Tagarchief: ontdekkingsreizen

VRIJESCHOOL – 7e klas – geschiedenis

.

Als achtergrond voor het geschiedenisonderwijs is “Geschichte lehren”  van Christoph Lindenberg een behulpzame bron.

7e klas

“In de leerplanvoordrachten uit het jaar 1919 [1] staat de enige directe aanwijzing voor het thema van de 7e klas:

‘In de 7e klas zal het erom gaan dat men het kind goed duidelijk maakt hoe het leven er vanaf de vijftiende eeuw voor de moderne mensheid uit gaat zien en dat men de situatie in Europa en elders schetst tot ongeveer het begin van de zeventiende eeuw. Dit is een uitermate belangrijke periode, die men zorgvuldig dient te behandelen. Belangrijker zelfs dan de tijd daarna.’

Deze opvatting vindt zijn weerklank ook in het feit dat als men in de 6e klas in twee perioden twee duizend jaar moet behandelen, men nu voor twee tot driehonderd jaar twee perioden heeft.

Nu is de vraag: welke thema’s moeten hier behandeld worden? Gaat het om keizers en koningen, om Sigismund, Frederik 111, om Maximiliaan en Karel V? Om de hervorming van het rijk en concilies? Of zijn andere thema’s belangrijker? Het wezenlijke karakter van de nieuwe tijd komt zeker niet naar voren met de voortzetting van de middeleeuwse leefvormen en problemen.

Het wezenlijk nieuwe treedt allereerst in verschijning door de ontdekkingen, dus in Vasco da Gama, Columbus, Magelhaen; in de uitvindingen: dus in Gutenberg met de boekdrukkunst zie [artikelen], in de ontwikkeling van klokken, de uitvinding van het buskruit, in München en Turbinen; in de nieuwe handelsvormen, dus bij Jacques Coeur, bij Jakob Fugger, de Welser en anderen; ook, op een bepaalde manier beperkter, in de Duitse Reformatie – politiek wordt het in de vrijheidsstrijd in de Nederlanden, in de overwinning van de
Spaanse Armada, zichtbaar.

Een allerbelangrijkst, nieuw element wordt zichtbaar in de verhouding mens – zintuigervaring. In de middeleeuwen was het gewoonte om wat zich aan de zintuigen voordeed, symbolisch te bekijken. De ontwikkelde theoloog bv. wist, wat over de individuele dieren in de bijbel werd gezegd, in welke profetieën ze voorkwamen. Daarom was een wilde ezel niet simpelweg een wilde ezel. Zo komt Luidprandt von Cremona, als hij in Byzantium wilde ezels ziet, op de spreuk van Hippolytus: ‘De leeuw en haar welpen zullen samen de wilde ezels verjagen’ en het probleem is, hoe deze spreuk uitgelegd moet worden. Net zo is het met de verschijnselen aan de hemel: het zijn openbaringen van God die je moet leren lezen. Dat alles betekent zeker niet, dat de middeleeuwse mens niet ook gewoon een wilde ezel of een leeuw kan zien; dat ze op de veemarkt niet zouden weten wat de ouderdom en capaciteit, gewicht en waarde van een dier zou zijn. Maar het denken over de dingen wordt nog niet bepaald door het begrijpen van de pure feiten.

En dat nu juist, wordt anders. Wie de eerste zeekaarten uit de nieuwe tijd bekijkt, ziet hoe het precieze meten van de kustlijn, de exacte duiding van de breedtegraden nu de zuiver fysieke vorm toont. De aarde wordt met een netwerk van precieze metingen overtrokken.
Ook de anatomie die het lichaam ontleedt, levert een precieze beschrijving van het lichaam: ieder orgaan wordt wat zijn vorm en ligging betreft, beschreven. Met dit begrijpen loopt het aanpakken en gebruiken van krachten en mechanismen parallel: men leert met molens wind en water te beheersen; men leert de snelheid van een schip te meten; men meet de tijd met zonnewijzer, zandloper en uiteindelijk met de mechanisch geconstrueerde klok.
Wie zich op de hoogte wil stellen van deze nieuwe manier van waarnemen, vindt dat bij Leonardo da Vinci op z’n mooist en indrukwekkendst weergegeven. Zoals bij Leonardo verandert het bewustzijn in zijn algemeenheid: het zintuig voor het praktische, mechanische, technische groeit, het zintuig voor het wonderbaarlijke en heilige wordt minder.
Hierbij moet je iets in aanmerking nemen wat voordien niet een dermate grote rol gespeeld heeft en wat ook nu in de 7e klas niet overtrokken moet worden: het economisch aspect van de handel.

Rudolf Steiner wees erop dat de actieve krachten in de geschiedenis niet in alle tijden dezelfde zijn: er zijn tijden die voornamelijk spirituele impulsen krijgen; in andere komen meer de rechtsverhoudingen tussen de mensen aan bod; in de eerste fase van de nieuwe tijd speelt echter voor de handel van de mens de economie een bijzondere rol. Wanneer je dat zegt, beweer je nog helemaal niet dat de economie geheel zelfstandig wordt, dat puur economische processen vanzelf werkzaam zijn; wel echter, dat de beweegredenen van de mens door economische gedachten gestuurd kunnen worden of dat de mensen de toon zetten in het economisch denken.

Zo zei Steiner eens:
‘Onderzoek je in het licht van de waarheid, niet in het licht van de illusie, wat er gebeurd is en wat door de Reformatie in het begin van de nieuwere geschiedkundige ontwikkeling een metamorfose heeft ondergaan, dan moet je zeggen: zeer zeker heeft er in het begin van de nieuwere tijd een geweldige verandering plaatsgevonden wat betreft de gelaagdheid van de bevolking. Die is tot stand gekomen doordat voor het begin van de Reformatie andere mensen, met name in West-Europa, over grond beschikten dan na de Reformatie. Want de leiding gevende mensen die in zekere zin bepalend waren voor de sociale structuur van voor de Reformatie, hebben door de Reformatie hun heerschappij verloren. Veel meer dan men denkt was het grondbezit van voor de Reformatie in de meest omvattende zin afhankelijk van de priesterheerschappij. Deze was voor de Reformatie buitengewoon bepalend voor de economische verhoudingen. Degenen die grond in hun bezit hadden, bezaten dat voor het grootste deel in opdracht van en toevertrouwd door overheidsinstanties die op de een of andere manier met de kerk verbonden waren.
Welnu, wanneer je misschien minder idealistisch, maar daarvoor in de plaats meer de ware loop van de geschiedenis onderzoekt, dan vind je dat bijna over heel Europa met de Reformatie het oude kerkbezit en dat van de geestelijkheid van de eigenaren  afgenomen wordt en overgedragen aan wereldlijke heersers. Dat was in hoge mate in Engeland het geval; dat was ook in hoge mate het geval in het latere Duitsland. In Duitsland is zelfs een groter deel van de territoriale vorsten naar de Reformatie overgegaan. Maar dat was niet overal  – om mij niet helemaal te scherp uit te drukken – voor het enthousiasme voor Luther of de andere reformatoren – het was de honger naar kerkgoederen, het verlangen de kerkgoederen te seculariseren. Eindeloos veel kerkgoederen van de middeleeuwen gingen naar de wereldlijke territoriumvorsten. In Engeland was het zo dat een groter deel van degenen die land bezaten, onteigend werden en naar Amerika emigreerden. Een groot deel van de emigranten naar Amerika – we hebben gisteren vanuit een ander gezichtspunt gewezen op wat hieraan ten grondslag ligt – waren de onteigende bezitters van grond in Europa. Dus  economische verhoudingen waren in hoge mate bepalend bij die metamorfose van de nieuwe geschiedkundige ontwikkeling die men gewoonlijk  als de Reformatie bestempelt. Aan de oppervlakte ziet het er zo uit dat men zegt dat er een nieuwe geest in de menselijke ziel moest komen, dat de oude kerkleiding te zeer het wereldlijke element met het geestelijke verbonden had en dat men absoluut een meer geestelijke weg tot de Christus zou moeten vinden, enz. Iets dieper, wat minder oppervlakkig bekeken, vindt er een economische verschuiving plaats in het overdragen van geestelijke goederen aan de wereldse mens.’ [2]

