VRIJESCHOOL – Vertelstof – biografieën – Toscanini

DE MAESTRO
.

Daags voor de tachtigste verjaardag van zijn beroemde vader, in 1947, vroeg iemand aan Walter Toscanini wat de maestro zelf als zijn belangrijkste prestatie beschouwde. ‘Dat begrip kent hij eigenlijk niet,” antwoordde de zoon van de dirigent. “Het belangrijkste ding in zijn leven is altijd datgene waar hij toevallig juist mee bezig is — of hij nu een symfonie inzeept of een sinaasappel schilt.”

Op zijn tachtigste jaar werd Arturo Toscanini nog altijd de grootste musicus ter wereld genoemd, een eretitel die hij steeds opnieuw recht deed wedervaren. In zijn persoon verenigde hij alle eigenschappen die vereist zijn voor het ware artistieke leiderschap, en wel in een zeldzaam harmonische dosering. Dit, gevoegd bij zijn hartstochtelijk perfectionisme, maakte dat vrijwel niemand ongevoelig bleef voor de magische kracht die van zijn vertolkingen uitging. Zeker de orkestleden niet, of ze nu vermoeid, ongedis­poneerd of alleen maar lui waren. En hoe verstrooid de luisteraars er ook bij mochten zitten, ook onder hen waren er maar weinig die aan Toscanini’s betovering ontkwamen. Hij was beroemd tot in de verste uithoeken van de aarde. Een vrouw uit Patagonië maakte eens een vliegreis van ruim drieduizend kilometer voor een staanplaats op een Toscanini-concert in Buenos Aires.

Toscanini is een van de grootste geldmakers in de geschiedenis van de muziekbeoefening geweest. Bij de heropening van de Scala te Milaan, in 1946, deden de plaatsen 15 000 lire per stuk, wat ge­lijkstond met het maandinkomen van een gezin uit de Italiaanse middenklasse. Elke avond was de opera tot de laatste plaats bezet, terwijl meer dan tienduizend mensen de voorstelling via de luidsprekers op het plein vóór de Scala volgden. Men fluistert dat zijn honoraria voor de uitzendingen met het NBC symfonie-orkest in 1937 aanvingen met een bedrag waarvan hij, na aftrek van de belasting, 4000 dollar overhield, en dat voor anderhalf uur optreden. Aan de andere kant wees hij de aanbiedingen uit Hollywood van meer dan een kwart miljoen dollar voor één enkele film, geregeld van de hand (wat niet wegneemt dat hij in de Tweede Wereldoorlog Verdi’s cantate “Hymne der Volkeren”’ gratis dirigeerde voor een film die in opdracht van de regering werd gemaakt. Verleidelijke financiële voorwaarden betekenden niets voor hem, zo lang de zaak zelf zijn sympathie niet had. Publiciteit over zijn persoon was de maestro een gruwel. Dit hield verband met zijn diepgewortelde overtuiging dat hij zelf niets betekende vergeleken bij de muziek die hij dirigeerde. Ook voelde hij zich weinig op zijn gemak als het publiek hem zo dikwijls op het podium terugriep. Dikwijls fluisterde hij al na de derde keer bij het afgaan tegen de concertmeester: “Gaan jullie maar naar huis.”
Het orkest stond dan dadelijk op om te vertrekken, zodat het applaus vanzelf ophield en hij niet meer hoefde te komen bedanken.

Toscanini, die van nature de schuwheid in eigen persoon was, voelde zich nooit méér in zijn nopjes dan wanneer hij, verborgen voor het publiek, in een onzichtbare orkestbak kon dirigeren. Zijn leven lang heeft hij geen enkele redevoering in het openbaar gehouden. Verslaggevers en fotografen konden hem uitermate ergeren. “Ik ben een gewone burger,” protesteerde hij. “Wat doet het er toe hoe ik eruit zie, waar ik woon en wat voor kleur dassen ik draag.”
Vaker nog sprak hij over zichzelf als over un contadino, een boer. Toscanini probeerde nooit zijn nederige afkomst te verheimelijken.

Hij was de zoon van een arme kleermaker in Noord-Italië. Op zijn negende jaar kwam hij op het conservatorium van Parma, waar hij door zijn klasgenoten al spoedig “het genie” gedoopt werd. Toen hij tegen de schoolregels in clandestien een orkestje oprichtte, schaarden zijn makkers zich enthousiast onder zijn lei­ding. Ze werden allemaal disciplinair gestraft.
Daarop volgde een periode met veel schnabbels als cellist in verschillende opera-orkesten, totdat de negentienjarige Arturo in 1886 op een juni-avond in Rio de Janeiro, met één klap de wereld van de roem binnentuimelde.
Een Braziliaanse dirigent was door het gasterende Italiaanse operagezelschap net zo lang gesard tot hij een paar uur voor de eerste opvoering van Aïda zijn stokje neerlegde. Het patriottische publiek jouwde de beide Italiaanse plaatsvervangers achtereen volgens de orkestbak uit. Toen dacht iemand aan de jeugdige cellist die aan boord tijdens de overtocht de zangers bij het instuderen van hun rollen had geassisteerd, en die iets van opera’s scheen te weten. Bij het zien van die baardeloze jongeman, die op de bok stapte en voor de lessenaar ging staan, kwam het publiek tot bedaren. Waarschijnlijk half onbewust klapte hij de partituur dicht op het ogenblik dat hij de eerste inzet gaf. De zaal hapte naar adem. Na het eerste bedrijf was Toscanini de held. In dat zomerseizoen dirigeerde hij in Rio de Janeiro nog achttien opera’s  — allemaal uit het hoofd.

