VRIJESCHOOL – Vertelstof – biografieën – Victoria

.

DE WEDUWE VAN WINDSOR
.

Victoria was koningin van Engeland, keizerin van India, en tegelijkertijd een eenvoudige, nauwgezette grootmoeder die zich zorgen maakte om de ziekten van de levenden, en de gedenkdagen der doden herdacht.
In haar ogen waren de koninkrijken van Europa gewoon de bezittingen van haar familie. Zij was verwant aan de koningshuizen van Duitsland, Grieken­land, Roemenië, Zweden, Denemarken, Noorwegen en België, en vond dat er weinig verschil bestond tussen haar persoonlijke re­laties met de vorsten en de betrekkingen van Groot-Brittannië met de vreemde mogendheden.
In 1899 was zij 80 jaar en nog steeds in de allereerste plaats een vrouw. De geschiedenis van haar tijd was in haar gedachten samengesmolten met haar eigen leven. Toen er een oorlog leek te dreigen tussen Frankrijk en Engeland vanwege de kwestie Siam, (Thailand) juist toen de koningin enige tijd in Nice verbleef, schreef zij haar eerste minister: “In het belang van het land hoop ik dat een crisis zal worden afgewend, en ook…. voor mij persoonlijk zou het zeer onaangenaam zijn als er moei­lijkheden rezen met een land waar ik momenteel verblijf houd.”

Zij vereenzelvigde zich met haar onderdanen. Vol toorn pro­testeerde zij toen een minister van financiën een hogere accijns eiste op het bier van “haar volk”. Met “haar volk” bedoelde zij hoofdzakelijk de middenstand. Die was samen met haar opge­groeid, want onder haar regering had het industriële Engeland de wereldmarkten veroverd. Zowel de arbeidersklasse als de land­arbeiders vielen buiten haar gezichtskring. Dat zij op Balmoral warme onderjurken uitdeelde aan oude vrouwen die haar hand grepen en Gods zegen over haar afsmeekten was “zeer aandoenlijk” ; maar van de ongelukkige stakkers die in de krotten van Londen woonden kon zij zich slechts een onduidelijke voorstelling vormen. Zij was verrast door de verkiezing van de eerste Labour-leden in het Lagerhuis en nodigde hen uit op Windsor Castle om aan haar voorgesteld te worden. Zoals zij in haar dagboek schreef: “zij voelden zich zeer gestreeld.”

De deugden en de smaak van de middenstand waren de hare en zij noemde de aristocratie een tikje minachtend “de hoogste kringen”. Soms vergeleek zij de Engelse adel met de Franse aan de vooravond van de revolutie, en zij geloofde dat het zoeken naar genot deze stand te gronde zou richten. In 1900 gaf een Amerikaanse jongedame in een brief naar huis een beschrijving van Londen. Zij schreef: “Koningin Victoria gaat nooit uit.” Volkomen terecht. De uitgaande wereld nam het de “Weduwe van Windsor” kwalijk dat zij zo teruggetrokken leefde. Het Hof was niet langer het middelpunt van de grote wereld. Victoria’s denkbeelden omtrent de schone kunsten waren de denkbeelden van de Engelse middenstand. Geruime tijd weigerde zij naar de muziek van Wagner te luisteren. “Volkomen onbegrijpelijk,” verklaarde zij. En toen iemand de opmerking maakte dat dit “de muziek van de toekomst” was, antwoordde ze vinnig: “De toe­komst kan me helemaal niet schelen en ik wil er niets meer over horen.”

Zij dacht nooit aan de indruk die zij op anderen maakte. Ze had een hekel aan lange kerkdiensten en in de kerk ergerde ze soms de dominee, als ze haar waaier in de hoogte hield om aan te geven dat zijn preek haar te lang ging duren. Iemand vertelde haar eens hoe een nieuwe ambassadeur, die juist aan haar was voorgesteld, over Hare Majesteit dacht. “Gunst!” zei ze, “daar heb ik niet bij stilgestaan. Het is zo onbelangrijk. Het gaat er alleen maar om hoe ik over hem denk.”

