.
Russisch sprookje
.
Verteltijd ca. 35 min.
.
DE DRIE RIJKEN, HET KOPEREN, HET ZILVEREN EN HET GOUDEN
In een zeker land, in een zeker rijk leefde tsaar Bel Beljanin; hij had een vrouw, Nastasja-met-de-gouden-vlecht, en drie zoons: Pjotr-tsarewitsj, Wassili-tsarewitsj en Iwan-tsarewitsj.
Eens ging de tsaritsa met haar minnen en kindermeisjes in de tuin wandelen. Plotseling stak er een hevige wervelstorm op en – o, lieve hemel! – hij greep de tsaritsa en sleurde haar mee, wie kon zeggen waarheen!
De tsaar treurde en tobde erover, en wist niet waar hij het zoeken moest.
Toen zijn zonen opgegroeid waren, zei hij tot hen: ‘Mijn kinderen, wie van jullie wil er op uittrekken om zijn moeder te zoeken?’
De twee oudste zoons reden weg, maar daarna begon ook de jongste zijn vader te smeken of hij mocht gaan. ‘Nee,’ zei de tsaar, ‘ga jij niet, zoontje. Laat mij oude man niet alleen.’ ‘Sta het me alstublieft toe, vadertje! Ik heb geweldig veel lust om door de wijde wereld te trekken en mijn moedertje te zoeken.’
En hoe de tsaar zich ook verzette, hij kon hem er niet van afbrengen. ‘Nu, dan is er niets aan te doen. Ga dan met God.’
Iwan-tsarewitsj zadelde zijn brave paard en begaf zich op weg. Hij reed en reed, lange of korte tijd – een sprookje is vlug verteld, maar een daad niet zo vlug gedaan – en kwam bij een bos. In dat bos stond een prachtig paleis.
Iwan-tsarewitsj reed de grote binnenplaats op, zag daar een oude man en zei: ‘Blijf nog vele jaren gezond, oudje.’ ‘Welkom! Wie ben je, brave jongeman?’ ‘Ik ben Iwan-tsarewitsj, de zoon van tsaar Bel Beljanin en van zijn vrouw, Nastasja-met-de-gouden-vlecht.’ ‘Ach, dan ben je mijn eigen neef. Waarheen ben je op weg?’ ‘Ja, dat zit zo,’ zei de tsarewitsj, ‘ik ben op zoek naar mijn moeder. Kun je me niet zeggen, oompje, waar ik haar kan vinden?’ ‘Nee, neef, dat weet ik niet. Maar ik zal je van dienst zijn zoveel ik kan. Hier heb je een bol: gooi die voor je uit. Hij zal verder rollen en je bij steile, hoge bergen brengen. In die bergen bevindt zich een groot hol; daar moet je ingaan en er de ijzeren klauwen nemen; doe die aan je handen en voeten en beklim de bergen. Misschien vind je daar je moeder Nastasja-met-de-gouden-vlecht.’
Nu, goed dan. Iwan-tsarewitsj nam afscheid van zijn oom en reed achter de bol aan. Deze rolde en rolde, en hij bleef er maar steeds achteraan rijden.
Lange of korte tijd daarna zag hij zijn broers Pjotr-tsarewitsj en Wassili-tsarewitsj op het open veld staan bij een legerkamp en een massa krijgsvolk. Zijn broers liepen hem tegemoet. ‘Ha! Waar kom jij vandaan, Iwan-tsarewitsj ?’ ‘Nu, ik verveelde me thuis,’ zei deze, ‘en ik bedacht dat ik mijn moedertje eens zou gaan zoeken. Stuur jullie je leger naar huis en laten we samen gaan.’ Dat deden ze dan ook: ze stuurden het leger naar huis en reden nu met zijn drieën achter de bol aan.
Al vanuit de verte zagen ze de bergen die zo hoog en steil waren dat ze met hun toppen tegen de hemel leunden. De bol rolde rechtstreeks naar het hol; Iwan-tsarewitsj steeg van zijn paard en zei tegen zijn broers: ‘Ik laat mijn brave paard nu bij jullie achter en ga de bergen in om mijn moeder te zoeken. Maar jullie moeten hier blijven; wacht precies drie maanden op mij, maar ben ik er dan niet, dan is het niet nodig nog langer te wachten.’ De broers dachten: ‘Hoe zal hij op die bergen kunnen komen? Daar breekt hij toch zijn nek bij.’ Maar ze zeiden: ‘Nu, ga dan met God en wij zullen hier op je wachten.’
