Tagarchief: St.Maarten

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (16)

.

Sint-Marte, Martijn, Sintre-Martre, Sinte- Marteus, Sintermerte, Sint-Maarten, Sint- Martinus

Tja, dat zijn heel wat namen voor één persoon. Sint-Martinus.
Wie is Sint-Martinus? We weten dat hij tussen 316 – 400 leefde. Hij was bisschop van Tours in het rijk der Franken. Zijn vader was officier hij het Romeinse leger.
Het was in de zeer strenge winter van het jaar 332 dat Martinus een
be­langrijke daad verrichtte. Het was aan de stadspoort van Amiens dat Martinus als jong krijgsman, een halfnaakte door de kou bevangen bedelaar trof. Martinus trok zijn zwaard en sneed zijn mantel doormidden, en gaf een helft aan de verkleumde bedelaar. Hij bedekte zichzelf zo goed mogelijk met de andere helft.
Diezelfde nacht zag hij in zijn slaap Christus, bekleed met de ene mantel­helft, die hij aan de bedelaar had gegeven.
Christus sprak: “Zie Martinus, hoewel nog catechumeen (leerling in de catechese) heeft mij met dit kleed bekleed”.

Deze droom veranderde plotsklaps het leven van Martinus. Hij nam ontslag uit het leger om zich volledig aan het christendom te wijden.

Toen de Franken in de 5e eeuw hun bekeringstochten buiten Gallië uitstrekten, verschenen zij ook in ons land, als vreemde veroveraars uit het zuiden.
In Utrecht stichtten zij de eerste Martinuskerk. Later zijn door het hele land kerken aan hem gewijd, tot hier in Friesland, zoals in Dokkum, Sneek en de grote Martinuskerk in Bolsward.

Zowel de grote verering, als ook de oude volksrijmen en gebruiken op Sint-Maarten zijn erg uitgebreid. Het meest karakteristieke van de oude maartensgebruiken zijn het uithollen van koolrapen, suikerbiet of wortel. Hierin wordt een brandend kaarsje geplaatst, en daarmee wordt onder het zingen van liederen een ommegang gehouden.

Bezien we de spirituele kant van dit feest, dan zien we dat nieuwjaarsdag, 1 januari, alleen maar het begin van een nieuwe telling is. Bij de Romeinen ving het jaar op 1 maart aan, bij de Germanen het begin van de jachttijd half november. De katholieke kerk begint het jaar met advent. De kalender en de klok geven niet de werkelijke tijd aan.

Het werkelijke feestjaar dat we innerlijk willen beleven, begint met de
voor­bereiding van het kerstfeest.

De natuur sterft af, de oogst is binnen, de winter nadert voelbaar en zicht­baar. Met de strijd tussen onszelf en onze mislukkingen en tussen Michaël en de draak is het oude feestjaar afgesloten. De strijd wordt beëindigd met een overwinning, behaald door onszelf. De oogst van het leven en de verinnerlijking van onze ziel, waarin Christus steeds opnieuw geboren moet worden. Sint-Maarten hakt zijn krijgsmantel in tweeën, het snijdende zwaard is het flitsende moment. De mantel des tijds wordt gesplitst in verleden en toekomst. Het verleden blijft voor onszelf, dat is alles wat we in onze ziel hebben geschreven.

De toekomst is alles wat we in het nieuwe jaar te verwachten hebben. Sint-Maarten is dus het symbool voor ons betere ik, ons eigen zelf. Het zwaard is het heden, dat in onze eigen hand is gelegd, waarin we zelf kunnen handelen en werken.

Sint-Maarten is dus een voorbereiding op het midwinterfeest. Het feest van de geboorte van Christus.

Van oudsher hoort bij iedere voorbereiding voor de zondag of feestdag een ommegang. Zo ook de nieuwjaarsommegang, het lopen met de sintmaartenlicht­jes. De kinderen gaan langs de deuren met hun lampionnen of hun uitgeholde koolraap of wortel. Ze zingen daarbij de sintmaartenversjes. De volwassenen doen niet mee. Als u het weer wilt leren, probeer dan dit lied met de kinderen mee te zingen:

Sint Martinusbisschop,
roem van alle landen enz.