Over de staaltjes van Toscanini’s griezelige geheugen zijn boekdelen volgeschreven. Hij kon een gehele opera tijdens een weekeinde in het geheugen prenten, en zich nog jaren daarna elk detail herinneren. Een hoboïst kwam eens in de pauze bij hem klagen dat er een mankement was aan zijn es-klep. “Maak je niet bezorgd,” zei Toscanini na enkele ogenblikken. “Er komt in de rest van je partij geen es meer voor.”
Eens, toen hij trachtte een zeer weinig bekend kamermuziekwerkje te identificeren, liep hij naar de piano en speelde het hele tweede deel. Hij had de partituur in 62 jaar niet onder ogen gehad.

Niet minder verbluffend was Toscanini’s fenomenale gehoor. In een fortissimo met honderd bolgeblazen wangen en zagende strijkstokken wist hij de kleinste onoplettendheid bij een verafgezeten tweede viool of contrabas onmiddellijk te signaleren. De orkestleden moesten alle hoop laten varen om bij hem ongestraft te kunnen smokkelen. Ook al gaf de maestro niet dadelijk zijn commentaar ten beste, dan kwam na verloop van tijd onherroepelijk een opmerking zoals: “Vorige donderdag hebt u in de vijfde maat een zestiende rust vergeten,” of: “U hebt die fout verleden jaar óók gemaakt, dacht u soms dat ik het niet zou horen?”

Toscanini’s verbeten strijd om artistieke volmaaktheid dreef hem van het ene concertpodium naar het andere. Het onnozelste voorval ontketende een bliksemsnelle reactie — de maestro nam op staande voet ontslag, en prompt volgde een donderende tirade dat “het tegenwoordige tijdperk blijkbaar geen musici meer opleverde die de grote componisten recht kunnen laten wedervaren”. Vrijwel nooit produceerden zijn orkesten die smetteloze ideaalklank die hem zelf steeds in de oren klonk.

Was hij ontevreden over een repetitie of een uitvoering, dan hulde hij zich in een ijzig stilzwijgen, reed naar huis en wenste niet te eten. Als het heel erg slecht geweest was, achtte hij het vanzelfsprekend dat zijn gezin met hem mee vastte. Eens schold hij zijn NBC-orkest uit voor een troep schooljongens en een stelletje halve garen, brak de repetitie af en rende drijfnat van het zweet de studio uit zodat hij een zware kou opliep. “De Baas hééft het weer,” grinnikte een orkestlid. “Wat was-ie kwaad!”

Wanneer hij te maken kreeg met onverschilligheid of middelmatigheid of met onbescheiden mensen, kon hij ontzettend grof worden, zoals in het geval van de beroemde zangeres die op een repetitie zijn aanmerkingen beantwoordde met de mededeling dat zij de ster was en niet hij. De maestro bekeek haar met soevereine minachting. “Dame,” zei hij sarcastisch, “sterren zijn er aan de hemel. Hier beneden hebben we alleen goede en slechte muzikanten, en u hoort kennelijk tot de slechte.”

Aan de andere kant zag hij tekortkomingen graag door de vingers wanneer hij de echte muzikale vonk bespeurde. Een sopraan die om haar prachtige stem bijzonder geliefd was, beging bij haar eerste repetitie met Toscanini een paar slordigheden. Dadelijk riep hij haar toe: “U bent de slechtste muzikant van de hele wereld!” Maar vrijwel in één adem voegde hij eraan toe: “Maar u zingt als een engel.”

Als de maestro op het podium was gestapt om met repeteren te beginnen, vlamden zijn diepliggende, bijziende ogen terstond op. Het stokje striemde door de lucht als een zweep. Dan onderbrak een schril “Nee, nee, nee, nee!” de eerste maten van een stuk dat de orkestleden, naar hun eigen mening, wel konden dromen.

Toscanini hield ervan iets uit te beelden, hij deed dat liever dan mondeling uitleggen. Hij gooide bijvoorbeeld een zakdoek op om aan te duiden dat hij een luchtige, zwevende klank wilde hebben. Om een zangerig effect te krijgen, poseerde hij als een moeder die een baby in haar armen in slaap wiegt. In een Newyorks orkest verlangde hij eens van een bepaalde instrumentengroep een afstand-effect”, alsof de muziek vanuit de verte klonk. “Niet al te ver,” lichtte hij toe, “zo in de buurt van Brooklyn.”