Nu gaat het er niet om wat Steiner hier geformuleerd heeft, in deze vorm tot inhoud van het onderwijs in de 7e klas te maken. Het maakt alleen wel verschil of je bij het schetsen van de ontdekkingen bv. van de mythische figuur van de Priesterkoning Johannes uitgaat of dat je erover spreekt dat sinds het begin van de 14e eeuw de weg over land die de karavanen naar het verre oosten (Mongolenweg) maakten en de handel met de Oriënt die door de macht van de Turken en andere ontwikkelingen in het oosten, sterk gehinderd werden, respectievelijk tot stilstaand gekomen waren, of dat je het wegvloeien van de goudvoorraden in Europa naar de Oriënt noemt of niet.
In de 7e klas zijn dergelijke economische samenhangen feitelijk juist en ook door die leeftijd te begrijpen.
Eveneens kan bij dergelijke thema’s de stijl van het lesgeven veranderen. Bepaalde thema’s kunnen zondermeer in de les verwerkt worden. Bv. kun je de vraag stellen: Wat was er vooraf allemaal nodig, wilde Amerika ontdekt kunnen worden? Vanuit deze vraagstelling kun je de scheepsbouw, de zeevaart die zich astronomisch oriënteerde, het kompas, de aardrijkskundige kennis en de ontwikkeling van kaarten, zo behandelen, dat je de leerling deze voorwaarden zelf laat ontdekken; de leerkracht heeft dan de opgave de bijzondere historische vorm van deze voorwaarden helder weer te geven. Daarbij zal hij wellicht moeten vaststellen dat er in de klas leerlingen zitten die over de ontwikkeling van koggen, de jakobsstaf of het kwadrant al van alles weten, wat ze in het de lessen kunnen inbrengen.
Opdat dus het nieuwe van de nieuwe tijd meteen in de 7e klas naar voren komt, is het aan te bevelen met de ontdekkingen te beginnen. Ondanks alle wetenschappelijke tegenwerpingen en ondanks het feit dat de prestaties van de Portugezen geen absoluut nieuw begin waren van ontdekkingen, kan je met Hendrik de Zeevaarder beginnen. De betekenis van deze man ligt ondubbelzinnig in het feit dat hij de drijvende kracht achter de ontdekkingen was. Als beheerder over de middelen van de Christus-Orde, die in Portugal de voortzetting van de Orde van de Tempelieren was, kon hij deze middelen inzetten om de ontdekkingen langs de Saharakust te bevorderen, in een bijzonder moeilijke fase. Met deze tochten die dan steeds verder gingen, tot de evenaar en uiteindelijk tot Kaap de Goede Hoop en tot India, werden ook de middeleeuwse voorstellingen achterhaald van de onbewoonbare gebieden en kolkende zeeën van het zuiden.
Bij de behandeling van de ontdekking van Amerika door Columbus – waarbij je heel goed als bron het logboek kan gebruiken – en waarbij je op het verdere tragische lot van Columbus moet ingaan – zou je ook de verovering van Mexico of Peru kunnen laten aansluiten. |
Als een tegenwicht tegen deze onderwerpen, zou je dan ook in moeten gaan op de activiteiten van Bartolomeo de las Casas die zich sterk maakte voor menselijke behandeling, opvoeding en onderwijs van de Indianen. Het middelpunt van deze strijd van de Dominicaan is zijn audiëntie bij Karel V. Verder is het handig voor de economie van het onderwijs wanneer je bv. aan de hand van de reizen van Columbus op de zeestromingen ingaat of bij de verovering van Peru een voorstelling wekt van het Incarijk, van het Andesgebergte en van de geografische verhoudingen van het westen van Zuid-Amerika en de oostelijke Pacific.
Bij het overzien van de 15e eeuw rijst de vraag of en hoe je Jeanne d’Arc moet behandelen. Wanneer je naar de betekenis van de feiten kijkt, dat na het ingrijpen van Jeanne d’Arc de Engelsen definitief uit Frankrijk werden verdreven, dat Frankrijk en Engeland steeds duidelijker nationale staten werden, kun je aan deze gebeurtenissen niet voorbijgaan. Tegelijkertijd is het echter aan te raden in de 7e klas het leven van Jeanne d’Arc nuchter en met gebruikmaking van bronnen van tijdgenoten neer te zetten. Daarbij kun je aan de hand van de jeugd van de jonkvrouw van Orléans het dorpse boerenleven in de late middeleeuwen schetsen; aan de hand van het proces tegen Jeanne d’Arc kun je het hebben over de middeleeuwse rechtspraak of de behandeling van ketters. Als afsluiting zou je op de vrede van Picuigny in kunnen gaan waarbij Lodewijk Xl van Frankrijk bij de Engelse koning Edward zijn aanspraken op de Franse troon afkoopt.
Na dit intermezzo van politieke geschiedenis brengt de boekdrukkunst ons weer terug bij de cultuurgeschiedenis. Het symptomatische van deze uitvinding is, dat zij – evenals de ontdekkingen – geen toevalstreffer is, maar het resultaat van langere, doelbewuste pogingen. Het gaat toch in geen geval alleen maar om het uitvinden van het drukken. Het idee van drukken met beweegbare letters die men met een matrijs seriegewijs kan gieten, is meer dan alleen maar afdrukken en juist deze uitvinding stelde hoge eisen: zo moest bv. opdat de letters nog te zacht, noch te hard werden een juiste legering uit lood, tin en bismut ontwikkeld worden die aan letters hecht, dat op papier snel droogt; er moest dus absorberend papier zijn. De betekenis van de uitvinding, de gevolgen ervan, zijn dan ook in overeenstemming met de voorbereidingen. Het lot van de uitvinder [3] lijkt in veel opzichten op dat van Columbus: beiden oogsten niet de vruchten van hun prestaties.
De leerkracht ziet zich voor de opgave geplaatst om de gevolgen van deze uitvinding zichtbaar te maken. Hiervoor is allereerst het verloop van de Duitse Reformatie geschikt. Men heeft eens gezegd dat het woord van de Reformatie  zich heeft verbreid alsof engelen de boodschappers waren. Nu, engelen waren het niet, maar nadat de 95 stellingen eind oktober 1517 in Wittenberg [4]verschenen waren, werden ze al in november in Leipzig gedrukt, verschenen ze in Neurenberg in een Duitse vertaling, in Basel in boekvorm. Na de uitvinding van Gutenberg heeft de boekdrukkunst zich met grote snelheid uitgebreid. Rond 1500 had je in Augsburg 20, in Keulen 21, in Venetië 151 drukkerijen, in heel Europa in 250 steden ongeveer 1120 drukkerijen. Door de reformatie nam de leeshonger en de behoefte aan discussie aan zienlijk toe;  want met name nu werden er ook geschriften in het Duits gedrukt, in 1518 waren het er 150, 1521 al 620 en in 1524 verschenen er 990 geschriften in het Duits.

Een veel prozaïscher thema is  het ontstaan van het vroege Duitse kapitalisme. In Duitsland is hier Jakob Fugger de in het oog springende figuur. Oorspronkelijk bezig met textielhandel, waren de Fuggers in 1487 in de mijnbouwstoffenindustrie gestapt, toen zij door een krediet aan Sigmund von Tirol het recht kregen tot de schuld vereffend was, alle in Schwaz gedolven zilver en koper tegen een voorkeursprijs te verkrijgen. Algauw kregen de Fuggers steeds grotere gebieden van de toenmalige mijnbouw onder zich; ze breidden hun imperium naar Hongarije uit.
De materiële zekerheden die de vorsten voor krediet moesten verstrekken worden effectief ingezet en zo worden de Fuggers het grootste bankconcern van Europa, beslissen dan, zoals bekend door hun kapitaal over de bezetting van bisschopzetels en over de keuze voor de Roomse paus.
Met de boekdrukkunst en het vroegkapitalisme wordt op twee belangrijke factoren van de Reformatietijd gewezen. Ook wanneer de complexe uiteenzettingen en de religieuze problemen van de Reformatie niet volledig door de leerlingen van een 7e klas kunnen worden doorzien, moet je toch een korte schets geven van wat er van Luther uitging. Je kunt je het beste beperken tot de tijd tot 1525 en de daarop volgende verwikkelingen: Schmalkaldisch verbond, heilige Liga, enz. kun je weglaten.
Je kan schetsen hoe Luther in de laatmiddeleeuwse vroomheid opgroeit, hoe hij  van de een op de andere dag besluit monnik te worden; hoe hij met grote toewijding zijn boetedoeningen verricht; dan de tocht naar Rome en vervolgens de grote, bekende gebeurtenissen: de publicatie van de stellingen [4]  het debat met Eck, het voor de keizer en het rijk moeten verschijnen op de rijksdag te Worms; Wartburg; bijbelvertaling; terugkeer naar Wittenberg om zich daar te weer te stellen tegen dwepers en tenslotte zijn stellingneming tegen de boeren in de Boerenoorlog. Bij dit alles is het zeer belangrijk te benadrukken, wat C.F.Meyer zo treffend geformuleerd heeft: ‘zijn geest is op tweeërlei wijze een slagveld – d.i. Luther iste niet in onze zin een ‘modern’ mens, in hem leeft nieuw en oud, middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze houding van Luther komt bv.in Marburg, in het gesprek met Zwingli over religie duidelijk naar voren.