Iwan-tsarewitsj ging naar het hol en zag daar een ijzeren deur. Hij stootte daartegen met al zijn kracht, en de deur ging open. Toen betrad hij het hol en de ijzeren klauwen schoven vanzelf om zijn handen en voeten. Nu begon hij tegen de bergen op te klimmen; hij klom en klom, zwoegde een hele maand, en bereikte met de grootste inspanning de top. ‘De hemel zij dank!’ zei de tsarewitsj. Hij rustte een beetje en vervolgde zijn weg over de bergen. Na lange tijd gelopen te hebben, zag hij opeens een paleis van koper; voor de poort ervan lagen aan koperen kettingen vreselijke slangen – het wemelde ervan. Daarnaast bevond zich een bron, waarboven aan een koperen ketting een koperen schepnapje hing. Iwan-tsarewitsj schepte water met het napje, gaf de slangen te drinken en deze bedaarden en gingen liggen, zodat hij kon doorlopen naar het paleis.
Daar kwam de tsaritsa van het koperen rijk hem tegemoet: ‘Wie ben je, brave jongeman?’ ‘Ik ben Iwan-tsarewitsj.’ ‘Kom je uit vrije wil of tegen je zin hier, Iwan-tsarewitsj?’ ‘Uit vrije wil; ik zoek mijn moeder Nastasja-met-de-gouden-vlecht. Een wervelstorm heeft haar uit de tuin weggerukt. Weet je niet waar ze is?’ ‘Nee, dat weet ik niet; maar niet ver van hier woont mijn zuster, de tsaritsa van het zilveren rijk, misschien kan zij het je zeggen.’ Ze gaf hem een koperen bol en een koperen ringetje mee, en zei: ‘De bol zal je naar mijn middelste zuster brengen, maar dat ringetje bevat het gehele koperen rijk. Als je de Wervelstorm overwint, die mij hier vasthoudt en me iedere drie maanden komt bezoeken, vergeet dan mij arme niet en neem me mee naar de vrije wereld.’ ‘Goed,’ antwoordde Iwan-tsarewitsj, nam de koperen bol en wierp die voor zich uit. Hij rolde weg en de tsarewitsj liep er achteraan.
Zo kwam hij in het zilveren rijk en zag daar een paleis, nog mooier dan het eerste, dat geheel uit zilver bestond. Voor de poort ervan lagen vreselijke slangen aan zilveren kettingen, en ernaast bevond zich een bron met een zilveren schepnapje. Iwan-tsarewitsj schepte water, gaf de slangen te drinken, en zij gingen liggen en lieten hem door. Uit het paleis kwam de tsaritsa van het zilveren rijk te voorschijn en zei: ‘Binnenkort zal het al drie jaar zijn dat de machtige Wervelstorm me hier vasthoudt; in al die tijd heb ik van geen enkel christenmens iets te horen of te zien gekregen, maar nu staat er een voor mijn ogen. Wie ben je, brave jongeman?’ ‘Ik ben Iwan-tsarewitsj.’ ‘Hoe ben je hier terechtgekomen? Uit vrije wil of tegen je zin?’ ‘Uit vrije wil: ik zoek mijn moeder. Ze was gaan wandelen in de groene tuin, toen er een wervelstorm opstak die haar wegrukte, wie weet waarheen. Weet je soms waar ik haar kan vinden?’ ‘Nee, dat weet ik niet. Maar niet ver hiervandaan woont mijn oudste zuster, de tsaritsa van het gouden rijk, Jelena de schone. Misschien kan zij het je zeggen. Hier heb je een zilveren bol; laat die voor je uitrollen en ga er achteraan – hij zal je in het gouden rijk brengen. Maar luister goed: als je de Wervelstorm hebt gedood, vergeet dan mij arme niet. Bevrijd me en neem me van hier mee naar de vrije wereld. De Wervelstorm houdt me hier vast en komt alle twee maanden bij me.’ Daarna gaf ze hem een zilveren ringetje met de woorden: ‘Dit ringetje bevat het gehele zilveren rijk.’
