.
BEETHOVEN, DE ONDOORGRONDELIJKE
In de laatste jaren van zijn leven was de grote componist Robert Schumann ten prooi aan grote neerslachtigheid. Zijn dokter ried hem aan wat meer te gaan wandelen. En inderdaad maakte hij iedere dag een wandeling — iedere dag dezelfde wandeling. Naar het standbeeld van Ludwig van Beethoven.
In zekere zin hebben alle componisten die na Beethoven gekomen zijn zo’n pelgrimstocht gemaakt. Elke componist die het sedertdien heeft gewaagd een symfonie te schrijven zal stellig moeten erkennen dat hij veel verschuldigd is aan deze machtige bouwmeester in Wenen die al peinzend, zwoegend, worstelend, zwetend, vormgevend, bijschavend, veranderend, en dan wéér veranderend, een bouwwerk heeft opgetrokken, zo groot en ruim dat het praktisch alle muziek tot in onze dagen toe onderdak heeft verstrekt.
Toen Beethovens Eerste Symfonie werd uitgevoerd, in 1800, was hij nog geen 30 jaar. Eerzuchtig, vrolijk van aard en niet gespeend van ijdelheid, probeerde hij toentertijd de citadel van het muzikale Wenen te veroveren als pianovirtuoos. Hij was zich bewust van geweldige krachten in zijn binnenste, maar hij voegde zich nog naar de conventie van zijn tijd door opgewekte kamermuziek te componeren en op straat in keurige kleren en met een schoon kanten hemd te verschijnen. Hij kreeg leerlingen en bewonderaars in de beste kringen.
Spoedig begonnen zich echter verontrustende tekenen van doofheid voor te doen. In het begin trachtte Beethoven zijn gebrek te verheimelijken. Hij vermeed het steeds meer om in gezelschap te verschijnen. Toen hij het niet langer kon verbergen — hij was toen 32 — trok hij zich terug in Heiligenstadt, een klein plaatsje in de buurt van Wenen. Beethoven die altijd al een man van uitersten in zijn reacties was geweest, zowel in vreugde als in wanhoop, ging nu zijn hart op papier uitstorten, een lang document dat ook wel zijn “Testament” wordt genoemd:
Ik kon toch onmogelijk tegen de mensen zeggen: “Praat luider, schreeuw tegen mij, want ik ben doof.” Hoe kon ik ooit een gebrek toegeven aan juist dat zintuig dat bij mij volmaakter had moeten zijn dan bij anderen, een zintuig dat eens de hoogste graad van volmaaktheid bezat. Welk een vernedering als er iemand naast mij stond die een fluit hoorde in de verte en ik hoorde niets. Zulke voorvallen brachten mij tot op de rand van de wanhoop, zodat het maar weinig scheelde of ik had een eind aan mijn leven gemaakt.
En toch componeerde hij juist in deze periode de serene, lieflijke Tweede Symfonie!
Het is wreed om het te zeggen, maar het is waarschijnlijk zo dat Beethovens doofheid een zegen voor de muziek bleek te zijn. Nadat hij zijn carrière als pianovirtuoos had opgegeven en, geheel van de buitenwereld afgesloten, alleen nog maar klanken hoorde in zijn eigen brein, intensiveerde en verdiepte zijn muzikale denken zich voortdurend. Maar hoe meer hij zich in innerlijke afzondering terugtrok, des te tegenstrijdiger werd zijn gedrag tegenover de buitenwereld. Hij stond niemand toe ook maar iets in zijn kamer aan te raken, zodat alles in onvoorstelbare wanorde door elkaar lag — papieren overal verspreid op de stoelen, inktvlekken in de piano, schotels met etensresten onder de papieren. Hij was zo verstrooid dat hij soms vergat te eten — eens, toen de inspiratie hem in haar greep had, ging hij naar een restaurant, ging zitten, raakte in gepeins verzonken, vergat te bestellen en vroeg ten slotte om de rekening.
Hij klaagde aanhoudend dat hij onvoldoende erkenning vond, dat hij niet genoeg geld had om van te leven. In werkelijkheid was hij enorm beroemd en koesterde men een diepe eerbied voor hem, terwijl de financiële resultaten groter waren dan hij liet voorkomen. (Na zijn dood werd in een geheime lade van zijn schrijftafel een aanzienlijke som gelds gevonden.)
Beethoven weigerde ooit zijn kleren te verwisselen, zodat zijn vrienden als laatste redmiddel ’s nachts bij hem binnenslopen, zijn versleten pakken meenamen en nieuwe neerlegden. Hij was ontzettend driftig en was er heel wel toe in staat een kelner een bord met eten in het gezicht te gooien.