Dit volstrekte zelfvertrouwen gaf haar een natuurlijke
onge­dwongenheid. Zij was heel klein en heel gezet en leek op een
paddenstoeltje, zoals de kunstenaar von Angeli eens gezegd schijnt te hebben. Maar ze behield een opmerkelijke waardigheid. Haar lichtelijk puilende blauwe ogen waren nog jeugdig, haar gebaren waren nog steeds bekoorlijk, zelfs op hoge leeftijd. Zij had een lieve stem en een open lach. Zij maakte geen aanspraak op wijsheid en ook niet op een hoge beschaving, maar haar gezond verstand had iets geniaals. “Ik dacht altijd,” zei Lord Salisbury, “dat ik wan­neer ik eenmaal wist wat de koningin dacht, vrijwel zeker kon zijn van het standpunt van haar onderdanen, in het bijzonder dat van de middenstand.”

De koningin was overdreven nauwgezet en wilde dat haar dagen onafgebroken en volledig ingedeeld waren. Elke morgen om halftien reed zij uit in haar open ponywagen, die ze zelf be­stuurde. Er liep een hofdame naast haar die haar alles vertelde wat er thuis gebeurde; zij was evenzeer geïnteresseerd in kleinig­heden als in staatszaken. Als er de dag tevoren een jonge hofdame naar Portsmouth was geweest, moest de koningin weten of ze teruggekomen was en of de zee ruw was geweest. Zij stopte bij de huisdeuren om naar de zieken te vragen. En als zij het geluk had een orgeldraaier tegen te komen, hield zij haar rijtuigje in en praatte met de kleine Italiaan en toonde zich bezorgd over de ge­zondheid van zijn aap. Zij hield zich overal mee bezig:
de be­vordering van kapelmeesters, de grammofoonopname van een toespraak die zij aan de koningin van Ethiopië wilde sturen, een telegram aan de Chinese staatsman en generaal, Li Hung Tsjang.

Het aantal documenten dat zij persoonlijk moest ondertekenen was ontzagwekkend. Zij eiste de voortdurende aanwezigheid van haar secretarissen. Sir Arthur Bigge, haar privé-secretaris, moest haar speciale toestemming vragen om van Windsor naar Londen te gaan. Als de afgezant van de koningin er niet voor zorgde dat Sir Arthur Bigge precies op het moment dat zij hem nodig had terug was, vond hij een briefje op zijn bureau: “De koningin wenst te weten waarom Sir Arthur niet op zijn kamer was.”

Victoria werd in 1819 geboren en besteeg de troon als meisje van achttien. Zij heeft het langst geregeerd van alle Europese vorsten. Tijdens haar regering had Frankrijk twee dynastieën en een repu­bliek, Spanje had drie vorsten en Italië vier koningen. Toen zij in 1897 haar diamanten jubileum vierde en 60 jaar koningin was, werd dit vergeleken met een Engelse uitdaging aan de andere wereldnaties. Engeland mocht wel benijd worden, want het was een wereld op zichzelf. Engelse en inlandse troepen werden vanuit alle rijksdelen en koloniën naar huis geroepen. De jubileumop­tocht was als een Romeinse triomftocht. De koningin schreef in haar dagboek: “Ik geloof dat niemand ooit zulk een ovatie in ontvangst heeft genomen als ik heb gekregen.”

Die dag in juni 1897, een dag van diamanten, gejuich en tranen van geluk, was het hoogtepunt van haar regering, misschien het toppunt van de Britse macht. Minder dan drie jaar na die glo­rieuze jubileumoptocht werd het machtigste wereldrijk door twee kleine boerenrepublieken op het zuidelijkste puntje van het Afrikaanse vasteland in bedwang gehouden. Aan het begin van de Boerenoorlog hadden de Londenaars om die ongelijke strijd ge­lachen. Maar het hele jaar 1900 bleef er slecht nieuws komen en niemand leed er meer onder dan de 81-jarige koningin. Zij scheen absoluut onvermoeibaar, schreef aan generaals en soldaten, nam afscheid van regimenten die naar het front vertrokken, bezocht de gewonden in het ziekenhuis. Niemand had deze oorlog minder gewenst dan zij. Maar de dagbladen in Duitsland en Frankrijk vielen haar op een bijzonder oneerlijke manier aan.