Iwan-tsarewitsj wierp de bol voor zich uit en volgde hem. Hij liep lange of korte tijd en zag ten slotte een gouden paleis dat als vuur schitterde. Voor de poort ervan sisten aan gouden kettingen vreeslijke slangen, en ernaast bevond zich een bron met daarboven een gouden napje aan een gouden ketting. Iwan-tsarewitsj schepte water met het napje, gaf de slangen te drinken en deze gingen rustig liggen. De tsarewitsj ging het paleis binnen, en daar kwam Jelena de schone hem tegemoet: ‘Wie ben je, brave jongeman?’ ‘Ik ben Iwan-tsarewitsj.’ ‘Hoe ben je hier gekomen, vrijwillig of tegen je zin?’ ‘Ik ben vrijwillig gekomen en zoek mijn moeder, Nastasja-met-de-gouden-vlecht. Weet je niet waar ik haar kan vinden?’ ‘Hoe zou ik dat niet weten? Ze woont niet ver van hier en de Wervelstorm bezoekt haar iedere week; maar bij mij komt hij één keer per maand. Hier heb je een gouden bol, werp die voor je uit en volg hem; hij zal je daar brengen waarheen je wilt gaan. En neem ook dit gouden ringetje – het bevat het gehele gouden rijk. Maar luister goed, tsarewitsj: als je de Wervelstorm hebt gedood, vergeet dan mij arme niet en neem me met je mee naar de vrije wereld.’ ‘Goed,’ zei Iwan-tsarewitsj, ‘dat zal ik doen.’
Hij wierp de kogel voor zich uit en volgde hem; hij liep en liep en kwam ten slotte bij een kasteel, dat – o, lieve hemel! – als het ware in vuur en vlam stond van briljanten en edelstenen. Voor de poort sisten zeskoppige slangen. Iwan-tsarewitsj gaf hun te drinken, de slangen bedaarden en lieten hem het paleis binnengaan. De tsarewitsj liep door grote zalen en in de laatste vond hij zijn moeder. Zij zat op een hoge troon in tsarentooi en gekroond met een kostbare kroon. Toen zij haar gast zag naderen, riep ze uit: ‘Ach hemel! Ben jij het, mijn zoon, mijn veelgeliefde? Hoe ben je hier gekomen?’ ‘Zo en zo,’ antwoordde de tsarewitsj, ‘ik ben gekomen om jou te halen.’ ‘Nu, zoontje, dat zal je zwaar vallen. Want hier op de bergen heerst de boze, machtige Wervelstorm, en alle geesten zijn aan hem onderworpen; hij is het die mij heeft ontvoerd. Je zult met hem moeten vechten. Laten we vlug naar de kelder gaan.’
Daar stonden twee kuipen met water, de ene rechts, de andere links. De tsaritsa Nastasja-met-de-gouden-vlecht zei: ‘Drink van het water dat rechts staat.’ Iwan deed het. ‘En, hoeveel kracht heb je nu?’ ‘Zoveel kracht dat ik het hele paleis met één hand kan omdraaien.’ ‘Drink dan nog wat.’ De tsarewitsj dronk weer. ‘Hoeveel kracht heb je nu?’ ‘Als ik wil, draai ik nu de hele wereld om.’ ‘O, dat is al erg veel. Nu moet je deze kuipen van plaats laten verwisselen. Die van rechts moet je links zetten en die aan de linkerkant naar rechts.’ Iwan-tsarewitsj pakte de kuipen en liet ze van plaats verwisselen. ‘De zaak is namelijk deze, lieve zoon: in de ene kuip zit water dat kracht geeft en in de andere water, dat kracht ontneemt; wie uit de eerste drinkt, wordt een sterke machtige held, maar wie uit de tweede drinkt, wordt volkomen krachteloos. De Wervelstorm drinkt altijd van het water dat sterk maakt, en zet dat aan de rechterkant. Daarom moeten we hem misleiden, anders worden we hem nooit baas.’