Toen hij, gedurende de zomer van 1806, te gast was bij prins Lichnowsky, zijn vroegere beschermheer, vroeg de prins hem of hij iets wilde spelen voor een stel soldaten van Napoleon die in het kasteel waren ingekwartierd. Beethoven weigerde. Voor de grap dreigde de prins hem met huisarrest. Woedend stormde Beethoven naar buiten, liep de hele nacht door naar de dichtstbijzijnde stad, nam daar de postkoets naar Wenen, en zodra hij in zijn woning was aangeland greep hij een borstbeeld van Lichnowsky en smeet het aan gruzelementen.
Zijn doofheid maakte hem steeds achterdochtiger. Hij beschuldigde soms zijn vrienden, zijn uitgevers en een theaterdirecteur ervan dat ze hem bedrogen. De volgende dag kreeg hij meestal al spijt en bood zijn excuses aan. Intussen beloofde hij een van zijn belangrijkste werken, de Missa Solemnis, aan zes verschillende uitgevers, en hij verkocht het uiteindelijk aan een zevende. Hij probeerde het London Philharmonic Orchestra een oude compositie voor een nieuwe aan te smeren.
Toch kon hij ook attent, teder en op een rustige manier vriendelijk zijn; toen een vriendin van hem, barones Ertmann, een kind verloor, kwam Beethoven haar opzoeken, zei geen woord, maar ging aan de piano zitten en speelde een hele poos vertroostende muziek.
Hij las Plutarchus en Shakespeare, maar de tafels van
vermenigvuldiging kon hij niet onder de knie krijgen. Hij was
doortrokken van een oprechte vrijheidsliefde; toen in 1823 in Engeland de debatten over de slavernij aan de gang waren volgde hij met de grootste belangstelling de redevoeringen in het Parlement. Niettemin bleek hij een volslagen tiran te zijn voor zijn eigen familie, vooral in de kwestie over zijn neef Karl. Beethoven had een hartgrondige hekel aan de weduwe van zijn broer, die hij van een bandeloos leven beschuldigde, en hij wist de jongen bij haar weg te halen. En zo werd deze man die maar weinig ervaren was in de praktische dingen van het leven, op zijn 45ste jaar voogd over het kind. Toen Karls moeder daarop een proces tegen Beethoven begon, werd het een kwestie van touwtrekken; jarenlang werd de zaak van de ene rechtbank naar de andere verwezen. Beethoven smoorde Karl letterlijk met zijn liefde en pompte hem vol met zedenlessen, terwijl hij intussen vergat hem geregeld een maaltijd of winterkleren te verschaffen. Verscheurd door de strijd tussen moeder en oom, deed de jongen een poging tot zelfmoord en verdween ten slotte in de anonimiteit van het Oostenrijkse leger.
Beethoven wantrouwde ook zijn eigen bedienden en lag telkens met hen overhoop. Een van zijn vrienden heeft ons deze beschrijving nagelaten:
Er was een twist geweest die alle buren had opgeschrikt, en de
bedienden waren alle twee vertrokken. In de zitkamer, achter een gegrendelde deur, hoorden we de meester gedeelten zingen van de fuga uit het Credo — zingend, brullend, stampend. Nadat we lange tijd naar die welhaast schrikbarende scène hadden staan luisteren, ging de deur open en stond Beethoven voor ons met vertrokken gelaat, kennelijk bedoeld om ons angst aan te jagen. Aanvankelijk sprak hij verward. Toen zei hij met merkbare zelfbeheersing: “Dat is me een mooie toestand! Iedereen is weggelopen en ik heb sinds gistermiddag niets te eten gehad!”
Onder alle honderden symfonieën die zijn geschreven is er geen te vinden die een dergelijke populariteit bezit of een zo sterke gemoedsaandoening weet op te wekken als de negen grote
symfonische werken van Beethoven. Hoe komt dat? Wat is het toch dat deze symfonieën zo anders maakt? Hebben ze gemakkelijk in het gehoor liggende thema’s, mooie melodieën? Ja, maar dat is niet de reden. Vormt hun diepzinnigheid voor ons een altijd durende uitdaging, een mysterie waarin wij moeten doordringen? Ja, maar daar ligt het toch niet aan. Is de orkestratie soms bijzonder kleurrijk en zinnenstrelend? Nee, niet bijzonder.
