drie gebieden worden aangesproken wanneer het onderwijs kunstzinnig vormgegeven wordt. Belangrijk daarbij is dat in eerste instantie van het geheel naar de delen wordt gegaan in de lesstof. Ook dan wordt de mens als geheel aangesproken.

In de zesde klas

De lessen waarin de gebieden denken, voelen en willen bewust werden aangesproken, verliepen het meest harmonieus. In de zesde klas bijvoorbeeld schreven de kinderen eerst een eigen tekst die begon met de zin: “Als ik de minister-president van Nederland was dan zou ik…” Pas nadat zij zich zowel denkend, voelend en willend met dit onderwerp en deze grammaticale tijd verbonden hadden, leerden zij de definitie van de o.v.t.t. De algemene werksfeer was in deze lessen het meest optimaal. Ik heb door het bewust waarnemen (met behulp van kijkwijzers) gemerkt dat de leerwil van de kinderen tijdens deze lessen het meest tot uiting kwam. Doordat vanuit het gevoel of de activiteit voor een verbinding met het onderwerp werd gezorgd, konden de kinderen het meest van zichzelf in de opdrachten leggen. Tijdens de lessen waarin ik bewust alleen het denken aansprak, merkte ik dat de kinderen veel matter waren.
In klas 3 was de concentratie gedurende deze lessen wel goed, maar werd er achteraf door de meeste kinderen onrustig en afwijkend gedrag vertoond.
In klas 6 was de concentratie tijdens de lessen vanuit het denken eerder minder goed dan tijdens de lessen waarin zowel denken, als voelen en willen werd aangesproken.

Terugkijkend op dit (praktijk-)onderzoek, realiseerde ik me dat zowel de zelfdeterminatietheorie met zijn drie psychologische basisbehoeften als het aanspreken van de gehele mens door denken, voelen en willen een drieledigheid in zich heeft. De zelfdeterminatietheorie gaat ervan uit dat wanneer aan de behoefte aan relatie, competentie en autonomie wordt voldaan, het ‘zelf’ naar voren kan treden, gemotiveerd raakt tot leren. De antroposofische gedachte over denken, voelen en willen gaat ervan uit, dat wanneer deze drie gebieden in de mens in evenwicht zijn de mens optimaal vanuit zijn ‘ik’ kan werken. Tijdens de lessen heb ik vooral daar waar de autonomie ook werd aangesproken en daar waar denken, voelen en willen bewust in mijn les zaten, de eigenheid en daarmee het ‘zelf’, of het ‘ik’, van de kinderen ontmoet.

Conclusie

Het onderhouden en verzorgen van de leerwil kan gedaan worden door in de lessen te zorgen voor eeri evenwichtig aanspreken van het denk-, gevoels- en wilsgebied en het gebied van de autonomie (door voorwaarden te scheppen waarin de kinderen tot autonoom handelen kunnen komen), de relatie (door zelf zowel met de leerstof als met de kinderen verbonden te zijn) en de competentie (door zelf zowel competent in didactiek en pedagogiek te zijn, als de kinderen in hun competentie aan te spreken). Het accent zal per lesonderdeel of onderwerp op een ander gebied liggen maar wanneer beide andere gebieden ook verzorgd worden, wordt het kind als geheel aangesproken en worden de ideale omstandigheden gecreëerd waarbij het ‘ik’ of het ‘zelf’ van het kind zich kan uiten en dus de motivatie van binnenuit kan komen. Door specifiek aandacht te geven aan het stuk van de autonomie, de zelfstandigheid van de kinderen, door het kind zelf ontdekkingen te laten doen en op zijn eigen manier de leerstof (ontwikkelstof) te laten verwerken, kan het er iets van zichzelf in kwijt. Daarmee vergroot het kind zijn eigenheid en ook het gevoel van zelfredzaamheid en zelfbeschikking doordat het zelf sturing geeft aan zijn leerproces. Zo zal het kind zich steeds meer tot een zelfstandig en vrij denkend persoon kunnen ontwikkelen en zullen zijn eigen talenten zichtbaar kunnen worden. ■

Literatuur

• Bors, G. en Stevens, L. (2010), De gemotiveerde leerling, Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

• Deci, E.L. and Ryan, R.M. (2002), Hondbook of self-determinotion research, Rochester: The Univ. of Rochester Press.

• Hage, F.A. (2012), De natuurlijke wil tot leren, Zeist.

• Kohnstamm, R. (2002), Kleine ontwikkelingspsychologie I, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

• Robinson, K. ‘Changing Education Paradigms’, creatingthefuturetoday.com/foreword

• Steiner, R. (1987), Opvoedkunst, Zeist: Vrij Geestesleven.

Als u meer wilt lezen over bovengenoemd onderwerp, kunt u de scriptie van Fionna Hage bestellen. U krijgt dan een pdf-bestand toegestuurd. Mail naar: info@vrijeopvoedkunst.nl

Artikel verscheen in 2012 in het tijdschrift Vrije Opvoedkunst

Nog geen abonnee?

U kunt op elk moment lid worden of zich abonneren op het tijdschrift Vrije Opvoedkunst door respectievelijk € 39,50 (lid) of € 27,50 (abonnee) voor Nederland, of € 56,- of € 44,- voor het buitenland over te maken naar rekeningnummer NL38 INGB 0000 6039 37 of NL70 TRIO 0197 7631 54 ten name van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst o.v.v. ‘nieuw lid’ of ‘nieuwe abonnee’ èn uw naam, adres, postcode en woonplaats.
Zodra dit bedrag op onze rekening staat, bent u lid of abonnee geworden en krijgt u het tijdschrift Vrije Opvoedkunst thuis gestuurd.

.

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

.

2893

 

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.