Ze keerden terug naar het paleis. ‘Spoedig komt de Wervelstorm er aanbruisen,’ zei de tsaritsa tegen haar zoon. ‘Ga onder mijn purperen mantel zitten, zodat hij je niet kan zien. En als de Wervelstorm nadert, en zich op mij werpt om me te liefkozen en te kussen, moet je zijn strijdknots beetpakken. Hij zal dan hoog, heel hoog opstijgen en je meedragen over zeeën en afgronden, maar het enige waarvoor je moet zorgen is dat je de knots niet loslaat. De Wervelstorm zal ten slotte uitgeraasd zijn en van het sterk makende water willen drinken; hij zal naar de kelder snellen en zich op de kuip storten die aan de rechterkant staat. Intussen moet jij uit de linkerkuip drinken. Dan zal hij volkomen krachteloos worden en jij pakt zijn zwaard en slaat hem daarmee met één slag zijn hoofd af. Op het ogenblik dat je dit doet, zul je achter je horen roepen : “Sla nog eens toe! Sla nog eens toe!” Maar jij, mijn zoontje, moet dat niet doen en antwoorden: De hand van een held slaat niet tweemaal toe; één slag is voldoende.’
Iwan-tsarewitsj had juist de tijd gehad zich onder de purperen mantel te verbergen, toen het buiten plotseling duister werd en alles in de omtrek begon te trillen: de Wervelstorm kwam er aanrazen. Hij sloeg met kracht tegen de grond, veranderde in een knappe jongeman en ging het paleis binnen met zijn strijdknots in zijn hand. ‘Foei! foei! Wat ruikt er bij jou zo naar christenmensen? Heb je soms een bezoeker gehad?’ De tsaritsa antwoordde: ‘Ik weet niet hoe je aan die indruk komt.’ De Wervelstorm wierp zich op haar en begon haar te omarmen en te kussen, maar Iwan pakte terstond de knots beet. ‘Ik zal je opeten!’ schreeuwde de Wervelstorm. ‘Nu, mijn grootmoeder zei altijd: het een of het ander. Of je eet me op of je doet het niet.’ De Wervelstorm verhief zich met een ruk van de grond en raasde het raam uit tot in de hoge hemel. Hij droeg Iwan-tsarewitsj mee over de bergen. ‘Wil je dat ik je te pletter laat vallen?’ zei hij, en toen ze boven de zee waren: ‘Wil je dat ik je laat verzuipen?’ Maar de tsarewitsj liet de knots niet los.
De Wervelstorm vloog over de hele wereld, maar ten slotte was hij uitgeraasd. Hij begon te dalen en wel rechtstreeks naar de kelder. Daar haastte hij zich naar de kuip aan de rechterkant, en dronk met volle teugen van het water dat krachteloos maakte. Maar Iwan-tsarewitsj snelde naar de linkerkant, dronk van het sterk makende water en werd de allersterkste held van de hele wereld. Toen hij zag dat de Wervelstorm geheel krachteloos was geworden, ontrukte hij hem zijn scherpe zwaard en sloeg hem met één slag het hoofd af. Achter hem riepen stemmen: ‘Sla nog eens toe! Sla nog eens toe!’ ‘Nee,’ antwoordde de tsarewitsj, ‘de hand van een held slaat niet twee keer toe, maar bij de eerste maal is alles afgelopen.’
Terstond maakte hij een vuur, verbrandde het lichaam en het hoofd en verstrooide de as in de wind. Zijn moeder was zo blij! ‘Laten we ons nu verheugen en wat eten, mijn allerliefste zoon,’ zei ze, ‘en dan zo gauw mogelijk naar huis gaan, want hier is het mistroostig – er is hier geen enkel mens.’ ‘En wie bedient hier?’ ‘Dat zul je zien.’ Zodra ze aan eten hadden gedacht, stond er meteen een tafel gedekt, waarop verschillende spijzen en wijnen verschenen. De tsaritsa en de tsarewitsj deden zich te goed, terwijl een onzichtbare muziek prachtige wijzen voor hen speelde. Zij aten, dronken en rustten wat. Toen zei Iwan-tsarewitsj: ‘Laten we gaan, moedertje, het is tijd, want onderaan de bergen wachten mijn twee broers. En onderweg moeten we de drie tsaritsa’s bevrijden die hier door de Wervelstorm gevangen werden gehouden.’