In de gebruikelijke weergave van de geschiedenis zou men nu overgaan op de Contra-Reformatie; de stichting van de Jezuïetenorde; de godsdienstvrede van Augsburg, eventueel ook Calvijn tot de Hugenoten.
Deze godsdienstige exposés zijn echter voor de zevendeklasser ten eerste nauwelijks te verteren en ten tweede zijn deze vragen ver van ons af komen te staa

Er zijn veel thema’s die je graag zou willen behandelen, maar die dat moeilijk zijn: bv. Paracelsus  [5] als voorvechter van een geneeskunst die stoelt op waarneming en ervaring; alsmede de strijd om het Copernicaanse wereldbeeld via Giordano Bruna naar Kepler en Galilei. Als leraar moet je deze dingen alleen brengen als je ze in de volle aanschouwelijkheid neer kan zetten. Met name de levensloop van Paracelsus, de dramatische strijd tegen traditie en kamertjesgeleerdheid, zijn beroemde kuren, kunnen heel interessant zijn, eigenlijk moet je je inleven in de denktrant van deze man en daarin ligt het probleem. Net zo belangrijk, dramatisch en overzichtelijk verloopt het leven van Galilei.  In tegenstelling tot dat van Paracelsus verloopt het echter controversieel. Voor de lessen komt er zeer veel op aan, dat juist de controverse niet moraliserend behandeld wordt, maar echt inzichtelijk gemaakt.

De grote en de toekomst bepalende conflicten in de tweede helft van de 16e eeuw spelen zich in West-Europa af. Aan de ene kant staat het Spanje van Philips ll, aan de andere kant staan de Nederlanden, Willem van Oranje  (biografie) en het Engeland van Elisabeth. Het loont de moeite, voor je met de oorlogschermutselingen begint, het Spanje van Philips ll goed neer te zetten: het strenge ceremonieel aan het Spaanse hof, het Escorial, een zitting van de staatsraad, het persoonlijke optreden van Philips, dan als afsluiting een blik op de binnenlandse situatie, in het bijzonder het vraagstuk van de Morisken van Granada: in deze provincie, de meest bloeiende van het koninkrijk, leefde een buitengewoon talrijke Moorse bevolking die ook 60 jaar na haar ‘bekering’ nog altijd innerlijk vreemd tegenover het christendom stond, die meer gemeen had met de Moren aan de andere kant van de zeestraat, dan met de Spanjaarden van het schiereiland. Wanneer Philips de Arabische taal, Arabische boeken, Moorse gebouwen verbiedt, breekt er een opstand uit, een strijd die aan beide zijden met grote verbetenheid wordt gevoerd; heel de provincie Granada wordt uiteindelijk van de Moren gezuiverd. Zo wordt één van de rijkste gebieden van Europa in een woestenij veranderd, maar het probleem van de Morisken was door de deportatie niet opgelost, in de jaren 1609 tot 1614 werden ze uit heel Spanje verdreven. Met de Morisken had Spanje de bevolkingslaag die qua handwerk de meest ijverige was, verloren: ondanks het zilver en het goud van de koloniën wordt Spanje nu langzaam een arm, een achtergebleven land: het geld blijft niet in Spanje, het wordt voor de godsdienstoorlogen in andere delen van Europa gebruikt. – De ondergang van de in Spanje heersende ridderstand is zoals bekend in een stuk wereldliteratuur, in de Don Quichote van Miguel de Cervantes uitgebeeld.

Je komt in een heel andere wereld, wanneer je in de zuidelijke Nederlanden komt. In de steden Gent, Brugge, Antwerpen, Brussel en vele andere leefden een rijke burgerij, kooplieden, handwerkslieden, fabrikanten. De leiding lag bij de adel, de bekendste vertegenwoordigers van deze groep waren de graven van Egmond en Hoorn. Wanneer de inquisitie in de zuidelijke Nederlanden ingevoerd wordt, komt het 1566 tot een massale petitie van de adel die om terugtrekking van de Spaanse troepen en om de afschaffing van de inquisitie vraagt. Bij de adel sluiten zich op hun manier ambachtslieden, boeren, schippers en het gewone volk aan: het komt tot de beruchte beeldenstorm. Daarop wordt Alva met het commando over de Nederlanden belast en het komt tot het bekende verloop. Het symptomatische is nu, dat uiteindelijk de rijke zuidelijke Nederlanden het onderspit delven. Het veel armere, oneconomische Holland echter stort zich in een lange vrijheidsstrijd – eerst onder leiding van Willem van Oranje. Hier ontstaat de nieuwe cultuur. Leiden wordt de toonaangevende universiteit van Europa, door de tolerantie die in Holland t.a.v. de godsdienst heerst, komen talloze belangrijke geleerden naar het land – het leven van deze wereld dat hier in overeenstemming met de echte tijdgeest ontstaat, kent men uit de beelden van Rembrandt.

De andere tegenstander van Spanje was Engeland. Ook in Engeland was er een gemeenschap aan het ontstaan die aan het individu grotere mogelijkheden liet. De Engelse lagere adel was vertegenwoordigd in het Lagerhuis, evenals de opkomende Engelse steden. Elisabeth begreep hoe je met het parlement moest regeren, zij regeerde bescheiden, stimuleerde de ondernemingen van haar onderdanen, hield er in Engeland geen paraat leger op na; de Engelse vloot die de Armada had overwonnen werd pas de laatste tien jaar voor het tot strijd met Spanje kwam, gebouwd: niet meer dan 40, relatief kleine, maar wendbare oorlogsschepen die weliswaar door ervaren zeelieden, zeerovers en soldaten bemand waren. De Spaanse Armada met haar 130 moeilijk wendbare schepen vertoonde nog het beeld van de middeleeuwse strijdtactiek: de soldaten op de Spaanse schepen, eigenlijk landsoldaten onder een riddercommando, waren ingesteld op enteren. Waar de Spanjaarden de schepen in blokformatie bijeenbrachten en zo hun beweeglijkheid beperkten, vertrouwden de Engelsen op hun artillerie en hun manouvreerkunst; zij vermeden iedere toenadering die het gevaar van geënterd te worden, mogelijk maakte. Voor de Spanjaarden was dat een bewijs van lafheid: zij vonden dat de Engelsen alleen maar konden schieten en vluchten bij gevaar. –

Zoals in Holland na de zegenrijke vrijheidsstrijd de gouden eeuw aanbreekt, volgt in Engeland op de zege over de Armada het tijdperk van Shakespeare. Dit fenomeen van het theater maakte eigenlijk maar een korte bloeitijd door – maar anders dan ander amusement fascineerde het toneel alle lagen van de bevolking: per week waren er tot 20.000 mensen die in Southwark de voorstellingen bezochten.”

Volledigheidshalve geeft ik hier de literatuurlijst weer, maar uiteraard bestaat deze uit Duitse boeken.