(nadere gegevens onbekend)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten              voorbeelden van lichtjes 

.

319-299

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (15)

.

SINT-MAARTEN

Ik loop met mijn lantaarn,
lantaarn loop met mij!
Daarboven stralen de sterren,
beneden stralen wij…”

Zo zingend zullen de kinderen de 11e november weer door de straten trekken, in de vroege duisternis van de avond, om het Sint-Maartensfeest te vieren, terwijl zij hun kaarsvlammetje in het zelfgemaakte lampje proberen te be­schermen tegen de herfstige vlagen van regen en wind.

Na de overvloed van noten en vruchten en de warme kleuren en kruidige
geu­ren die het Michaëlsfeest altijd zo’n glans geven, is het dan kaal geworden buiten en sinds de herfstevening geeft de dag steeds meer van haar licht prijs en de nacht breidt haar donkerte uit. Als iedereen dan thuis is, ach­ter gesloten deuren en vensters, wordt er gezongen buiten in de avond. Hoort u het? Opent u de deur? Wilt u anderen mee laten delen van de door u vergaarde oogst?
De historische ridder Martinus, die eens terugkerend van de strijd,  zijn mantel als laatste bezit deelde met een bedelaar, vernam later in een droom dat het Christus geweest was aan wie hij medelijden had getoond.

Als wij terugdenken aan de tijd dat de heilige Sint-Maarten leefde, weten we dat er zich talloze bedelaars en vagebonden langs de wegen bevonden. Zij groepten samen bij de kerkdeur en wie wat over had, wist zich verzekerd van een goede daad, wanneer hij deze misdeelden iets toeschoof.

Maarten, zelf berooid, was niet genoodzaakt te geven – wat hij geven kon, had hij reeds weggeschonken. Was het niet zinloos meer te blijven geven zonder de bestaande nood te kunnen lenigen?
Hij gaf toch: het kleed dat zijn ge­stalte omhulde, deelde hij met de mens, die hij in het erbarmelijk voorkomen van de bedelaar herkende – daar leefde verlangen, een zelfde zielenglans als in zijn eigen innerlijk. Had hij dan recht op meer? Hij deelde en zo kleed­de hij twee.

In al zijn beelden duidt het Sint-Maartensfeest op het eigen innerlijke licht, dat als afstraling van het kosmische licht, voorzichtig en flakkerend in de mens merkbaar wil worden. Belaagd door vlagen van onrust en gejaagd­heid is het vaak moeilijk herkenbaar door de onvolmaaktheid van het mense­lijk wezen.

Is het niet zo, dat we pas echt de vreugde leren kennen,  die het warme licht­schijnsel geeft door de doffe, massieve wand van de kool heen, wanneer we zelf de moeite en beproevingen hebben doorstaan bij het uithollen van de vrucht tot maartenslampje?
Zo wacht elk van onze medemensen erop dat we zijn eigen zelfveroverde zielenlicht vanuit onze zelfkennis met mildheid kunnen herkennen en met hem de warmte van onze eigen liefde willen delen.

(H.A.L. Matthijsen-Kelder, vrijeschool Zeist, okt. 1974)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten              voorbeelden van lichtjes 

.

317-297

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (14)

.

UIT DE KLEUTERKLASSEN

Toen de herfst begon met bliksem en donder, hadden wij ons Michaëlsfeest. Wij zongen van Michaël, smeedden het ijzer in ons spel, en hadden een gezellige fruitmaaltijd. Verrassend was het voor de kinderen te zien hoe in iedere appel of peer een klein sterretje verborgen zit, het smaakte daardoor veel lekkerder.

