.
DE VIJFKAMP
.
Gevarieerde beweging als oefening
.
Sport is een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding. Heel wat mensen gaan wekelijks naar de sportvelden om actief sport te bedrijven. Sport kan meer zijn dan een vorm van ontspanning of het lenig maken van ‘vergeten’ spieren.
Michaëla Klinkenberg schreef over de Griekse vijfkamp. Een sportieve bezigheid die activerend kan werken op creatieve vermogens.
.
Michaëla Klinkenberg, Jonas 22, 25-06-1982
In Jonas nummer 20* werd ingegaan op een vorm van sport, die al een aantal jaren een modeverschijnsel is: het hardlopen.
Ruim 2500 jaar geleden vormde dezelfde sport de basis van de grootse culturele bloei in het oude Griekenland. Maar het was niet de enige bewegingsdiscipline die bijdroeg tot deze bloei. Ik heb in het betreffende artikel beschreven hoe het hardlopen als bewegingsoefening bijzonder geschikt is om de creativiteit te activeren. Toch zal – voor degenen die dat niet al uit eigen ervaring kennen – uit de beschrijving ook zijn gebleken, dat we bij het hardlopen met een eenvoudige en daardoor beperkte, ja zelfs eenzijdige ontplooiing van onze mogelijkheden te maken hebben. Wij zijn tot een veel gevarieerdere beweging in staat en hebben daar zowel lichamelijk als psychisch behoefte aan.
Ook de gymnast in het oude Griekenland besefte dit. Van de verdere gymnastische oefeningen die door hem werden geleid, kreeg met name één oefening veel aandacht: het worstelen. Juist bij het worstelen hebben we met kwaliteiten te maken, die een tegenwicht vormen ten opzichte van het hardlopen. Ik zal daar later op terugkomen.
De Griekse gymnast ging echter nog verder. Door de andere oefeningen toe te voegen, springen, discus- en speerwerpen, verenigde hij het hardlopen en worstelen in een totaliteit van vijf disciplines, die tezamen alle mogelijkheden van de mens omvatten.
Zo ontstond een unieke reeks van elkaar aanvullende oefeningen die in onze huidige atletiek in deze samenstelling niet meer voorkomt: de zogenaamde Griekse vijfkamp. Uniek, doordat hij vrijwel alle specialisatie in één richting uitsluit maar ook doordat hij in vijf grote stappen vormgeeft aan een gezonde lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. De beoefening van deze vijfkamp heeft hierdoor een belangrijke harmoniserende, hygiënische en opvoedkundige waarde.
Ook met betrekking tot onze creatieve uiting kan de totaliteit van de vijf oefeningen van belang zijn. Zij vormen bijvoorbeeld een goede voorbereiding voor de acteur, die op het toneel een veelzijdige uitingswijze moet beheersen. Hij drukt zich immers zowel door het spreken als door zijn manier van lopen, de taal van zijn gebaren en zijn mimiek uit. De toneelspeler gebruikt eigenlijk heel duidelijk alle mogelijkheden, die de mens in het leven ook heeft om zich te uiten. In de andere kunsten is dit niet zo expliciet het geval. Maar zoals met name voor de toneelkunst de vijfkamp een directe praktische voorbereidingsvorm is (en als zodanig door sommige toneelgroepen wordt gebruikt), biedt de totaliteit van de vijf oefeningen ook een goede voorbereiding voor iedere creatieve uitingswijze, die niet in eenzijdigheid wil vervallen.
.