O. Peschel, Geschichte des Zeitalters der Entdeckungen. Neudruck Berlin 1968 Urs Bitterli, Die Entdeckung und die Eroberung der Welt. Dokumente und Berichte. Band 1: Amerika, Afrika. Miinchen 1980. Band 2: Asien, Australien, Pazifik. München 1981.
Richard Konetzke, Uberseeische Entdeckungen und Eroberungen. In: Propylaen Weltgeschichte Band 6
John R. Hale, Die Reisen der Entdecker. Reinbek 1971 Salvador de Madariaga, Kolumbus. München 1978 Christoph Kolumbus, Bordbuch. Frankfurt 1981
Ferner mit Einschrankungen, oft nur in wenigen Kapitein brauchbar, folgende Bücher zu Entdeckungsreisen:

Heinrich Harrer / Heinrich Pleticha, Entdeckungsgeschichte aus erster Hand. Würzburg 1968
Paul Herrmann, 7 vorbei und 8 verweht. 10. Aufl. Hamburg 1978
Paul Herrmann, Das grofie Buch der Entdeckungen. Reutlingen 1958
M. J. Krück von Poturzyn, Die Sendung des Madchens Jeanne d’Arc. Stuttgart 1961
Herbert Nette, Jeanne d’Arc. Reinbek 1977
Helmut Presser, Johannes Gutenberg. Reinbek 1968
Ernst Kaiser, Paracelsus. Reinbeck 1969
G. Frhr. von Pölnitz, Die Fugger. 3. Aufl. Tübingen 1970
M. Brion, Die Medici. Wiesbaden 1970
Bernd Moeller, Deutschland im Zeitalter der Reformation. Göttingen 1977 Robert van Roosbroek, Wilhelm van Oranien, der Rebell. Göttingen 1959

Vrije Opvoedkunst: kruistochten, zeereizen en ontdekkingstochten
Vrije Opvoedkunst: van Romein tot ridder
Vrije Opvoedkunst: de overgang van de 12e naar de 13e eeuw
Vrije Opvoedkunst: Hendrik de Zeevaarder
Vrije Opvoedkunst: Jeanne d’Arc
Vrije Opvoedkunst: Worms
Vrije Opvoedkunst: 7e klas , waaronder: geschiedenis

[1] GA 295/162
vertaald/150
[2] GA 191/102-103
[3] Naast Gutenberg wordt ook Coster genoemd
[4] Tegenwoordig wordt eraan getwijfeld of deze wel op een deur werden gespijkerd
[5] Nadere aanwijzingen om zijn biografie te kunnen vertellen via:
contact met uitgeverij De Woudezel:   info  apenstaartje woudezel    punt   nl
hier meer informatie

7e klas geschiedenis: alle artikelen

948-877

VRIJESCHOOL – 7e klas – geschiedenis – Hendrik de Zeevaarder

.

HENDRIK DE ZEEVAARDER

prins van Portugal, 1394-1460

Prins Hendrik wordt door velen beschouwd als de ader van de Europese ontdekkingsreizen op de Atlantische Oceaan en langs de Afrikaanse kusten. Hij financierde een groot aantal reizen, waarbij onder meer de Azoren, Madeira en de Kaap Verdische Eilanden werden ontdekt en gekoloniseerd. De verste reis was naar Siërra Leone, bijna 2500 km verder dan de in die tijd bekende grens van de zeevaart naar Afrika.

Als volwassene was prins Hendrik de Zeevaarder een lange, gebruinde en sterk gebouwde man

Hendrik was een jongere zoon van Koning Johan I van Portugal en zijn Engelse vrouw Philippa, de dochter van Jan, de hertog van Lancaster. Hendrik onderscheidde zich al als negentienjarige door in Marokko de stad Ceuta, aan de Straat van Gibraltar, in te nemen. Volgens Diogo Gomez, in latere jaren een van zijn kapiteins, werd zijn fantasie geprikkeld door verhalen van gevangenen over fabelachtige goudmijnen ten zuiden van de Sahara. Hij ‘besloot een weg over zee te vinden en in die nieuwe landen handel te aan drijven om de edelen van zijn hofhouding te kunnen onderhouden’.

Ceuta was het eindpunt van de routes van de goudkaravanen dwars door de Sahara, routes die begonnen bij de rivieren de Opper-Volta, de Niger en de Senegal. Maar de werkelijke reden voor de expeditie was het vuur van de kruisvaarder en ridderlijke idealen, en niet goudkoorts. Hendrik nam later vaak deel aan andere expedities tegen de heidenen. Veel mensen geloofden, dat er een heel ander motief was voor zijn ontdekkingsreizen. Volgens hen wilde hij om het mohammedaanse Afrika heenvaren om zijn krachten tegen de islam te bundelen met ‘PrIester John’.

Er waren echter nog meer oorzaken voor zijn belangstelling. Zijn vader had door de steun van de Portugese handelaren de troon kunnen bestijgen. Het land was uitgesloten van de handel op de Middellandse Zee door de belangen van Aragon en Italië. Het was logisch, dat Portugal de aandacht op het Westen richtte.

In 1419 vestigde Hendrik bij zijn huis in Sagres in de Algarve een observatorium. Hij verzamelde daar wiskundigen, astronomen en deskundigen op het gebied van de navigatie om zich heen.

De beste kaarten waren de Catalaanse en die van Majorca en de Arabieren. De eenvoudige instrumenten: zeekompas, sterrenhoogtemeter en kwadrant, kwamen uit het Oosten. Kaap Bojador was de zuidelijke grens van de zeevaart op de Afrikaanse kust. De kaap lag ongeveer 300 km ten zuiden van de Canarische Eilanden. Het stormde er vrijwel altijd en er hing een zware mist. Erachter lag de ‘Groene Zee van Duisternis’. In die dagen geloofde men, dat terugkeer van die zee onmogelijk was. Prins Hendrik liet elk jaar expedities vertrekken. De schepen waren bemand met Portugezen, Italianen en Vlamingen. In 1434 slaagde men er eindelijk in Kaap Bojador te ronden. Dit was de doorbraak. Van dat jaar af voer men steeds verder langs de Afrikaanse kust. Terwijl de onderzoekers langs de rivier de Senegal voeren en verder naar Siërra Leone, begonnen de reizen al vruchten af te werpen. De schepen kwamen terug met onder meer specerijen en goudstof. Ook begon toen de slavenhandel. In 1445 werd in Afrika de eerste Portugese handelspost gevestigd.

Hendrik de Zeevaarder 2

De handelaren en edelen van Lissabon waren twintig jaar lang vol verachting geweest voor de ontdekkingen van de prins. Maar toen vochten ze om aandelen en vergunningen om handel te mogen drijven. Die inkomsten waren zeer welkom. Prins Hendrik had wel een groot inkomen uit allerlei monopolies en uit de landerijen van de Orde van Christus, waarvan hij Meester was. Maar het financieren van de lange jaren van pionieren en koloniseren was erg kostbaar geweest. Zijn inspanningen verschaften Portugal nóg een groot voordeel. In 1455 kwam er een pauselijke bul, die garandeerde dat Portugal in de toekomst het monopolie zou hebben in alle veroverde gebieden rond de kust van Afrika tot aan India toe. Waarschijnlijk was Afrika al omvaren in de Oudheid en was men toen ook al de Atlantische Oceaan opgegaan. Maar Hendrik ‘de Zeevaarder’ was de eerste man, die op systematische wijze de zee liet ‘ontdekken’. Zijn schippers legden de basis voor de zeevaart op de oceanen. Met prins Hendrik de Zeevaarder begon het belangrijke tijdperk van de Europese koloniale machten.

7e klas: alle artikelen

Geschiedenis: alle artikelen

Biografieën: alle artikelen

Een bijzonder boek over het leven van Hendrik de Zeevaarder vind ik:

Francisco d’Almeida van Maarten Ploeger

.

890-821

.

.

.

VRIJESCHOOL – Vertelstof- biografieën – Peary

.

PEARY VAN DE POOL

Op 5 september 1909 stoomde een vuilzwart dikwandig scheepje met de naam Roosevelt, komende uit het noorden fier de haven van Indian Harbor op Labrador binnen. Aan boord bevond zich Robert E. Peary, die reeds zevenmaal daarvoor tevergeefs gepoogd had de Noordpool te bereiken. Vanuit het radiostation van het kleine stadje zond hij nu deze onthullende boodschap aan zijn vrouw: eindelijk geslaagd. Aan de pers seinde hij vervolgens vijf simpele woorden waarvan hij voelde dat zij de wereld zouden elektriseren: pool bereikt, Roosevelt intact, Peary.

Peary

Na de reis langs de kust van Labrador te hebben vervolgd ankerde de Roosevelt in Battle Harbor, waar een gecharterd schip langszij kwam welks dekken bijna water maakten van wege de talrijke dagbladverslaggevers. Onmiddellijk schreeuwden zij naar Peary om commentaar op “de grote ruzie”.

“Ruzie? Welke ruzie?” vroeg Peary. Nou, tussen hem en Cook natuurlijk. Wist hij dan niet dat dr. Frederick A. Cook een jaar daarvoor, in 1908, als eerste de pool had bereikt; dat dr. Cook er eerst onlangs in geslaagd was naar de buitenwereld terug te keren en dat hij zijn prestatie amper vijf dagen voor Peary uit Indian Harbor zijn telegram verzond, wereldkundig had gemaakt? Twee mannen die beiden een doel hadden bereikt dat men drie eeuwen lang had gezocht en die dat vrijwel gelijktijdig bekend maakten – het was het beste verhaal van de laatste tien jaar!