Verder gaan we de herfst in; de boer heeft alles geoogst, als laatste nu ook de wortelen, knollen en aardappelen. Bloemen, planten en bomen laten hun kleurige blaad­jes vallen, zo is de aarde bedekt met een warm kleed. Alle kleine diertjes trekken zich in de aarde terug. Het wordt steeds donkerder – de winter nadert.

Dan komt aan het begin van de winter ons  St.-Maartensfeest: knollen en wortelen wor­den uitgehold om er lantarens van te maken. Met een lichtje erin zie je pas goed, hoe ook in deze aardvruchten het zonlicht verborgen zit. Dit is ons eerste kleine lichtje aan het begin van de wintertijd. Met onze lantarens lopen we buiten in regen en storm, zingend van St.-Maarten:

Sint-Martinus Bisschop,
Roem uit alle landen;
Dat vrij hier met lichtjes lopen
Is voor ons geen schande.
Hier woont een rijk man,
Die ons best wat geven kan:
Geef mij  ’n appel of een peer,
Wij komen het hele jaar niet meer.
God zal hem lonen
Met honderdduizend kronen,
Met honderdduizend lichtjes aan:
Hier komt Sint-Martinus aan.

Lang geleden leefde Sint-Maarten. Hij was een weldoener – alles wat hij bezat gaf hij weg aan zieken en armen. Vooral tegen de winter vroeg hij bij de rijken om een aalmoes voor de armen. Op 11 november, de dag dat Sint-Maarten gestorven was en naar zijn graf gedragen werd, bloeiden overal bloemen langs de weg.

Een paar weken na St.-Maarten begint de adventtijd; nog donkerder is het nu geworden; wij zijn dan ook helemaal “ons huisje” binnen gegaan, en bereiden ons voor op Kerstmis met z’n grote licht.
De eerste adventmorgen beginnen wij met een adventtuin, gemaakt van mos en dennengroen; daarin staan de rode appeltjes met één kaarsje erin. In het midden van de tuin staat een grote, kaars. De kinderen steken nu één voor één hun eigen kaarsje bij deze grote kaars aan: hun eerste kaarsje van advent, dat nemen zij mee naar huis. In de klas hangt ook de krans van dennengroen met vier kaarsen, voor iedere adventweek een licht: als de vier kaarsen branden, dan is het Kerstfeest gekomen.

(nadere gegevens niet bekend)

.

Sint-Maarten: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Sint-Maarten

meer liedjes

meer pompoenen e.d.

.

316-296

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (13)

.

SINT-MAARTEN, EEN VOLKSGEBRUIK?

De bevolking van Noord-Europa d.w.z. Duitsland, Engeland, Nederland, België, Frankrijk, Scandinavië zijn afstammelingen van hoofdzakelijk Germaanse stammen. Lange tijd heeft men aangenomen dat in deze streken voor de komst van de Romei­nen hier slechts wilde barbaren woonden, die wars waren van godsdienstvormen, riten, of inwijdingsmysteriën. Langzamerhand be­gint men nu godsdienstvormen te ontdekken die vergeleken kunnen worden met de my­steriën van andere oudere volkeren en hun daarmee verbandhoudende inwijdingsri­ten. De inwijdingsmysteriën hielden met een bepaalde godheid verband, bij de Ger­manen was dat Wodan (of Odin). Voor mensen in deze tijd is het moeilijk zich in te denken in de religieuze gedachtegang van onze voorvaderen, alleen al omdat hun
op­vatting van de wereld een andere was dan de tegenwoordige. Men beleefde de wereld als een grote platte schijf met daaronder de onderwereld, die vrijelijk door levende mensen betreden kon worden.
In de oude mythen uit die tijd wordt Wodan beschre­ven als een grote oude man met een grijze baard. Hij heeft één oog, draagt soms een hoed met een brede rand, gaat barrevoets en draagt een ruwe blauwe mantel. Uit deze mythen blijkt dat Wodan als een ge­woon mens zichtbaar is voor stervelingen. Eén van de bijnamen van Wodan is Man­telman. Uit sproken en legenden weten wij wat voor een belangrijke plaats de mantel inneemt. In de legende van St.-Maarten wordt de aandacht even sterk op de man­tel gericht als in de heidense tijd op die van Wodan. Mogelijkerwijs zijn daardoor vele gebruiken die met Wodan samenhin­gen later samen gevoegd met het verhaal van St.-Maarten.