Naar mijn mening is de reden deze: Beethoven heeft de muziek van haar voetstuk van vormelijke schoonheid, waarop zij bij Mozart en Haydn nog troonde, afgehaald en haar ondergedompeld in de maalstroom van het leven. Hij heeft haar om zo te zeggen ruig en woest gemaakt. Hij schudde en rukte aan haar, net zolang tot zij datgene ging doen wat hij haar wilde laten doen, namelijk problemen weerspiegelen, emoties opwekken, beroering, en worsteling uitdrukken. In deze symfonieën heeft hij een ieders zielensmart — en ieders glimlach — op muziek gezet. Men zal geen goedkope trucjes of doorzichtige handigheidjes aantreffen. Beethoven stopt ons geen zakdoek in de hand, noch slaat hij ons met een zotskolf op het hoofd. Niettemin heeft hij de muziek “menselijker” gemaakt. En als de muziek bij dat procedé iets van haar aristocratische reserve heeft ingeboet, dan heeft zij daar
tegenover gewonnen aan directheid. Daarom kunnen meer mensen spontaan op een symfonie van Beethoven reageren dan op welke andere ook.
Anderen hebben prachtige symfonieën geschreven, maar die van Beethoven vormen een klasse apart — een even onschatbaar deel van onze culturele erfenis als de stukken van Shakespeare. De vergelijking is niet zo ver gezocht als zij schijnt. Evenals dat van Shakespeare was Beethovens genie alomvattend, onbegrensd. Ook hij kon zowel vriendelijk als boos zijn; in staat tot kinderlijke eenvoud en de grootste wijsheid. Ook hij kan naar believen tederheid zowel als hardheid tonen; ook hij heeft een verrukkelijke humor; ook hij hield van de natuur en geloofde ondanks alles in de overwinning van het leven.
Het beeld dat wij in onze geest van Beethoven hebben gevormd is dat van een sombere, norse, dove, eenzame man; maar dit beeld is niet geheel overeenkomstig de waarheid. Een man die hem op latere leeftijd heeft gekend beschreef hem als “een adelaar opziend naar de zon”. Soms ook kon hij zijn als een zwaluw die door de blauwe lucht zwiert; dan weer was hij gelijk een wijze uil, die met knipperende ogen de wereld gadeslaat. Ondanks zijn onberekenbare stemmingen, zijn schrikbarende tafelmanieren, zijn uiterlijke verschijning (zo verwilderd dat een kind, meegenomen om hem te zien, werkelijk dacht dat hij Robinson Crusoe was) bleven Beethovens vrienden hem door dik en dun trouw.
Zijn laatste ziekte werd nog verergerd door zijn eigen zorgeloosheid en zijn onwetendheid op medisch gebied. In één maand slikte hij 75 flesjes medicijn. Zijn bed wemelde van het ongedierte, en een van de meest welkome geschenken welke hij tijdens zijn ziekte ontving was een pakje insectenpoeder. Tot het allerlaatst wilde hij componeren en hij maakte plannen om een paar motieven uit te werken die hij voor een tiende symfonie had.
Op 26 maart 1827 stierf hij gedurende een hevig onweer, op 56-jarige leeftijd. Zo was deze geniale en beroemde componist. Wie kan hem doorgronden?
Vertelstof: alle artikelen
.
661-605
.
Beste Netty,
Bedankt voor je aanvulling. Beethoven raakt mij ook altijd in de ziel: zijn langzame gedeelten uit bv. de pianoconcerten en zijn vioolconcert gaan diep naar binnen; gevolgd door de dynamische slotdelen die me dan a.h.w. weer energie geven voor een hele dag.
Gelukkig niet alleen maar de anekdotische Beethoven,maar ook de mens Beethoven eens positief benoemd. Dat gebeurt de laatste jaren niet vaak meer. Mooie beschrijving waarom zijn symfonieën zo bijzonder zijn. Persoonlijk vind ik het bijna altijd positieve slot zeer bemoedigend en troostrijk in Beethovens muziek.
Het mooiste geschenk, denk ik, wat hij op zijn laatste ziekbed kreeg, was de verzamelde werken van Haendel, de componist die hij boven alle andere bewonderde. Ongedierte had iedereen. Ik denk dat het sowieso wel meeviel met Beethovens (te) vaak vermelde smerigheid. Heel vaak lag hij in kuuroorden te weken; vaak maande hij zijn neef te baden en zich geregeld te verschonen. Klagende buren over water dat naar beneden gutste.Een bezoeker meent zelfs in een van zijn talloze woningen een heuse badinrichting te hebben gezien. Altijd tandpoeder op de vele boodschaplijstjes die van hem bewaard gebleven zijn en zo zijn er nog veel meer voorbeelden in de Konversationshefte te vinden. Al met al vind ik het een mooie, evenwichtige biografie over mijn geliefde componist.