Peary scheen niet onder de indruk. Zeker, hij had enkele dagen daarvoor in Indian Harbor radioberichten over Cook en diens beweringen ontvangen, maar hij had deze als ondenkbaar verworpen. Tenslotte bevond de pool zich in het hart van een met ijs volgepropte Poolzee, op 400 mijl van het dichtstbijzijnde land en Eskimo’s die dr. Cook op diens arctische “jachtpartij” hadden vergezeld (tijdens welke tocht Cook naar hij thans beweerde zijn reis naar de pool zou hebben gemaakt) hadden Peary later verzekerd dat zij het vasteland geen moment uit het oog hadden verloren.

Die middag hield Peary een persconferentie waarop hij met verve zijn eigen verhaal vertelde. Zijn bemanning en hij hadden New York verlaten op een snikhete julidag in 1908. In Cape York op Groenland begon hij de Eskimo’s op te pikken die hem tijdens zijn jarenlange verblijf in het Noorden hadden geholpen en die hij goed had leren kennen. “U bent net als de zon,” zeiden zij, komt altijd weer terug.” Zij waren verheugd hem opnieuw te kunnen helpen en zij klommen bepakt en bezakt, met vrouwen en kinderen en met hun van huiden gemaakte tenten, hun sleden en hun honden aan boord.

Peary was toen 52 jaar oud. Twintig jaren had hij gewijd aan het zoeken van de pool — sedert die zonnige namiddag in Washington toen hij bij toeval een boek over de exploratie van de Noordpool in handen had gekregen en hij door de betovering van het Noorden gegrepen werd. Sindsdien had hij ongetelde ontberingen en herhaalde nederlagen geleden. Hij had aan zijn speurtocht een veelbelovende carrière bij de Marinestoomvaartdienst der Verenigde Staten opgeofferd. Maar zelfs zijn hartverscheurende expeditie van 1906, waarvan zijn mannen en hij slechts met de grootste moeite waren teruggekeerd nadat zij de pool tot 174 mijlen waren genaderd, had hem evenmin van zijn doel kunnen afbrengen als de plotselinge dood van zijn financier en het volslagen fiasco van zijn laatste boek. Ditmaal was hij vastbesloten zijn doel te bereiken of niet levend terug te keren. Het was zijn laatste kans.

Voetje voor voetje baande de Roosevelt zich een weg door de smalle waterwegen tussen Groenland en Ellesmere eiland, van Baffin Baai tot vlak bij de Poolzee. Terwijl de Roosevelt in het ijs gevangen lag brachten zij daar de winter door. Intussen bouwden de Eskimo’s sleden en jaagden op extra voedsel — muskusossen, kariboe’s, ijsberen en zeehonden. Matt Henson, de potige neger die al vele jaren aan Peary’s expedities had deelgenomen, bouwde sleden van een type dat Peary had geperfectioneerd. De Eskimovrouwen naaiden bontkleding, die Peary warmer en duurzamer had bevonden dan welk kledingstuk uit de beschaafde wereld ook. Bij temperaturen van 60 graden onder nul hardden de ontdekkingsreizigers zich voor de dingen die komen gingen.
Daar men aannam dat de pool in het hart van de met ijs volgepropte Poolzee lag, bestond het probleem daarin dat men met een zo gering mogelijk gewicht zo snel mogelijk van Cape Columbia naar de pool en terug moest zien te komen — een reis van omstreeks 1600 kilometer “uit en thuis”. Alle benodigde uitrusting voor mannen en honden moest met sleden worden vervoerd en als men elk overtollig onsje vermeed kon men juist genoeg meenemen opdat een paar man de pool konden bereiken. Het plan was het spits af te bijten door een aantal voorposten in te richten, welker bezetting voedseldepots moest aanleggen en iglo’s bouwen om te kunnen schuilen. Daarna zou een uitgelezen groepje in zo hoog mogelijk tempo en bevrijd van zware lasten het aldus geëffende pad volgen en de pool tot op 150 mijl zien te naderen. Daar zou de laatste bevoorradingsploeg terugkeren, terwijl een nieuwe, uitgelezen groep bliksemsnel naar de pool zou trachten door te stoten daar zij terug zou moeten zijn eer de ijsmassa door het eerstvolgende springtij werd opengebroken. Het was een wedstrijd met de tijd, het weer, het water en de dood.

Nog voor de winternacht ten einde was begon de race — op de 22e februari (de geboortedag van George Washington) van het jaar 1909. Zes dagen lang werden de mannen opgehouden door open water of door ijsgeulen, ontstaan door het afdrijven van het pakijs. Zodra het ijs zich weer had gesloten haastten zij zich verder – om opnieuw op open water te stuiten. ’s Nachts werd hun kamp bijna vernield door een geul die zich midden tussen de iglo’s opende. De mannen repten zich in veiligheid. Had Peary er niet op gestaan dat zij Eskimokleding droegen waarin zij zowel goed konden werken als slapen, en hadden de mannen zich in de onhandige slaapzakken bevonden die de meeste ontdekkingsreizigers gebruikten, dan waren zij stellig verdronken. Maar het ijs sloot zich weer en zij snelden verder noordwaarts. 

Op 1 april, op precies 133 mijlen van de pool, keerde kapitein Bob Bartlett met de laatste proviandslede terug, ten einde de terugweg open te houden. Peary trok verder met Henson — een magnifiek sledevoerder — en vier uitgelezen Eskimo’s. Er was precies genoeg voedsel om de tocht heen en terug te kunnen maken. In deze ijzige wildernis was het van het grootste belang om er spoed achter te zetten en hun dagmarsen varieerden van 25 tot 30 mijlen.
Om 10 uur in de ochtend van de 6de april 1909 arriveerde het gezelschap aan de Noordpool. Peary schudde elk van zijn mannen de hand. Er werden foto’s genomen; als bewijs van de geleverde prestatie liet hij een aandenken achter en nam namens de Verenigde Staten bezit van het gebied. Er werden vijf vlaggen geplant; één daarvan was het gehavende zijden embleem waarvan Peary op elk van de noordelijkste punten die hij bij zijn voorafgaande pogingen had bereikt een stukje had achtergelaten. In de dertig uren dat hij aan de pool verbleef verrichtte Peary 39 waarnemingen van punten die verscheidene mijlen uiteen lagen De terugkeer leverde echter een probleem op. Zij moesten nu zelfs nog sneller reizen dan op hun weg noordwaarts. Weldra zou het ijs door springtijen breken. Elke dag van de terugweg legde Peary nu grotere afstanden af. Reservekleding werd weggeworpen, de rantsoenen werden ingekrompen. Op gezette tijden sliepen zij enkele uren in de iglo’s die op de heenreis waren neergezet, en repten zich vervolgens weer voort. Zij bereikten een der gevreesde geulen en staken deze op ijsschotsen over, terwijl hij voortdurend breder werd.

Eindelijk: Kaap Columbia! Hier aten en sliepen zij twee dagen achtereen alvorens zich naar een hartelijk welkom op de Roosevelt te begeven. Tijdens hun geforceerde marsen hadden de aanvoerder en zijn mannen stuk voor stuk zo’n tien kilo aan gewicht verloren. Maar voor het eerst sinds jaren kon Peary ’s nachts de slaap weer vatten. Eindelijk had hij zichzelf gerechtvaardigd! Hij had namens de Verenigde Staten aanspraak gemaakt op de Noordpool en hij verheugde zich erop bij zijn terugkeer de dank van het vaderland te oogsten om zich vervolgens in vrede te kunnen terugtrekken.

En nu vond Peary hier in Battle Harbor in plaats van vrede een vernederende controverse. Hij had dr. Cook goed gekend; deze had immers als chirurg deel uitgemaakt van een zijner eerste expedities. Maar Peary was er zeker van dat dr. Cook niet in staat kon zijn geweest de talrijke gevaren van de verovering van de pool te overwinnen. Aan de hand van wetenschappelijke bijzonderheden legde hij aan de verslaggevers uit waarom. Tot zijn ontzetting bleek een aantal van de reporters niet geïnteresseerd in wetenschappelijke bewijzen; zij wilden “een verhaal”. Had Peary met ijsberen gevochten? Was hij door wolven of muskusossen aangevallen? Nee, dat was hij niet. Nou, dr. Cook anders wél. Geleidelijk drong de waarheid tot Peary door. Nadat hij een heel mensenleven aan een grote ambitie had opgeofferd, werd hem nu betwist dat hij als eerste de pool had bereikt en werd zijn persoonlijke integriteit in twijfel getrokken! Goed dan, zoals hij een mensenleven lang voor de pool had gevochten, zou hij nu strijden voor de erkenning die hem toekwam.