Worstelen
Op oude Griekse vazen is het worstelgevecht in grote veelvuldigheid afgebeeld. Vaak zien we de volgende karakteristieke situatie: twee mannen staan tegenover elkaar, houden elkaar aan de armen vast en hellen zo ver voorover, dat hun voorhoofden elkaar (bijna) raken. Hun blik is naar binnen gekeerd, hun hoofd vaak klein en bijna nietig ten opzichte van de geweldige schouders, rug en bovenbenen; daarentegen zijn onderbenen, voeten en armen weer spichtig (op de oudere vazen zijn deze verschillen veel duidelijker dan op de nieuwere, die steeds meer de gewone lichamelijke verhoudingen weergeven). Dit is de eerste greep waarmee de twee tegenstanders elkaar ontmoeten; zij schijnen nu samen een onwrikbaar geheel te vormen. Hun aandacht is afgewend van alles wat om hen heen gebeurt en concentreert zich volledig op kracht en intenties van de ander. Het doel is immers krachtiger, sneller en handiger te zijn dan hij en hem door middel van een tweede greep uit zijn stand te krijgen, ja zo mogelijk in de lucht te heffen. Is dat eenmaal bereikt, dan is de tegenstander zo goed als verloren; het aanraken van de aarde met enig ander lichaamsdeel dan de voet betekent de nederlaag. We kunnen ons binnen de sport nauwelijks een sterkere ontmoeting van twee mensen voorstellen. De tegenstander heeft immers dezelfde bedoeling, zodat het neerkomt op een meten van elkaars krachten. Niet alleen van de fysieke kracht: initiatiefkracht, durf, de ander verrassen of te snel af zijn, zijn zeker even belangrijk. Daarvoor is echter aanvoelingsvermogen nodig en de vaardigheid zich in de ander te verplaatsen. Deze twee kwaliteiten vinden we terug in de merkwaardige lichamelijke tegenstelling, die op de oudere vazen zichtbaar is: de krachtige bovenbenen, billen en schouders drukken stevigheid en ‘standvastigheid’ uit. De spichtige armen en voeten die elkaar evenals het kleine hoofd raken, geven het fijngevoelige opgaan in de ander weer.
Een ontmoeting met de medemens, een meten van de eigen krachten en daardoor een ontmoeting met zichzelf, zo kun je de worsteloefening typeren. Ik zou het ook een bij uitstek ‘menselijke’ oefening willen noemen, in tegenstelling tot het hardlopen. Bij het sprinten bewegen de ledematen zich immers maximaal, waardoor juist een intensieve lichamelijke verbinding met de omgeving tot stand komt. Bij het rustiger hardlopen voltrekt zich deze verbinding meer door een waarnemend opgaan in de omgevende natuur. De worstelaar echter staat onwrikbaar tegenover zijn ‘tegenstander’ en richt zijn aandacht naar binnen in het innerlijk van de andere mens.
Sprong
De tegenstelling tussen hardlopen en worstelen is zo groot, dat zich tussen beide oefeningen een afgrond bevindt die niet gemakkelijk te overbruggen is. Deze overbrugging werd bij de oude Grieken bereikt door een derde oefening: de sprong.
Inderdaad zijn we door het springen in staat twee gescheiden werelden te verbinden, bijvoorbeeld de beide oevers van een stroom, de beide kanten van een ravijn of twee landstroken, die door een muur of heg gedeeld zijn. Wij verheffen ons bij het springen immers een tijdlang in de lucht en we hoeven ons er niet over te bekommeren hoe de aarde er onder ons uitziet. Dat dit op het eerste gezicht meer aan vliegen doet denken dan het hardlopen (de relatie tussen vliegen en hardlopen werd in het vorige artikel beschreven*) lijdt geen twijfel. Maar tegenover dit korte zweven in de lucht staat een zo intensieve verbinding met de aarde als bij geen andere oefening het geval is. Tijdens het zweven overwinnen wij weliswaar voor enkele ogenblikken de zwaartekracht, maar dat is slechts mogelijk door ons voor en na het zweven, dus aan het begin en eind van de sprong, des te sterker aan de zwaarte over te geven.
Ieder die wel eens een sprong uit de stand heeft gemaakt, zal zich de enorme inspanning herinneren die hiervoor nodig is. Dit hangt samen met het feit, dat we bij deze beweging door de knieën moeten en de praktijk wijst uit dat de meeste mensen dit niet gewend zijn of niet zo graag doen… Bij het door-de-knieën-gaan moeten we onszelf immers loslaten, ons een stuk laten vallen – iets wat we over het algemeen niet positief ervaren. Voor de sprong echter is het een noodzaak, en de vaart die bij dit vallen ontstaat, moeten we razendsnel gebruiken om ons met alle energie af te zetten tegen de aarde en ons zo boven onze zwaarte te verheffen: wij zweven. Zoals we bij het vallen het gevoel hebben dat we onszelf verliezen, beleven we het verheffen boven de eigen zwaarte als een boven onszelf uitgroeien. Dit ervaren we juist wél positief. Het gaat gepaard – wanneer de sprong ons lukt – met een gevoel van bevrijding, van vreugde. Onze taal kent de beeldspraak ‘een vreugdesprong maken’, waarvan de bijbehorende stemming ons allen bekend is. Maar dit bevrijdende gevoel is slechts van korte duur. De zwaarte gaat weer overheersen en we belanden met een des te grotere kracht op de grond. Om hierbij niet kwalijk te vallen is het soepel door-de-knieën-gaan nóg eens van belang.