Ze namen al het nodige mee en begaven zich op weg. Het eerst gingen ze naar de tsaritsa van het gouden rijk, daarna naar die van het zilveren en ten slotte naar die van het koperen rijk, en namen hen mee.
Toen voorzagen ze zich van banen stof en allerlei gereedschap, en kwamen binnen korte tijd bij de plaats waar men zich van de bergen moest laten zakken. Iwan-tsarewitsj liet het eerst zijn moeder aan de stofbaan naar beneden, en daarna Jelena de schone en haar twee zusters. De broers stonden beneden te wachten en dachten bij zichzelf: ‘We zullen Iwan boven laten, maar onze moeder en de tsaritsa’s naar onze vader brengen en zeggen dat wij die gevonden hebben.’ ‘Jelena de schone neem ik voor mezelf,’ zei Pjotr-tsarewitsj. ’De tsaritsa van het zilveren rijk neem jij, Wassili, en de tsaritsa van het koperen rijk zullen we aan een generaal tot vrouw geven.’
Toen nu het ogenblik was gekomen dat Iwan-tsarewitsj van de berg moest worden neergelaten, grepen de oudere broers de stof beet, trokken er hard aan en scheurden ze stuk. En Iwan-tsarewitsj bleef op de bergen. Wat moest hij doen? Hij weende bitter en keerde om. Steeds verder liep bij door het koperen rijk, daarna door het zilveren en het gouden, maar er was geen levende ziel te vinden. Toen kwam hij in het briljanten rijk, en ook daar was niemand. Wat moest hij nu doen in zijn eenzaamheid? Hij verveelde zich dodelijk.
Daar zag hij opeens in een raam een fluit liggen en nam ze in zijn hand. ‘Nu,’ zei hij ‘uit verveling ga ik maar wat spelen.’ Nauwelijks had hij de eerste toon laten horen of er stonden opeens een lamme en een eenoog voor hem. ‘Wat is er van uw dienst, Iwan-tsarewitsj?’ ‘Ik wil eten.’ Terstond – waar hij vandaan kwam was niet te zien – stond er een tafel gedekt, met daarop de allerbeste wijnen en spijzen. Iwan-tsarewitsj at en dacht bij zichzelf: nu zou het niet kwaad zijn wat te rusten. Hij blies op zijn fluit en de lamme verscheen met de eenoog. ‘Wat wenst u, Iwan-tsarewitsj?’ ‘Laat er een bed gereedgemaakt worden.’ Nauwelijks had hij dit uitgesproken of het allerbeste bed stond al opgemaakt.
Hij ging er in liggen en sliep heerlijk uit. Daarna blies hij weer op de fluit. ‘Wat wenst u?’ vroegen de lamme en de eenoog hem. ‘Mag ik dan misschien alles wensen?’ vroeg de tsarewitsj. ‘Alles, Iwan-tsarewitsj. Voor wie op dit fluitje blaast, doen wij alles; zoals we vroeger de Wervelstorm gediend hebben, zo dienen we nu u met vreugde. Het is alleen nodig dat u deze fluit altijd bij u hebt.’ ‘Goed’ zei de tsarewitsj.’ ‘Laat ik dan terstond in mijn rijk zijn.’ Nauwelijks had hij dit gezegd of hij bevond zich op hetzelfde ogenblik in zijn eigen rijk, en wel midden op de markt. Hij liep daar wat heen en weer en kwam een schoenmaker tegen, zo’n echte kroegloper. De tsarewitsj vroeg: ‘Waar ga je heen, broertje?’ ‘Ik heb allerhand schoenen te koop, want ik maak ze zelf.’ ‘Neem mij aan als gezel.’ ‘Kun je dan schoenen maken?’ ‘Ja, alles wat je wilt. Niet alleen schoenen, maar ook kleren.’ ‘Kom dan maar mee.’