Op het moment waarop Peary zijn aankondiging deed bevond dr. Cook zich in Kopenhagen, waar hij op zijn terugweg van de pool was aangegaan. Toen men hem om commentaar op het nieuws van Peary vroeg, zei dr. Cook sluw: “Als Peary zegt dat hij de pool heeft bereikt, dan geloof ik hem.” Toen Peary plompverloren verklaarde dat Cook het land knollen voor citroenen had verkocht, antwoordde Cook: “De eer is groot genoeg dat anderen erin kunnen delen.” Waarmede hij Peary in de hoek drong van de slechte verliezer.

Dr. Cook had een voorsprong. Bij aankomst in de haven van New York werd hij welkom geheten door een schip met 1000 be­wonderaars aan boord. Er werden erepoorten opgericht en span­doeken in de straten gehangen. Hij begon aan een snelle lezingen­tournee, waarvoor hij tot 10 000 dollar per avond kreeg. Zijn krantenartikel bracht hem 24 000 dollar op en in totaal incasseerde hij voor al zijn activiteiten 400 000 dollar. Peary ontving slechts 4000 dollar voor zijn krantneartikel en 40 000 dollar plus een bescheiden jaargeld voor zijn boek- en tijdschriftmateriaal.
Uitgedaagd om wetenschappelijke bewijzen van zijn helden­daad over te leggen, zoals uitgebreide zonnewaarnemingen, zei dr. Cook dat hij deze waardevolle gegevens aan een vriend zonder vaste verblijfplaats had meegegeven. En toen critici fouten ont­dekten in zijn krantenrelaas, beweerde hij dat hij niet in staat was geweest de proeven te corrigeren en dat zijn boek alles zou bewijzen.

Tegen de tijd dat Peary in New York arriveerde was de viering van het Hudson-Fulton eeuwfeest in volle gang. Toen de Roosevelt de Hudson opvoer jouwden en floten de Cook-sympathisanten en riepen zij beledigingen. Peary antwoordde niet. Aanvankelijk weigerde hij alle eerbetoon tot de beide pretendenten hun bewijsmateriaal aan een onpartijdig tribunaal hadden kunnen overleggen en er een oordeel over was uitgesproken. Maar het werd duidelijk dat dit nooit zou gebeuren. Hij legde zijn bewijsmateriaal voor aan een commissie van de National Geographic Society; het werd zorgvuldig onderzocht en geaccepteerd. Hij hield lezingen voor diverse wetenschappelijke genootschappen, maar weigerde er ooit geld voor aan te nemen.

Een Pittsburghs dagblad stelde een enquête in naar de sympa­thieën van de lezers. Het resultaat was 10 tegen 1 ten gunste van Cook. Invloedrijke dagbladen steunden hem krachtig. Eerst toen Cook al twee maanden winstgevende lezingen had gehouden legde hij zijn gegevens voor aan de universiteit van Kopenhagen (die hij als onbevooroordeeld beschouwde) om daarmede het bewijs te leveren dat hij aan de pool was geweest. Zijn bewijs werd botweg afgewezen.

Geleidelijk keerde het tij. Steeds meer mensen schaarden zich aan de kant van Peary wegens diens waardige houding en zijn bereidheid om met zijn bewijzen voor den dag te komen. De vuurproef voor de grote controverse kwam tijdens de openbare behandeling in het Congres van het wetsontwerp om Peary in de rang van schout-bij-nacht te pensioneren. Aanvankelijk werd Peary, in plaats van de dank van de natie te oogsten, door de aanhangers van Cook in het Congres aan de kaak gesteld. Hetgeen hem niet belette zelfs de meest beledigende en niet ter zake doende opmerkingen zorgvuldig te beantwoorden. Wekenlang sleepten de verhoren zich voort, tot zijn lastige ondervragers het eindelijk opgaven. Peary was aan de winnende hand.

Een andere aanval kwam van bepaalde hem vijandig gezinde officieren van de Marine. Peary’s promotie zou volgens hen in strijd zijn met de anciënniteit. Ook werd erop gewezen dat hij als gevolg van zijn langdurige perioden van afwezigheid (de mars naar de pool) niet had deelgenomen aan de officiële loopproeven van de Marine. En dus strekte Peary die tijdens een vroegere expeditie door het bevriezen van zijn voeten al zijn tenen (op zijn kleine teen na) had verloren, opnieuw de benen en legde 40 kilometer in zes uur af. De volgende dag deed hij over dezelfde afstand zeven en een half uur. Zijn critici waren tot zwijgen gebracht.

Twee jaar na zijn moedige prestaties aan de Noordpool werd hij eindelijk in de rang van schout-bij-nacht gepensioneerd, met terugwerkende kracht tot 6 april 1909, de dag waarop hij de pool had bereikt. Zijn prestatie werd nu officieel erkend door het Congres en door de president der Verenigde Staten, zoals reeds eerder door de meeste wetenschappelijke genootschappen was gebeurd. Eindelijk had Peary de strijd gewonnen!

Dr. Cook beleefde nieuwe avonturen. Op het hoogtepunt van de controverse zwoeren twee inwoners van New York, waaronder een zeekapitein, dat zij door dr. Cook waren betaald om zonnewaarnemingen te verschaffen die zouden moeten bewijzen dat hij aan de pool was geweest. Edward Barrill, de gids die dr. Cook had vergezeld bij diens beweerde succesvolle beklimming van de berg McKinley in 1906 en anderen die aan deze expeditie hadden deelgenomen, verklaarden dat dr. Cook nimmer de top had bereikt. Dr. Cook zette zijn serie lezingen voort, verdween verscheidene maanden naar Zuid-Amerika, keerde daarna naar de Verenigde Staten terug en verdween geleidelijk uit de openbare belangstelling. In 1923 werd hij tot 14 jaar gevangenisstraf ver­oordeeld wegens het misbruiken van de Posterijen voor een oliezwendel. Na vijf jaren van zijn straf te hebben uitgezeten werd hij op erewoord vrijgelaten en in mei 1940 kreeg hij onvoorwaardelijke gratie van president Franklin D. Roosevelt.
Dr. Cook stierf nog geen drie maanden nadien.

Toen de controverse was bedaard kon Peary eindelijk genieten van het rustige huiselijke leven waar hij zo naar verlangd had. Terwijl hij tijdens de Eerste Wereldoorlog een serie lezingen hield begon hij in de zomer van 1917 aan bloedarmoede te lijden. Moedig beweerde hij dat hij ook deze slag te boven zou komen, maar ditmaal zou hij de verliezer blijken. Op de 19de februari 1920 zakte hij weg in een coma en de volgende morgen vroeg doofde na een laatste opflikkering het licht in zijn moedige geest.
.

8e klasalle artikelen

Vertelstofalle biografieën

Vertelstofalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

 

774-709

VRIJESCHOOL – Vertelstof – biografieën – Columbus

.

HIJ WIST DAT DE AARDE ROND WAS

 

 

 

Christoffel Columbus was een lange, knappe man met een haakneus, die achtereenvolgens het bedrijf van wolkaarder, cartograaf, boekverkoper, suikerinkoper en zeeman uit­oefende.
Hij had hoge jukbeenderen, een lang gelaat, blauwe ogen, rossig haar, sproeten en een aangename glimlach — maar hij had geen gevoel voor humor. Hij was rad van tong en een snoever; een fatsoenlijk man die echter ook wel streken had. Zijn ontdekking van Amerika is een van de grootste staaltjes van moed in de geschiedenis.