Iedereen kent natuurlijk de legende van St.-Maarten, van de ridder die op een win­teravond door de stegen van Amiëns rijdt. Hij ontmoet een bedelaar die nauwelijks tegen de kou gekleed is. Met zijn zwaard deelt Maarten zijn mantel in tweeën en geeft de ene helft aan de bedelaar.

’s Nachts heeft hij dan een droom waarin God zijn engelen vertelt dat Maarten Hem gekleed heeft. De gebruiken die later op 11 november in samenhang met St.-Maar­ten gebracht werden, zijn in zoverre merk­waardig dat zij niet direct verband houden met de legende.

Wodan reed vaak op een schimmel en was aanvoerder van het Dodenheer (leger). Het Dodenheer bestond o.a. uit gesneuvelden die zich in hun leven al, uit vrije wil aan Wodan gewijd hadden. Maar ook levende mensen konden een bezoek aan de onder­wereld brengen. Het Dodenheer ging ver­gezeld van geraas en gejoel. Een oude man, de getrouwe Eckhard, ging vooruit om de mensen te waarschuwen, om opzij te gaan en het wilde Heer vrij doorgang te ver­lenen. Het wilde Heer werd volgens me­dedelingen het meest gezien in de tijd van­af ± 11 nov. t/m 6 jan., data die ook samenhangen met twee van de drie grote feesten, die aan Wodan opgedragen waren. Het eerste feest was in het begin van de winter (nu St.-Maarten), het tweede het midwinterfeest (het Julfeest met de 12 hei­lige nachten van 25 dec. tot 6 jan.) en het derde feest in de zomer (nu St. -Jan). Deze feesten waren gelijk ook inwijdingsfeesten, die veelal gepaard gingen met muziek, ge­raas en gezang waardoor men in een gees­tesvervoering kwam en toegang had tot de dodenwereld.

Na de kerstening hielden de Germanen nog vast aan vele oude heidense gebrui­ken. De kerk trachtte hiervoor christelijke denkbeelden in de plaats te stellen en de oude gebruiken om te vormen tot christe­lijke of te verbieden. Hierdoor spelen vele Germaanse gebruiken nu nog door de christelijke heen. Veelal zijn ze in de tijd verschoven naar andere data maar zelfs in deze tijd vindt men de sporen nog terug.

Zo was het in het oude Beierse heuvel­land Stiermarken op één dag (nl. 11 nov.) in het jaar het gebruik de wolf te verdrij­ven. Waarschijnlijk hangt dit samen met het oude gebruik de weerwolven te ver­drijven, die vroeger in de Jultijd optraden en door invloed van de kerk naar St.-Maar­ten is verplaatst. In vele verschillende stre­ken van Noord-Europa waren er verschil­lende gebruiken op St.-Maarten. Zoals in Heiligenstadt, waar op St.-Maarten drie maal de kerkklokken ’s avonds werden ge­luid, waarna men met knallende zwepen door de straten liep.

Op het eiland Rüno (Zweden) trokken jonge mannen de meest angstaanjagende kleren aan, waarmee ze door de straten en langs de boerderijen liepen, voorafgegaan door een oude man, die met zijn vioolspel de mensen waarschuwde. In Goten, Wörgel en het beneden-Inndal in Tirol werd met St.-Maarten met koeien- en geiten­bellen geraas gemaakt. De mensen liepen met zwarte gezichten, horens op het hoofd en met bellen behangen de stad rond en men probeerde iedereen die men te pakken kon krijgen zwart te maken. Mogelijk hangt het zwart samen met de onderwereld en het geraas met bellen met Wodan’s heer. In ons eigen land is het gebruik om St.-Maarten te vieren niet overal bekend.
In Ootmarsum werd op St.-Maarten met knot­sen op de luiken geslagen. Op Terschel­ling kleedde men zich in het wit met een krans van late herfstbloemen in het haar, soms droeg men een masker en werden er liederen gezongen terwijl men rondtrok.
In Oost-Friesland gingen de meisjes met de lantaren en de jongens met de rommel­pot rond. In de Zaanstreek en in de omge­ving van Hilversum gingen de meisjes en jongens rond en zongen liedjes en vroegen kleine gaven.