Op een vergissing van het orkest reageerde Toscanini als een bezetene. Hij balde dan zijn vuisten, brak zijn stokjes, scheurde de muziek in stukken en vertrapte zijn horloge of zijn onmisbare bril. Eens, nadat een prachtig horloge dat hem ten geschenke was gegeven, het had moeten ontgelden, gaven de orkestleden hem een Ingersoll cadeau, een stevige knol van een uurwerk, met de inscriptie: “Voor de repetities.” Geluidstechnici hebben buiten medeweten van de maestro wel eens opnamen van zijn repetities gemaakt, die in muziekkringen furore maakten. Zij die deze opnamen kennen, hebben zich verbaasd afgevraagd hoe iemand Toscanini’s aanwijzingen ooit heeft kunnen verstaan, laat staan opvolgen, in dat heetgebakerde Engels-Frans-Duits-Italiaanse koeterwaals. Buiten de repetities beheerste Toscanini deze vier talen volkomen.

De tiran van het podium was in zijn vrije tijd de goedhartigheid zelf. Hij deed veel aan liefdadigheid, maar probeerde zoveel mogelijk anoniem te blijven, dan hoefden de mensen hem niet te bedanken. Toch is bekend geworden dat hij na de Tweede Wereld oorlog 30 000 paar schoenen naar Italië liet sturen. Hij stichtte een pensioenfonds voor de leden van het symfonieorkest van Los Angeles, door zijn gage voor een concert met dit orkest aan de leden te schenken; hij declareerde zelfs zijn reiskosten niet. In 1944 kreeg hij een briefkaart van een jongetje uit Brooklyn met een verzoek om de “Eroïca-symfonie van Beethoven” te spelen, omdat zijn vader, die in Italië gesneuveld was, daar zoveel van had ge­houden. Toscanini zette de symfonie dadelijk op het programma, en trachtte bovendien “Jimmy” per advertentie op te sporen, wat helaas niet gelukte.

Toscanini was voor zichzelf al even precies als in zijn geliefde muziek. Niemand kon beweren dat hij hem ooit in hemdsmouwen gezien had. Op de concerten droeg hij celluloid boorden die bij het overmatige transpireren niet konden omvallen. Gewoonlijk knapte hij zich in de pauze grondig op, en verkleedde zich; eenmaal voerde hij in Londen die poetsbeurt zelfs aan als excuus om niet in de koninklijke loge te hoeven verschijnen.

Ondanks het feit dat hij driemaal in zijn leven een vrij lange periode in de Verenigde Staten heeft doorgebracht, is zijn smaak maar op enkele punten door Amerika beïnvloed geweest, waaronder de Mickey-Mousefïlms waarvoor hij een zwak had, en de jazz, die hem bepaald boeide. Tijdens een goodwillreis van het NBC-orkest naar Zuid-Amerika organiseerden een stuk of wat eerste houtblazers geregeld in het geheim swingconcerten aan boord. Toen de maestro eens toevallig in hun buurt kwam, spitste hij de oren. Kort daarna werden zij opgecommandeerd om in Toscanini’s luxehut te komen; hij wilde dat wel eens horen.

De maestro bleef echter weinig in zijn schik met de experimentele wanklanken die moesten doorgaan voor “moderne muziek ” en die hij stuitend voor het oor noemde. Verstokte nieuwlichters die de oude heer om zijn conservatisme meenden te moeten hekelen zouden er intussen goed aan hebben gedaan te bedenken hoe moedig Toscanini zich destijds inzette voor de muziek die in zijn eigen jeugd “nieuw” was: die van Wagner, Verdi, Brahms, Puccini, Debussy, Ravel — nu algemeen erkende klassieken.

In april 1954 dirigeerde Toscanini zijn afscheidsconcert met het symfonie-orkest van de NBC in de Carnegie Hall in New York. Nauwelijks drie jaar later, kort voor zijn negentigste verjaardag, klopte de dood aan bij de oude maestro. Twee generaties van muziekliefhebbers hebben getracht de oorzaak van zijn magische kracht als dirigent te doorgronden. Volgens sommigen moet ze worden toegeschreven aan een uitzonderlijke combinatie van ritmische precisie en souplesse in gebaren, volgens anderen aan zijn hypergevoelige oren, of aan zijn fenomenale geheugen. En toch, elk van deze kwaliteiten kan men ook bij andere dirigenten aantreffen.

Met ontwapenende openhartigheid placht Toscanini zelf toe te geven dat geen enkele andere dirigent met hem te vergelijken was, maar tegelijk hield hij staande dat de artistieke maatstaven die hij aanlegde, regel behoorden te zijn en geen uitzondering. “Het is niet waar dat ik de beste dirigent van de wereld zou zijn,” zei hij met een knipoog. “Het nare is: ik ben de enige goede.”

.

Alle biografieën

Vertelstofalle artikelen

8e klasalle artikelen

731-668

.

.

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.