Niet alles wat over Columbus wordt beweerd, is waar; bijvoor­beeld de mythe dat hij als enige meende dat de aarde rond was. Elkeen met een grein verstand geloofde dat! Men onderwees het op de scholen en universiteiten, en er waren zelfs, tegen een flinke prijs, globes te koop die weinig afweken van de globes van tegen­woordig. Bovendien bepaalde Columbus, in tegenstelling tot de schilderijen waarop hij in die dagen werd afgebeeld, nimmer de hoogte van de zon met behulp van een astrolabium. Hij voer op een gegist bestek en koerste daarmee recht op zijn haven van bestemming aan.
De tocht van Columbus naar het westen was een grote gok, doch geen volslagen sprong in het duister. In de havensteden van Euro­pa wemelde het van verhalen over mannen die zulk een reis geheel of gedeeltelijk hadden volbracht.
Naar verluidde was de koningin van Scheba voorbij Spanje en tot aan Japan over de oceaan naar het westen gevaren. Zeven Portugese bisschoppen, zo heette het, waren om aan vervolging te ontkomen, naar een eiland niet ver van Cuba gevlucht, dat ze “Antilla” noemden. En dan had na­tuurlijk Leif Ericson zijn Noormannen veilig aan land gebracht in het tegenwoordige New England.

Ook bestond er een kaart die geacht werd degelijk en betrouw­baar te zijn, getekend door een Italiaanse dokter en sterrenkundige genaamd Toscanelli, waarop Japan stond aangegeven waar in werkelijkheid ongeveer Amerika ligt. En men had eigenaardige boomstammen en planten die niet uit Afrika afkomstig konden zijn, uit zee gevist. Het was daarom wel duidelijk, dat ginds land was dat wachtte op de koene zeeman die het zou ontdekken en in bezit nemen. Uit geschreven documenten is van zulke pogingen echter niet gebleken — totdat Columbus zijn denkbeeld opvatte.

Christoffel Columbus werd in 1451 als de oudste zoon van een gemoedelijke wolwever en herbergier te Genua geboren. Van hetgeen hij uitvoerde tussen zijn geboorte en zijn 23ste jaar is weinig meer bekend dan dat hij wol kaardde, aan een weefgetouw zat, en vaak naar zee ging. De stadstaat Genua, met haar van schepen overvolle haven, bood een jongeman met een goed stel hersenen gelegenheid te over om zeevaartkunde en cartografie te leren.

Er bestaan aantekeningen van een aantal reizen die Columbus maakte, waaronder één naar IJsland, maar zijn gelukkigste reis was wel die, welke hem in Portugal aan deed spoelen. Hij voer op een schip dat door een Frans smaldeel werd aangevallen en tot zinken gebracht. Hoewel hij gewond was, sprong Columbus over­boord en zwom naar het strand bij Lagos. Later kwam hij in Lissabon terecht. Het jaar was 1476. Lissabon was een goede stad voor een man die van grote zeereizen droomde, want hier vonden de meest wilde voorstellen tot verkenning financiële steun. Het was eveneens een stad waar men wiskunde, sterrenkunde, en het bouwen en tuigen van schepen kon leren — allemaal kennis die een gezagvoerder nodig had. Columbus en zijn broer Bartolomeüs begonnen een winkel in zeekaarten en deden goede zaken.
Christoffel huwde een dochter van rijke familie, en zij deed haar best een degelijk, aan huis en haard verknocht lid der gemeen­schap van hem te maken.
Maar Columbus hield vast aan zijn denkbeeld — de tergende, knagende idee dat hij het Oosten kon bereiken door naar het westen te zeilen. Het obsedeerde hem en liet hem geen rust. Dat was het verschil tussen Columbus en de meesten zijner tijdgeno­ten. Hij was overtuigd. Hij wist. Hij popelde om te gaan. Hij moest echter lang geduld hebben eer men hem schepen gaf. Intussen vertelde hij aan een ieder die maar horen wilde van zijn denkbeeld.

Juan II, de koning van Portugal, had er belangstelling voor en liet het denkbeeld van Columbus door zijn commissie van deskun­digen onderzoeken; deze wees het af. De koning hield Columbus echter aan het lijntje totdat Bartolomeüs Dias, een Portugees, om kaap de Goede Hoop was gezeild, en daarmee de oostelijke zeeweg naar de rijkdommen van Azië had geopend. Daarna had Juan II geen belang meer bij de westelijke zeeweg.

Toen de vrouw van Columbus stierf, besteedde hij het meren­deel van zijn spaargeld aan een statige begrafenis, en vertrok daar­op naar Spanje. Koning Ferdinand en koningin Isabella waren verwikkeld in een kostbare oorlog tegen de Moren. Ze luisterden derhalve slechts met een half oor naar hem. Columbus viel even­wel terstond bij de koningin in de smaak, zodat ze hem een soort toelage toekende, in afwachting van het oordeel van haar eigen commissie van onderzoek.

De toelage was niet groot, maar behoedde Columbus voor ar­moede, totdat ze na een jaar of twee werd ingetrokken. In af­wachting van het einde van de oorlog tegen de Moren, moest hij drie en een halfjaar lang in zijn eigen onderhoud voorzien en vond een karig bestaan met het verkopen van boeken en het teke­nen van zeekaarten. Zijn rosse haar werd wit en hij kreeg jicht; zijn mantel en zijn schoenen geraakten zo vol gaten dat hij op regenachtige dagen niet naar buiten kon. Hij bleef echter wachten en praten — altijd maar praten over zijn droom.

In 1491 gaf hij de hoop in Spanje steun te vinden op en besloot zijn geluk te beproeven in Frankrijk. Hij onderbrak zijn reis in een klooster bij de zeehaven Palos de la Frontera, en kwam in gesprek met zijn oude vriend, de prior. Deze kwam onder de indruk van het verhaal van Columbus en zorgde voor een nieuwe audiëntie bij de koningin.
Hoewel Isabella’s geleerden het voorstel van Columbus eerder hadden afgekeurd, liet de koningin hem uit­spreken en zei toen, dat zijn denkbeeld haar wel aanstond. Ze vond echter de beloning die hij voor de ontdekking eiste, wel erg hoog: zij moest hem maken tot Admiraal van de Oceaan-Zee, en tot onderkoning over alle landen die hij zou ontdekken; en hem één tiende schenken van alle handel onder zijn admiraalsschap. Toen Isabella op die voorwaarden niet wilde ingaan, dankte hij haar voor haar aandacht, besteeg zijn muilezel en begaf zich we­derom op weg naar Frankrijk. Hij was niet van zins te sjacheren.

Intussen deed Luis Santangel, beheerder van het persoonlijk vermogen des konings, aan Isabella ongeveer dit voorstel: “Ik zal uit eigen middelen het bedrag lenen dat u tekort komt. Wat kunt u verliezen? En denkt u eens in wat u daarentegen zou kunnen winnen: duizenden bekeerlingen, glorie voor Spanje — en goud.” Terstond zond de koningin koeriers uit om Columbus terug te halen.

De eerste reis van Columbus kostte Isabella en Santangel ongeveer dertigduizend gulden, en Columbus, die zijn deel moest lenen, bracht vijfduizend gulden in. Bij de totale kosten van deze grote reis, die Spanje twee continenten opleverde, lijkt de prijs van 84 gulden die de Hollanders voor het eiland Manhattan betaalden, exorbitant. De drie schepen van Columbus — de Pinta, de Nina en de Santa Maria — waren stevige kleine karvelen die bij goed weer gemiddeld zeven knopen haalden, en die bij windstilte met lange riemen konden worden geroeid. Op elk schip was een kajuit voor de gezagvoerder, maar het scheepsvolk sliep aan dek. Eenmaal per dag werd er in een open vuurbak mid­scheeps een vuur aangelegd, waarop bij de aflossing van de wacht een sterk met knoflook gekruide warme maaltijd werd toebereid. De tijd werd gemeten met zandlopers die om het halve uur door de scheepsjongens werden omgekeerd.

De drie karvelen telden ongeveer 87 koppen, waaronder drie heelmeesters, een hofmeester, een tolk en een man die de koningin had meegestuurd om aantekening te houden van het goud en de edelstenen die aan boord zouden worden genomen. In tegenstel­ling tot de meeste verhalen bestond de bemanning niet uit ge­vangenisboeven, al waren er drie schepelingen die met de wet overhoop lagen omdat ze een moordenaar geholpen hadden uit de kerker te ontvluchten. De meeste opvarenden waren gewone, frisse jongens, die hadden leren zeilen door naar zee te gaan wanneer ze maar de kans kregen.
De nautische kennis van Columbus heeft bij allen die na hem kwamen bewondering gewekt. De Portugezen, die bij hun pogin­gen om Amerika te vinden ver in het noorden begonnen en daar­door in de razende westerstormen terechtkwamen, hadden ge­faald. Columbus evenwel begon ver in het zuiden, waardoor hij de goede oostenwinden kon benutten die hem rechtstreeks over de Atlantische Oceaan bliezen. Na precies 33 dagen kreeg hij land in zicht. Toen hij in de van wier wemelende Sargasso Zee verzeild raakte, smeekten zijn kapiteins hem, af te buigen om naar eilanden te zoeken. Columbus weigerde hieraan te voldoen en bleef naar het westen zeilen. Éénmaal boog hij inderdaad af naar het zuid­westen, maar dat was om een vlucht vogels te volgen die, naar hij terecht oordeelde, op weg was naar land. Als hij die beslissing niet had genomen, dan was hij tussen de eilanden voor de kust van Florida terechtgekomen.