De achtergronden van de gebruiken zijn vaak verloren gegaan. Vaak zakten zij af tot kindergebruiken die alleen in stand ge­houden werden door de vaak aan de ge­bruiken verbonden bedelpartijen.
Op 11 november lopen in grote delen van ons land de kinderen met lantarens, rommel­potten en liedjes langs de deuren, wat sa­men met het verhaal van de heilige bis­schop St.-Maarten een merkwaardig volks­gebruik is geworden.

(Marijke Roetemeijer, Jonas 07-11-1970)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten              voorbeelden van lichtjes 

.

315-295

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (12)

.

HET SINT-MAARTENSFEEST

Het Sint-Maartensfeest vind ik altijd een ‘toegiftje’ in de jaarfeestenrij. En niet alleen om zijn plaats, zo vlak voor de eerste adventszondag die het begin van het kerkelijk jaar inluidt: het Sint-Maartensfeest heeft iets eenvoudigs – de traditie ervan is waardevast en vraagt van mij niet veel meer dan er bij stilstaan en ervan te genieten (als je tenminste geen stukje voor Jonas hoeft te schrijven).

Aan een lampion kan je net zo veel of weinig tijd besteden als je zelf wilt.

Een jampotje met stukjes zijdevloei­papier beplakken, dat kunnen de
aller­kleinsten al.
De wat groteren vinden het prachtig met hamer en spijker in een blikje, pa­tronen van gaatjes te slaan. De avond te voren het blikje met water gevuld in het vriesvak zetten, zodat het door het ijs bij het beslaan niet indeukt.
Vanaf de derde klas kunnen de kin­deren zelf het zware werk doen van knollen en wortels uithollen. Erg han­dig hierbij is zo’n  scherp lepeltje voor het maken van pommes parisiennes, en een aardappelmesje om de figuren in de schil uit te snijden.
En ten slotte: middelbare scholieren vinden het leuk hun meetkundekennis in praktijk te brengen bij het ma­ken van de prachtigste lampionnen van gekleurd fotokarton en doorzich­tig boterhampapier. Een precies werk­je, waarbij de passer, lineaal en kartonsnijmesje goed van pas komen.

En dan gaat in al die lantarens het waxinelichtje aan en maakt ze allemaal even mooi.

Een ander leuk idee dat ik van iemand hoorde, was dat elk kind iets lekkers klaarmaakte, al dan niet met moeders hulp. Aan het avondeten had ieder zijn eigen schaal voor zich – toegedekt, want niemand mocht weten wat je ge­maakt had! In het midden stonden de lampionnen, de Sint-Maartenslegende was nog eens overgelezen om bij het eten verteld te kunnen worden. En om de beurt mocht dan ieder het zijne (uit)delen. Een goed en zinvol idee, en ook best uitvoerbaar, leek me.

Een eenvoudig schimmenspel is mis­schien ook te realiseren. Ik heb dat nog nooit gedaan en ervaring ermee ontbreekt me dus. In de poppenkast – open boekenkast of doorgeefluik – moet daartoe uit doorschijnend papier (hier ontbreekt een stukje – de link hierboven verwijst) opgehangen worden. Erachter een sterke lamp. Terwijl je de zelf geteken­de figuurtjes van St.-Maarten op zijn paard met zijn zwaard en de bedelaar vlak tegen het papier laat bewegen (zonder zelf voor de lamp te zitten), vertel je het verhaal. In al zijn kortheid zal het toch grote indruk maken op deze manier en be­halve het kopen van het papier behoeft het geen uitgebreide voorbereiding: terwijl je de zaak klaarzet, tekenen de kinderen de figuren.