Zij gingen naar huis en de schoenmaker zei: ‘Nu, gezel, daar heb je leer van de allerbeste soort; laat eens zien wat je er van kunt.’ Iwan-tsarewitsj ging naar zijn kamer, haalde de fluit te voorschijn, blies er op en de lamme verscheen met de eenoog. ‘Wat is er van uw dienst, Iwan-tsarewitsj ?’ ‘Laten de schoenen morgen klaar zijn.’ ‘O, dat is een kleinigheid, geen echte dienst.’ ‘Hier is het leer.’ ‘Wat is dat voor leer! Rommel, alleen goed om uit het raam te gooien!’
Toen de tsarewitsj de volgende dag wakker werd, stonden er op tafel prachtige schoenen van de allerbeste kwaliteit. Ook de schoenmaker stond op: ‘En, jongeman, heb je de schoenen klaar?’ ‘Dat heb ik.’ ‘Laat ze dan eens zien.’ De schoenmaker keek naar de schoenen en stond versteld: ‘Dat is me nog eens een meester! Geen meester, maar een wonder!’ En hij nam de schoenen mee naar de markt om ze te verkopen.
In die tijd werden er bij tsaar Bel Beljanin voorbereidingen getroffen voor drie bruiloften: Pjotr-tsarewitsj zou trouwen met Jelena de schone, Wassili-tsarewitsj met de tsaritsa van het zilveren rijk en die van het koperen rijk werd aan een generaal ten huwelijk gegeven. Voor deze bruiloften werden nu kleren gekocht, en voor Jelena de schone waren mooie schoentjes nodig. De mooiste schoenen waren bij onze schoenmaker gezien, en hij werd naar het paleis geleid. Jelena de schone wierp er een blik op. ‘Wat is dat?’ zei ze. ‘Alleen op de bergen kunnen ze zulke schoenen maken.’ Ze betaalde er een hoge prijs voor en beval: ‘Maak voor mij zonder de maat te nemen een tweede paar schoentjes; ze moeten voortreffelijk gemaakt zijn en versierd worden met edelstenen en briljanten. En ze moeten morgen klaar zijn, anders kom je aan de galg.’
De schoenmaker nam het geld en de edelstenen aan, en ging in een gedrukte stemming naar huis. ‘Wat een ramp!’ zei hij. ‘Wat moet ik nu doen? Hoe kan ik zulke schoentjes morgen klaar hebben, en dan nog wel zonder de maat te nemen? Je zult zien, ze hangen me morgen op. Laat ik nog maar eens voor het laatst mijn verdriet verdrinken met mijn vrienden.’ Hij ging naar de kroeg; daar had hij veel vrienden en zij vroegen hem: ‘Waarom ben je zo bedrukt, broeder?’ ‘Ach, beste vrienden, ze gaan me immers morgen ophangen?’ Maar waarom dan toch?’ De schoenmaker vertelde van zijn verdriet en zei toen: ‘Hoe kan ik nu nog aan werken denken ? Laten we liever voor het laatst drinken.’ Ze dronken en zopen zolang, dat hij ten slotte op zijn benen stond te wankelen. ‘Nu,’ zei hij, ‘ik neem een vaatje wijn mee naar huis en ga naar bed. En als ze me dan morgen komen halen om me op te hangen, drink ik terstond een hele emmer leeg. Laten ze het maar doen als ik buiten bewustzijn ben.’ En hij kwam thuis. ‘Nu, vervloekte kerel,’ zei hij tegen Iwan-tsarewitsj, ‘kijk eens wat jouw schoentjes hebben aangericht… zo en zo… en als ze me morgen komen halen, moet je me terstond wekken.’
’s Nachts haalde Iwan-tsarewitsj zijn fluitje te voorschijn; hij blies erop en de lamme verscheen met de eenoog. ‘Wat is er van uw dienst?’ ‘Laten die schoenen morgen klaar zijn.’ ‘Heel goed.’ En Iwan-tsarewitsj ging slapen,
’s Morgens toen hij wakker werd, stonden de schoentjes op tafel en schitterden als vuur. Hij ging zijn baas wekken. ‘Baas! Het is tijd om op te staan.’ ‘Wat? Komen ze me al halen? Geef me dan heel vlug mijn vaatje wijn. Hier is een beker, schenk hem vol. Laten ze me maar ophangen als ik dronken ben.’ ‘Maar de schoenen zijn klaar.’ ‘Wat klaar? Waar zijn ze dan?’ De baas liep er haastig heen en wierp er een blik op. ‘Ach, hebben we die samen gemaakt?’ ‘Ja, vannacht. Herinner je je werkelijk niet meer hoe we ze gesneden en genaaid hebben?’ ‘Dat ben ik door mijn vaste slaap helemaal vergeten. Ik kan me er nauwelijks meer iets van herinneren.’
