.
Uit: Von den Quellkräften der Seele– Herbert Hahn)
.
het sprookje van de drie lammetjes
.
Een weduwe had drie zonen. Ze was zo arm, dat de zonen de wereld in moesten om de kost te verdienen.
Alle drie kwamen zij in de leer bij een oude eerbiedwaardige man. De oude man bezat een kudde schapen. De oudste zoon vroeg toen hij bij de oude in de leer was: “Heer, wat moet ik doen?” “Veel is het niet.” was het antwoord. “Ga naar de schapen op het veld, zorg goed voor ze en verlies ze niet uit het oog en ’s avonds als je terugkeert met de kudde, vertel me dan van welk gras ze gegeten en van welk water zij gedronken hebben.”
De oudste zoon was blij, dat hij zo’n eenvoudige opdracht had ontvangen. Hij trok met de schapen naar het veld, ging in het gras liggen en keek dromerig naar de blauwe hemel. “Meer hoef ik niet te doen,” dacht hij. Vredig en stil graasden de schapen, doch plotseling bemerkte hij hoe zij samendrongen bij een wilde waterval, waarover slechts een smal zwak en verrot bruggetje leidde.
De oudste zoon sprong op en rende er heen om de schaapjes tegen te houden, maar het lukte hem niet. Hij riep en riep, ze luisterden echter niet naar hem. De een na de ander liep over het smalle bruggetje. Alleen één klein lammetje, dat tot het laatst wachtte, stootte steeds tegen de benen van de oudste zoon en trok met zijn tanden aan de slippen van zijn jas, alsof het iets aan de oudste zoon wilde tonen. De zoon duwde zonder te kijken het lammetje van zich af en schonk verder geen aandacht aan het dier.
Tegen de avond kwamen de schapen weer vanzelf terug en de zoon bracht de kudde weer veilig thuis bij de oude man. “Nu,” vroeg de oude, “Vertel me, van welk gras aten mijn schapen en van welk water dronken zij?” “Ze aten groen gras en dronken helder bronwater” antwoordde de jongen verwonderd op de vraag van de oude.
De oude man lachte fijntjes en zei: “Je hebt je dienst zo goed verricht als je maar kon. Hier is je beloning.” En hij gaf hem een zak vol goudstukken. “Ga nu naar huis en overhandig het geld aan je moeder, zij zal het hard nodig hebben. Bovendien heeft je moeder grote heimwee naar je.” “Hoe kan dat nu”‘ zei de zoon, “Ik ben pas gisteren van huis vertrokken” “Je bent langer van huis dan je denkt. Zeven jaar was je bij mij in de leer,” sprak de oude man.
Toen nam de oudste zoon de zak met goudstukken aan en vertrok in de richting van zijn huis. Onderweg echter bezocht hij een herberg, waar hij al zijn geld verloor aan drank en spel. En toen hij thuis kwam had hij zijn moeder niets aan te bieden.
Zo verging het ook de tweede zoon. Ook hij hoedde de schapen van de oude man en merkte niets van het kleine lammetje dat hem iets duidelijk wilde maken. Ook hij werd vriendelijk door de oude man toegesproken en hij kreeg een zak vol goudstukken. Ook hij ging zo lichtzinnig met het goud om, dat het van hem gestolen werd„ Met lege handen keerde hij evenals zijn oudere broer terug.
Nu kwam de jongste zoon bij de oude man in de leer. Ook aan hem werd de kudde schapen toevertrouwd, precies zoals dat met zijn twee broers was toegegaan. Weer kwam het moment waarop de schapen samendrongen bij het oude, zwakke bruggetje over de waterval. Het kleine lammetje trok aan de jas van de jongste zoon. En de jongen had zo’n plezier in het diertje, dat hij het aaide en met hem naar de plek ging, die het wilde aanwijzen. Aldus volgden zij de andere schapen. Tenslotte kwamen zij bij een kapel. Nauwelijks waren de schapen daar aangekomen of hun gouden vacht viel af en voor de jongste zoon stonden louter engelen. Het kleine lammetje was een bijzonder mooie engel, stralend als goud.
De engelen hielden samen een eredienst en aten van het heilige brood en dronken van de heilige wijn. Toen verhulden zij zich weer in de schapenvachten en gingen naar de groene weide terug over de smalle brug.
Toen de oude man ’s avonds aan de jongen vroeg: ‘Welk gras hebben mijn schapen gegeten en welk water hebben zij gedronken?”, vertelde de jongste zoon alles wat hij beleefd had. Hierover verheugde de grijsaard zich zeer en zei tot hem: “Jou zal ik meer geven dan je broeders,” en hij gaf hem een rond brood mee. “Dit brood zal altijd ieder blijven voeden, nooit zal er meer honger zijn. En vergeet nooit dat je bij Godvader zelf in de leer geweest bent.”
(Een Hongaarse vertelling)
.
Sprookjes: alle artikelen
Vertelstof: alle artikelen
1e klas: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: 1e klas
757-693
.
.
.