Dit zijn wat mogelijkheden om het St.-Maartensfeest praktisch gestalte te ge­ven en het zo daadwerkelijk te vieren. De liederen mogen daarbij niet verge­ten worden-

‘Sint-Maarten bisschop Roem van alle landen Dat wij hier met lichtjes lopen Is voor ons geen schande...

(Lili Chavannes, Jonas nr.5, 02-11-1979)
.

Sint-Maarten: alle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: Sint- Maarten              voorbeelden van lichtjes 

.

314-294

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (19)

.

NOVEMBER TUSSEN TWEE GROTE JAARFEESTEN

november grensgebied

Met de feesttijd van Michaël sluit de kring van jaarfeesten af. De hele maand oktober wordt nog overstraald door een gouden licht. Het glanst ons tegemoet door de glinsterende dauwdruppls op de kunstig geweven spinnenwebben in de vroege morgen. Ook door de bomen waarvan het loof steeds meer gaat verkleuren. Het wuivende, ritselende ­gewaad van bladeren, altijd in beweging, vlamt nog één maal op in warme, zonnige kleuren, en wordt dan afgelegd. Met de eerste regenbuien verdwijnt de glans, en de bladeren dwarrelen steeds sneller naar beneden, totdat de kale takken tevoorschijn komen en duidelijk zichtbaar tegen de lucht gaan afsteken. Ongelooflijk boeiend is het om langs de stam omhoog te kijken en steeds hoger de vertakkingen te volgen tot aan de ragfijne twijgjes aan de top. Daar houdt het op. Waarom eigenlijk? Je loopt een heel eind van de boom af en bekijkt hem dan nog eens, maar dan als geheel. En dan zie je duidelijk dat al die dunne twijgjes aan de top met elkaar een grens vormen.

Geen tastbare grenslijn, maar een ‘denkbeeldige’: je kunt hem denkend doen ontstaan op het moment dat je kijkt en dan wordt hij tot beeld voor je ogen. En dat gebeurt iedere keer opnieuw.

Op een heldere, vriezige avond zie je briljantjes schitteren in het ‘skelet’ van de bomen: je krijgt weer zicht op de onmetelijke ruimten van de sterrenhemel. In de zomer schermt het overdadige loof van de bomen de sterren af. Je bent geneigd de wereld daarboven te vergeten. Maar met het vallen van de bladeren word je er weer aan herinnerd.

Sint-Maarten
In de maand november staan we tussen twee van de vier grote jaarfeesten in, tussen Michaël en advent, tussen het afgesloten jaar en de inzet van een nieuwe ronde. November is een grens­gebied, een ruimte, een opening waar­door het ene afgesloten geheel in het volgende overgeleid kan worden.
Op 11 november vieren we het feest van Sint-Maarten. Het is de sterfdag van Martinus, de bisschop van Tours (ong. 400). Hij is degene die in zijn jonge jaren als Romeins officier zijn mantel deelde met een bedelaar bij de poort van een stad. Deze daad overdag krijgt een aanvulling in de nacht, als Christus aan Martinus verschijnt in een droom. De Heer draagt het afgesneden stuk van de mantel om zijn schouders en spreekt tot de engelen die met Hem zijn:

“Ziet. Martinus die nog niet gedoopt is, heeft mij met een kleed omhuld.’

Onder de indruk van dit vi­sioen laat Martinus zich kort daarna dopen. Na vele tientallen jaren van in­nerlijke oefening, in eenzaamheid en in alle deemoed betracht, wacht hem tenslotte de bisschopsmantel.