We hebben bij de sprong dus te maken met een spel van zwaar en licht. Deze twee polariteiten worden door het springen verbonden. De oude Griekse atleten schonken hieraan bijzonder veel aandacht. Zij namen stenen of loden gewichten in de hand, deden hier binnenshuis allerlei zwaai-oefeningen mee en leerden zo het omgaan met zwaar en licht uitstekend beheersen. Daardoor waren zij ook in staat met deze gewichten in de hand te springen, uit de stand maar ook met een aanloop. De gewichten werden niet weggegooid tijdens de sprong maar hielpen de atleet het hele proces sterker te beleven en te beheersen, vooral ook het neerkomen op de grond. Het bewaren van het evenwicht was hierbij een vereiste en vergde een niet geringe techniek.
Door de vaasschilderingen wordt ons duidelijk op welke soepele manier de oude Grieken deze moeilijke sprong uitgevoerd moeten hebben. De soepelheid en de veerkracht die bij het springen ontwikkeld worden, hebben hun lichamelijke uitdrukking in de knie – het orgaan dat bij de sprong van essentieel belang is. De knie maakt soepelheid en veerkracht mogelijk doordat het een verbindend orgaan is (een gewricht) en bovendien een bemiddelende positie heeft: het bevindt zich in het midden tussen onder- en bovenbeen, twee lichaamsdelen die een zeer verschillende tendens uitdrukken. Het bovenbeen is fors en zwaar en sluit aan op de nog massievere romp. Het onderbeen daarentegen is slank en bergt onzichtbaar al de spreidende tendens in zich (namelijk in de twee botten) die in de lichte voet en ten slotte in de tenen steeds meer zichtbaar wordt. We herkennen hierin de zware, geconcentreerde pool en de lichte, gespreide pool waar we bij de sprong mee te maken hebben.
Het ligt nu voor de hand dat deze twee polen bij het springen ook psychisch een rol spelen. Inderdaad hebben we voor de uitvoering van de sprong een grote geestelijke concentratiekracht nodig en tegelijkertijd de moed tot innerlijke explosiviteit, zich weggeven, zich ontplooien. De snelle afwisseling van deze twee zo verschillende innerlijke activiteiten tijdens het springen bewerkt ook een innerlijke soepelheid. Zo wordt begrijpelijk, dat de op de omgeving gerichte stemming die bij het hardlopen ontstond door middel van de sprong geconcentreerd kan worden zodat de zelfbeheersing en initiatiefkracht zich kunnen ontwikkelen, die nodig zijn om nu de tegenstander in de worstelkamp tegemoet te treden.
Discus- en speerworp
Maar het worstelen kan geen eindpunt zijn.
We zijn daarbij zo sterk naar binnen gekeerd, dat onwillekeurig de behoefte in ons gewekt wordt onze krachten nu weer aan de buitenwereld te meten. Vooral na een overwinning zal de behoefte ontstaan deze aan de buitenwereld mee te delen en om ons heen naar nieuwe tegenstanders uit te kijken. Dit innerlijke gebaar gaf de Griekse gymnast vorm in een volgende oefening: de discusworp. Hierbij is inderdaad sprake van een zich uitbreiden over de omgeving. Als we op het veld staan en de discus horizontaal in de hand houden (de beginhouding) kunnen we de kleine, ronde schijf als een concentraat beleven van de aardschijf waar we zelf op staan. De metalen of stenen schijf is immers ook een stuk van de aarde, dat we door de worp weer teruggeven aan de ons omgevende natuur. We nemen hiervoor de schijf eerst mee in een spiraalvormig naar binnen gaande beweging van het lichaam en slingeren hem vervolgens door de kracht van de teruggaande draai van ons af. Bij het naar binnen gaan nemen we de omgeving in ons bewustzijn mee naar binnen; bij het terugdraaien en de worp breiden we ons met het bewustzijn weer over de omgeving uit. We oefenen dus een sterk concentrerende en daarna ontplooiende beweging.