Toen zij op 18 december, na een bezoek aan Ierland, van haar jacht Alberta aan land stapte, werden de toeschouwers getroffen door de grote verandering in haar uiterlijk vergeleken bij het voorgaande jaar. Zij was niet meer de kleine, mollige, bijna knappe vrouw die op de dag van het jubileum door Londen had gereden. Haar enige ziekte was de oude dag en de uitzonderlijke vermoeie­nissen van dat droeve jaar. Haar zoon, de prins van Wales, werd dringend ontboden. Een andere zoon, de hertog van Connaught, was juist in Duitsland en hij overhandigde de telegrafische tijding dat de koningin stervende was aan zijn neef, keizer Wilhelm II. “Ik wees hem erop,” zei de prins von Bülow, de Duitse kanselier, “dat het verstandig zou zijn om af te wachten hoe de ziekte zich ontwikkelde. De keizer antwoordde nogal ongeduldig dat het om het leven van zijn geliefde grootmoeder ging, dat hij vastbesloten was haar nog eenmaal te zien.”

De betrekkingen tussen de twee landen waren niet bepaald hartelijk geweest sinds de keizer zijn beroemde telegram aan Kruger, de president der Boeren, had verzonden om hem geluk te wensen met het afslaan van een Engelse aanval. Maar op de 22ste januari 1901 liepen de Duitse keizer en de prins van Wales samen op Engelse grond. Voor de eerste keer van zijn leven was de keizer populair in Engeland. Hij schreef naar de keizerin en vertelde haar dat de mensen in Londen die avond huilden van blijdschap toen zij hoorden dat hij bij zijn grootmoeder was. Zij was een van de weinigen die werkelijk van hem hielden.

Heel Engeland ging in de rouw toen zij in haar residentie op het eiland Wight stierf. In Londen was geen stukje zwarte stof meer te krijgen. Voor de begrafenis lagen er slagschepen en krui­sers in dubbele rijen voor anker langs de route van het jacht Alberta met het stoffelijk overschot van de koningin aan boord. Hun scheepskapellen speelden de Treurmars van Chopin. Hun kanonnen dreunden. Het was een indrukwekkend geheel: een kilometers lange rij van oorlogsschepen, de matrozen die het hoofd bogen over hun geweer met de kolf naar boven, de rode flitsen uit de lopen der kanonnen en tussen de salvo’s door de flarden droefgeestige muziek.

Toen de nieuwe vorst, haar zoon, aan boord van het koninklijke jacht kwam, zag hij de vlag halfstok en vroeg de commandant wat dit betekende.

“De koningin is dood, meneer,” antwoordde de officier.

“Maar de koning leeft,” antwoordde Edward VII en liet de standaard hijsen. Het gordijn viel over een eeuw geschiedenis.

De keizer bleef tot een paar dagen na de begrafenis. Tegen de tijd van zijn vertrek was het zeker dat hij door zijn oprecht verdriet de Engelsen, een volk van sentimentele mensen, weer veroverd had. Maar de Duitsers op hun beurt kookten van woede omdat hij het nodig had geoordeeld de orde van de Zwarte Adelaar te ver­lenen aan veldmaarschalk Lord Roberts, de overwinnaar van de Boeren. Nog lang na zijn thuiskomst bleef de keizer persoonlijk onder de betovering van Engeland.

Het leven in de hoofdstad hernam zijn loop. Een jonge officier, Winston Churchill geheten, gebruikte de lunch met een van de oudere staatslieden, Sir William Harcourt, en vroeg hem: “Wat gaat er nu gebeuren?”

“Beste Winston,” antwoordde Sir William, “de ervaring van een lang leven heeft mij ervan overtuigd dat er nooit iets gebeurt.”

En werkelijk, in de afgelopen 60 jaar was er niets gebeurd. De koningin had geregeerd, stukken getekend, liefgehad, en zij was oud geworden. Het keizerrijk was sterker, meer een eenheid, ge­worden. De rijkdom van Engeland was steeds meer toegenomen. Zijn bevolking had zich verdubbeld. Toen, in een paar maanden, was alles veranderd. Januari 1901: de koningin was dood, een ander nam het roer, Afrikaanse boeren trotseerden het keizerrijk. Elk Engels gezin ontving brieven van mannen aan het front: “Het eind is nog niet in zicht, integendeel.” Een heel land vroeg ver­baasd en bezorgd wat de jonge Winston al had gevraagd — “Wat gaat er nu gebeuren?”

Alle biografieën

Vertelstofalle artikelen

.

679-620
Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.