Hij nam de schoenen, pakte ze in en haastte zich naar het paleis. Jelena de schone zag de schoentjes en dacht bij zichzelf: Dat hebben de geesten zeker voor Iwan-tsarewitsj gedaan. ‘Hoe heb je dat klaargespeeld?’ vroeg ze de schoenmaker. ‘Ik kan immers alles maken,’ zei hij. ‘Als dat zo is, maak dan mijn bruidskleed voor mij. Het moet met goud geborduurd zijn en bezaaid zijn met briljanten en edelstenen. Maar morgenvroeg moet het klaar zijn – anders gaat je hoofd eraf.’
Opnieuw liep de schoenmaker met een bedrukt gezicht rond en zijn vrienden moesten lang op hem wachten. ‘Nu, wat is er?’ ‘Ja, wat?’ zei hij. ‘Het is of de duivel ermee speelt: daar is me een vijandin van de christenheid verschenen en heeft me bevolen voor morgen een japon met goud en edelstenen te borduren. En wat ben ik nu voor een kleermaker! Dus zullen ze zeker mijn hoofd afhakken.’ ‘Hé, broeder, de morgen is wijzer dan de avond: laten we pret maken.’
Ze gingen naar de kroeg en namen het ervan. De schoenmaker werd weer dronken, sleepte een heel vaatje wijn mee naar huis en zei tegen Iwan-tsarewitsj: ‘Nou, jongen, als je me wekt, zuip ik meteen een hele emmer leeg. Laten ze maar mijn hoofd afhakken als ik dronken ben. En zo’n japon kan ik van zijn leven niet klaar krijgen.’ De baas ging naar bed en begon te snurken, maar Iwan-tsarewitsj blies op zijn fluit, en de lamme verscheen met de eenoog. ‘Wat is er van uw dienst, tsarewitsj ?’ ‘Laat de japon morgen gereed zijn, en wel precies zo een als Jelena de schone bij de Wervelstorm droeg.’ ‘Zeer goed, ze zal klaar zijn.’ Toen het licht werd, ontwaakte Iwan-tsarewitsj en de japon lag op tafel, schitterend als vuur, zodat de hele kamer erdoor verlicht werd. Toen wekte hij zijn baas. Deze sperde zijn ogen wijd open. ‘Wat? Komen ze me soms halen om mijn hoofd af te hakken? Geef me heel gauw de wijn!’ ‘Maar de japon is gereed.’ ‘Is het mogelijk? Wanneer hebben we die dan afgekregen?’ ‘Vannacht, herinner je je dat niet? Je hebt ze zelf geknipt.’ ‘Ach, broeder, het kost me moeite het me te herinneren, ik zie het als in een droom.’ De schoenmaker nam de japon en haastte zich naar het paleis.
Jelena de schone gaf hem veel geld en bovendien het bevel: ‘Laat morgen bij het aanbreken van de dag het gouden rijk zich bevinden op een afstand van zeven werst in zee; en vandaar af tot aan ons paleis moet een gouden brug gebouwd zijn, bekleed met kostbaar fluweel; en langs de leuning aan beide zijden moeten prachtige bomen groeien, waarin vogels veelstemmig zingen. Als je dat niet voor morgen volbrengt, laat ik je vierendelen.’ De schoenmaker verliet Jelena de schone met hangend hoofd. Hij ontmoette zijn vrienden: ‘En wat, broeder?’ ‘Ja, wat? Ik ben verloren: morgen zullen ze me vierendelen. Ze heeft me zo’n opdracht gegeven, dat geen enkele duivel die kan uitvoeren.’ ‘Nou, zeg maar niets meer. De morgen is wijzer dan de avond: laten we naar de herberg gaan!’ ‘Ja, laten we dat doen. Een mens kan beter pret maken als het tegen zijn eind loopt.’