Dit herinnert sterk aan de sprong en we kunnen de discusworp ook als een metamorfose van de sprong ervaren. Bij de laatste werpen we als ’t ware onszelf en leren daarbij omgaan met onze eigen kracht en zwaarte; bij de discusworp werpen we een stuk van de ons omgevende natuur en leren daardoor de omgeving beheersen. Dat wij hierbij tot gevaar voor deze omgeving worden is eigenlijk impliciet aan de oefening. Bij de sprong moesten we onszelf, bij het worstelen slechts één tegenstander overwinnen en nu de hele ruimte om ons heen.
Ditzelfde geldt nog sterker voor het speerwerpen. De speer heeft een langgestrekte vorm en is bovendien van een scherpe punt voorzien. Hierdoor nodigt hij uit tot het werpen in een bepaalde richting en nog sterker, tot het treffen van een uitgekozen doel. Maakte het lichaam van de discuswerper tijdens de concentratie nog een rondende beweging door, de speerwerper heeft een dermate gestrekte houding, dat zijn concentratie zich lichamelijk beperkt tot wat achteroverhellen.
Op de Griekse vaasschilderingen – vooral weer op de oudere – vertoont de
lichaamshouding van de speerwerper overeenkomsten met die van de sprinter. Goed herkenbaar is dit op de grote, panantheneïsche prijsamfoor in het Leids Oudheidkundig Museum: van de linkerhand zijn – zoals bij oudere afbeeldingen van de sprinter – de vingers gestrekt en van elkaar; de werpende rechterhand heeft twee gestrekte vingers door de lus van het touwtje, dat de Grieken om hun speer wonden om hem een draai tijdens de vlucht te geven. Inderdaad is er overeenkomst tussen hardlopen en speerwerpen en ik zou het laatste weer een metamorfose van het eerste willen noemen. Zoals de gevoeligheid van de voet ons door het hardlopen op passieve wijze met de natuur verbindt en onze waarneming hierbij ontwaakt, komt door de speerworp een actieve verbinding met de omgeving tot stand, die uitgaat van de alles overziende blik en gestuurd wordt door de fijngevoelige handen.
Het hardlopen kunnen we karakteriseren als een ontwaken, het springen als een leren omgaan met jezelf; door het worstelen verbinden we ons met een medemens, door de discusworp leren we onze omgeving beheersen. Wanneer we nu tot slot de vijfde oefening uitvoeren hebben we alle genoemde eigenschappen ter beschikking en staan we in volledige wakkerheid en zelfbeheersing tegenover het doel, dat we door de speerworp willen bereiken. De voorbereiding van de eigenlijke worp is uiterlijk summier: hij bestaat slechts uit een achteroverhellen van het lichaam, waarbij de Griekse atleet ook omkeek. Dit achteroverhellen en omkijken drukt uit wat er innerlijk als voorbereiding plaatsvindt, namelijk het herinneren van de vier stappen, die in de vorige oefeningen gedaan werden. Je zou het speerwerpen in deze zin ook als herinneringsoefening kunnen karakteriseren. Tegenover de geringe uiterlijke activiteit staat dus een grote innerlijke activiteit, die nu gericht wordt op het treffen van het doel. Het is nu zaak om een richting te kiezen, om het doel te herkennen dat binnen ons bereik ligt, en om te bewijzen dat de lange voorbereiding niet voor niets is geweest. Door het speerwerpen leer je richting en zin geven aan je handelen
Hiermee is de ontwikkelingsgang, die de Griekse vijfkamp uitdrukt, afgerond. Het is in eerste instantie een reeks lichamelijke oefeningen, waarvan iedere oefening niet alleen een ander gebied van het lichaam, maar ook een ander gebied van de ziel aanspreekt, zodat hij de mens in zijn totaliteit omvat.
Bovendien blijkt de reeks zo opgebouwd te zijn dat door een ontwaken vanuit de omgeving een tot zichzelf komen en tot slot een hanteren van de eigen invloed op de omgeving een natuurlijke ontwikkelingsweg wordt gegaan. In deze zin lijkt mij de vijfkamp ook in onze tijd van betekenis, met name in pedagogie, therapie en kunst.
*op deze blog niet gepubliceerd
.
vijfkamp [2]
bewegen in de klas
L.L.. Oosterom over: beweging tussen persoon en wereld; kind leert bewegend de wereld kennen; sport
.
723-660
.
.