In de loop der eeuwen is de ontmoeting van Martinus met de bedelaar op allerlei manieren afgebeeld, en wel zo opvallend veel, dat zijn tijdgenoten er meer aan ervaren moeten hebben dan alleen maar een daad van christelijke naastenliefde. Hebben zij er de vervulling van een stille wens in gezien? Een wens die als een kaarsvlam brandde in het hart van ieder mens die de innerlijke oefening nastreefde: eens de Heer te mogen ontmoeten aan de poort van het schouwend beleven. Rood is de mantel van Sint-Maarten, de kleur van Pasen. In de bedelaar ontmoette Mar­tinus immers de Herrezene zelf. Wat hij van zijn wijde mantel missen kon, schonk hij aan Hem. Wie zal zeggen hoe nodig ons ‘mantel-overschot’ is voor de goddelijke wereld?

Tussen twee werelden
Het beleven van Sint-Maarten vindt plaats bij de stadspoort. Binnen de muren van een stad leefde men in een totaal andere wereld dan daarbuiten op het land. De poort vormde de grens tussen die twee werelden. Doordat Martinus vanuit zichzelf, zonder zich te laten storen door het gelach van zijn kameraden, doet wat hem op dat moment het juiste lijkt te zijn, maakt hij het mogelijk dat hij ook anderszins een ‘drempelbeleven’ ervaart:  het droomgezicht in de nacht gunt hem een blik in een wereld waar men gewoonlijk niet zomaar toegang heeft. Blijkbaar stond hij met zijn 18 jaar heel dicht bij die engelenwereld, zonder het te weten.
Het beleven van de grens met de wereld van het onzichtbare, ook het overschrijden van die grens, is karakteristiek voor november. Om ons heen zien we de afstervende natuur, vele mensen hebben het moeilijk in deze sombere, mistige, troostloze tijd van het jaar. De poort van de dood lijkt zo nabij.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat al heel vroeg in de christelijke kerken de herdenking van de doden juist in deze maand geplaatst werd. en wel op 2 november, de dag van Allerzielen. Het is overigens goed te bedenken, dat volgens de oude kerkelijke kalender iedere dag van het jaar gewijd was aan de sterfdag van een heilig mens. Die andere wereld hoorde er nog zo vanzelfsprekend bij. In de loop der eeuwen kwamen er echter zoveel heiligen, dat 365 dagen niet genoeg waren. Zo ontstond de dag van Allerheiligen op 1 november, waarop je kunt denken aan heiligen. die niet een ‘eigen’ dag hebben!

Deze maand van denken aan de dood lijkt een soort spiegeling van de Lij­denstijd in het voorjaar, maar het bele­ven ervan is verschillend. In de lijdenstijd de zwarte weken voor Pasen, pro­beer je denkend het lijden en sterven van Christus te volgen. Een doodsbele­ven in helder daglicht, terwijl rondom de natuur ontwaakt en de zon steeds sneller omhoog stijgt. In deze tijd van het jaar, als het steeds vroeger donker wordt, en de nacht groter en ruimer, ligt het accent meer op het denkend benaderen van wat voor de mens komt na het leven. De wereld van de gestor­venen komt dichterbij.
‘Lief kind. blijf vroom en goed, dan zal de goede God je altijd helpen en ik zal vanuit de he­mel op je neerzien en bij je zijn, zei de moeder van Assepoester op haar sterfbed tot haar dochtertje, en zo ge­beurde het.
Maar om die genade moge­lijk te maken, blijkt de eigen innerlijke activiteit van de achterblijvende een eerste vereiste.

De poort van de dood
In de kring van dierenriemtekens draagt november het kenmerk van de schorpioen, lichtschuw, laag bij de grond, levend in het duister, een griezel van een dier met zijn dodelijk giftige staartangel. Van oudsher kende men echter de andere kant van dit teken: de adelaar met zijn dodelijk scherpe haksnavel. maar levend op grote hoog­te als heerser van het luchtruim. Twee werelden, een dubbel-beeld dat men alleen in november vindt. Het merkwaardige dubbelaspect van november lijkt ook te gelden voor de dood zelf. Aan de ene kant het donke­re onbekende, de angst en benauwenis: aan de andere kant het licht en de ont­zaglijke ruimte, het gebied van de ade­laar. In de sprookjes, neerslag van oer­oude wijsheid vind je deze motieven overal terug.
In het sprookje van Vrouw Holle wordt dit op subliem eenvoudige wijze verwoord: het meisje valt in de put, verliest het bewustzijn en ontwaakt in een stralend lichte we­reld,