Ze dronken dus en bleven aan het drinken, en de schoenmaker was tegen de avond zo stomdronken dat ze hem naar huis moesten brengen. ‘Vaarwel, jongen,’ zei hij tegen Iwan-tsarewitsj. ‘Morgen word ik ter dood gebracht.’ ‘Heb je soms een nieuwe opdracht gekregen?’ ‘Ja, zo en zo.’ Hij ging liggen snurken, maar Iwan-tsarewitsj ging naar zijn kamer, blies op zijn fluit en de lamme verscheen met de eenoog. ‘Wat is er van uw dienst, Iwan-tsarewitsj ?’ ‘Kunnen jullie me deze dienst bewijzen?’ ‘Ja, Iwan-tsarewitsj, dat kan werkelijk een dienst worden genoemd. Maar daar is nu eenmaal niets aan te veranderen en morgen zal alles gedaan zijn.’ Nauwelijks was de volgende morgen aangebroken, of Iwan-tsarewitsj werd wakker; hij keek naar het raam, en – hemelse goedheid – alles was gedaan zoals het moest en het gouden paleis straalde als vuur. Hij wekte de baas, en deze sprong op. ‘Wat? Komen ze me halen? Geef me gauw de wijn. Laten ze me liever vierendelen als ik dronken ben.’ ‘Maar het paleis is klaar!’ ‘Wat zeg je?’ De schoenmaker keek door het raam naar buiten en stond verstomd. ‘Hoe is dat in zijn werk gegaan?’ ‘Herinner je je dan niet dat we het samen hebben klaargespeeld?’ ‘Ach, ik heb blijkbaar te vast geslapen en kan me er nauwelijks iets van herinneren.’
Ze snelden naar het gouden paleis – daar heerste ongeziene en ongehoorde rijkdom. Iwan-tsarewitsj zei: ‘Baas, hier heb je een vogelvleugel: ga op de brug de leuning vegen, en als er iemand komt die je vraagt: “Wie woont er in dat paleis?” moet je niets zeggen, maar hem alleen dit briefje geven.’ De schoenmaker ging dus de leuning van de brug schoonvegen.
’s Morgens werd Jelena de schone wakker, zag het gouden paleis en haastte zich terstond naar de tsaar: ‘Zie eens, majesteit, wat er bij ons is gebeurd: in de zee is een gouden paleis gebouwd, en vandaar loopt een zeven-werst-lange-brug, en langs de brug groeien prachtige bomen waarin vogels veelstemmig zingen.’
De tsaar zond dienaren uit om te vragen: ‘Wat heeft dit te betekenen? Komt er misschien een machtig krijgsman tegen mijn rijk optrekken?’ De boden kwamen bij de schoenmaker en begonnen hem vragen te stellen. Hij zei echter: ‘Daar weet ik niets van, maar ik heb een briefje voor uw tsaar.’
In dat briefje vertelde Iwan-tsarewitsj aan zijn vader hoe alles was gegaan: hoe hij zijn moeder had bevrijd, hoe hij Jelena de schone had gewonnen en hoe zijn oudere broers hem hadden bedrogen. Tegelijk met de brief zond Iwan-tsarewitsj gouden koetsen met het verzoek aan de tsaar en de tsaritsa om bij hem te komen met de tsaritsa Jelena de schone en haar zusters; maar de broers moesten achteraan komen in gewone houten karren.
Terstond gingen ze allen op weg, en Iwan-tsarewitsj kwam hun vol vreugde tegemoet. De tsaar wilde de oudste zoons wegens hun verraderlijk gedrag ter dood laten brengen, maar Iwan vroeg zijn vader om genade voor hen.
Toen werd er een reusachtig feestmaal aangericht en Iwan-tsarewitsj trouwde met Jelena de schone; aan Pjotr-tsarewitsj gaf hij de tsaritsa van het zilveren rijk tot vrouw en aan Wassili-tsarewitsj die van het koperen rijk. En de schoenmaker werd tot generaal benoemd.
.
Sprookjes – alle artikelen
Vertelstof – alle artikelen
1e klas – alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 1e klas – sprookjes
.
2825
.
.