Toen de bemanning, die nooit tevoren zó lang buiten het gezicht van land gevaren had, oproerig werd, riep Columbus hen op 10 oktober tezamen en sprak: “Als wij niet binnen twee dagen land in zicht krijgen, keer ik om.” Zijn zekerheid ontleende hij aan die vlucht vogels en aan het zien van een bessenstruik in het water.

Op 12 oktober landden ze op het eiland San Salvador (thans Watlingseiland in de Bahama’s) dat door Columbus zo werd ge­noemd. Daar knielde hij neer, dankte God en nam met veel for­maliteiten in naam van Hunne Katholieke Majesteiten Ferdinand en Isabella bezit van het eiland. De ceremonie werd oplettend door de inboorlingen gadegeslagen, die naakt, argeloos en vriendelijk bleken.

“Zo gul en vrijgevig zijn zij met hetgeen zij bezitten,” schreef Columbus, “dat iemand die het niet zelf gezien heeft het niet zou geloven; nimmer zullen zij weigeren te geven van hetgeen zij bezitten; zelfs nodigen ze uit het met hen te delen in vriendschap, en zij zijn tevreden met elke kleinigheid die men hun geeft.” Men heeft vastgesteld dat dit het volk der Taino’s was, een thans reeds lang uitgestorven ras.

Over die eerste dagen op de vreemde kust schrijft dr. Morison in zijn levensbeschrijving van Columbus:

“En zo eindigden 48 uur van de heerlijkste belevenis die enig zeeman ooit ten deel viel. Dit vlakke, zandige eiland was waarlijk geen opzienbarende ontdekking. Maar het was hier dat de oceaan de “ketenen der natuur verbrak”, zoals Seneca voorspeld had, en onthulde wat het geheim was dat de Europeanen geplaagd had sedert zij begonnen waren zich af te vragen wat er achter de wes­telijke horizon lag. Het eiland San Salvador, dat na 33 dagen westwaarts zeilen uit zee oprees, brak radicaal met alle ervaringen van het verleden. Elke boom, elke plant was de Spanjaarden vreemd, en de inboorlingen waren niet slechts een onbekend ras — ze hadden zelfs zulke mensen niet verwacht; ze spraken een on­bekende taal en leken op geen enkel ras waarvan zelfs de meest be­lezen reizigers in de verhalen van ontdekkers, van Herodotus tot aan Marco Polo, ooit hadden gelezen. Geen sterveling zal ooit opnieuw de verbazing kennen van die oktoberdagen van 1492.”

Vanuit San Salvador voer Columbus naar het zuiden en ont­dekte nog meer eilanden, waaronder Cuba, waar de mannen sigaren rookten door een eind in hun neusgat te steken en diep te inhaleren. Ten slotte kwam hij aan bij Hispaniola — het eiland waarop thans Haïti en de Dominicaanse Republiek liggen. Hier liep de Santa Maria zo vast aan de grond dat ze niet meer vlot kon komen, weshalve hij besloot, een kolonie van 40 man achter te laten in een nederzetting die hij La Navidad noemde, op de noord­kust van het eiland. Nooit zag hij de kolonisten weer, en, naar wordt aangenomen, werden ze alle 40 door de inboorlingen ver­moord. Columbus zette koers naar het noorden, wist in de weste­lijke winden te geraken, en kwam ten langen leste in Spanje terug.

Met het verslag van zijn reis verwekte de ontdekkingsreiziger een sensatie. De parade door de straten der Spaanse steden, met zijn gouden souvenirs, de papegaaien en de Indianen die hij uit de Nieuwe Wereld ontvoerd had, was het hoogtepunt van zijn loop­baan. Maar toen hij neerknielde voor koning Ferdinand en ko­ningin Isabella en zij hem verzochten, naast hen plaats te nemen, kende zijn geluk geen grenzen meer. Al hetgeen ze hem beloofd hadden te zullen geven, gaven ze hem, en ze drongen er bij hem op aan, dat hij zich opmaakte voor de volgende reis, ditmaal vergezeld van monniken, soldaten en ambachtslieden om de door hem ontdekte gebieden te consolideren en uit te breiden. De tweede reis van Columbus, in 1493, droeg in zekere zin bij tot zijn ondergang, omdat daarbij de ernstige vergissing, die hij had ge­maakt door de veertig kolonisten achter te laten, aan het licht kwam. Ook werd duidelijk, dat hij tegen insubordinatie niet was opgewassen, nu eens te lankmoedig, dan weer te hardvochtig.

Op zijn derde reis, vijf jaar later, kreeg hij voor het eerst Zuid-Amerika in zicht. Na zijn terugkeer in Hispaniola, in 1500, werd hij door een rechter van onderzoek die door de Spaanse mo­narchen naar Haïti was gezonden, schuldig bevonden aan ver­scheidene misdaden, wreedheden en onrechtvaardigheid, en in ketenen naar Spanje teruggezonden. Toen de koningin dit vernam, ontstak ze in woede en liet hem in aller ijl in vrijheid stellen. Zodra Columbus echter het hem beloofde tiende deel opeiste, bleken Hunne Katholieke Majesteiten hardnekkig in hun weigering. Het overzeese westelijke deel van het Spaanse Rijk leverde steeds meer rijkdommen op, en als ze hem de overeengekomen som had­den gegeven, zou hij onvoorstelbaar rijk zijn geweest.

Eindelijk kreeg hij in 1502 vier schepen, waarmee hij zijn vierde en laatste reis begon. Hij navigeerde ditmaal langs de kust van Midden-Amerika, maar omdat hij alleen maar gebrand was op het vinden van een doorvaart naar de Grote Oceaan, ontgingen hem twee dingen — de parelvisserij aan de kust van Honduras, en een der rijkste goudmijnen ter wereld. Bovendien sloegen zijn schepelingen aan het muiten, en het scheelde weinig of ze hadden hem gedood. Jicht kluisterde hem aan zijn sponde, zijn schepen waren verrot — in Jamaica moest hij wachten op schepen die hem terug naar Spanje konden brengen.

Intussen was de hem toegenegen Isabella gestorven, en Ferdinand, die hem niet zeer welgezind was, negeerde zijn verzoeken om geld om zijn schepelingen uit te betalen. Hij begaf zich, krom van de jicht, op een muilezel naar de koning. Deze bood hem, in ruil voor zijn titel van, en privileges als Admiraal van de Oceaan-Zee, een lucratieve hertogstitel. Columbus weigerde. Hij meende dat hij de Oost-Indiën had ontdekt, en tot het einde toe was hij er­van overtuigd dat het paleis van de Grote Khan van Cathay (China) ergens in Costa Rica lag. Hij joeg niet slechts op rijkdom, maar wilde de doorvaart vinden die hem zou voeren naar de plaatsen die Marco Polo beschreven had: daar waar alle zalig­heden, alle rijkdom en weelde van de beschaving zich bevonden.

Dit is in het kort de geschiedenis van de man die Spanje de heerschappij gaf over meer land dan zijn monarchen zich ooit hadden voorgesteld, en wiens ontdekking de blik van Europa naar het westen richtte. Columbus stierf op 55-jarige leeftijd, arm en onbeweend. Met het verstrijken der eeuwen rijst zijn heroïsche gestalte echter steeds hoger op.

 

Dr. Samuel Eliot Morison, hoogleraar in de geschiedenis aan de Harvard-universiteit, leidde een expeditie “in het kielzog van Columbus” met twee zeilschepen van ongeveer dezelfde afmetingen als die in welke de ontdekker zijn reizen ondernam. Zijn boek Admiral of the Ocean Sea, (dat werd uit­gegeven in 1942, is een levensbeschrijving van de gecompliceerde, fascine­rende man die tot dit wetenschappelijk avontuur inspireerde. Het boek werd bekroond met de Pulitzer-prijs.

alle biografieën

7e klas geschiedenis: alle artikelen

 .

Rudolf Steiner over Columbus in GA 350

.
489-452

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.