In de tweede helft van de 15e eeuw leefde een schilder die het waagde de poort van de dood op een wijze uit te beelden, die sterk doet denken aan wat het sprookje ons vertelt.
Van deze Hieronymus van Aken uit ‘s-Hertogenbosch, gewoonlijk genoemd Jeroen Bosch, hangt in het hertogelijk paleis in Venetië een schilderij waarop we enkele naakte mensengestalten bege­leid door engelen, in een donkere ruim­te zien zweven. Het zijn zielen die hun aardse omhulling hebben afgelegd, Ze worden omhoog gedragen door een donkere tunnel, op weg naar een poort waardoorheen licht  naar binnen stroomt van een stralende wereld aan de andere kant. Het boeit geweldig, dat schilderij, je blijft er naar kijken.

Hoe kon Bosch dit zo schilderen? Hij zag meer dan andere mensen, hij schilderde zijn “visioenen” in prachtige kleuren en sprak daarmee voor de goe­de verstaander een duidelijke taal. Hij leefde bewust en met grote intensiteit op de grens van twee werelden. Dat blijkt uit al zijn schilderijen. Op het middenpaneel van het grote drieluik ‘De tuin der hemelse vreugden’ * lijkt het of hij zichzelf heeft afgebeeld, staande op die grens. In de uiterste hoek rechts onderaan kun je de ziener ontdekken. Het hele middenpaneel is bevolkt met naakte mensengestalten, zielen bevrijd van het aardse lichaam. Hij die schouwt, draagt zijn aardse omhulling nog en kijkt met vergeestelijkt gelaat vanuit een donkere poort in die lichte wereld. Hij had het stervensuur niet nodig om te weten. Je zou ook kunnen zeggen: iedere dag werd door hem het stervensuur beleefd door wat hij zag.

Het leven van alledag
Sinds oertijden wordt de slaap ge­noemd ‘de kleine broeder van de dood’. De gedachte dat je iedere dag het ster­vensuur kunt beleven, ligt dichterbij dan je denkt. In de nacht reizen we immers naar die lichte wereld waar we geen weet van hebben, of soms, een beetje. Of we verfrist en gesterkt terugkeren om een nieuwe dag te beginnen, hangt af van de wijze waarop we ons voorbereiden op die tocht, en hoe we omgaan met de geschenken van de nacht. Ook dat leert ons het sprookje van Goudmarie en Pekmarie. Zo gezien is iedere dag een leven op zichzelf en iedere avond sterf je een beetje. In de ritmische afwisseling van dag en nacht leren we leven, sterven en weer opstaan. En het geeft een rijk gevoel als je in jezelf daarvoor een openheid ontdekt. Je bekijkt de wereld werke­lijk met andere ogen, want je ziet alles in het licht van die andere wereld, waar je ook toe behoort.

Op Sint-Maartensavond trekt een stoet kinderen door de straten van de stad. Behoedzaam dragen zij hun lantarens voor zich uit. De donkere uitgeholde koolrapen of winterpenen worden van binnenuit verlicht door een vonk van het vuur, dat eens uit de hemel kwam om ons mensen warmte en licht te brengen. Maar het vlammetje kan alleen blijven leven als er een opening is naar boven toe, naar het rijk van de sterren.

Marieke Anschütz, Jonas 5, 02-11-1979

*de afbeelding bij dit artikel van het genoemde werk van Bosch heeft de naam: Visioenen uit het hiernamaals

Jeroen Bosch 'visioenen uit het hiernamaals

 

St.-Maarten: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: St.-Maarten  

.

302-282

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.