Tagarchief: Mohammed

VRIJESCHOOL – 6e klas geschiedenis – Islam (4-2/2)

.
Anne Bakker
.

ISLAM IN DE ZESDE KLAS
.

Zie deel 1
.

Leven van Muhammad ibn Abd Allah ibn Abd al-Muttalib (vrede zij met hem)

Van de biografie van Mohammed zou je de volgende elementen kunnen belichten:
1. Het huwelijk van Abdallah ibn Abd al-Muttalib met Amina, de ouders van Mohammed (p.177).3

2. Het verhaal van Haliema bint abi Dzu’aib van de stam Sa’d ibn Bakr, die Mohammed zoogde en een aantal wonderen over het kind vertelde (p.179-184).

3. De ontmoeting van de jonge Mohammed met de kluizenaar Bahiera nabij Busra in het zuiden van Syrië (p.196-197).

4. Het huwelijk van Mohammed met de koopvrouw Chadiedja bint Chuwailid (p.218-219).

5. De eerste openbaring (soera al-Alaq, zie onder); Chadiedja, Ali ibn Abi Talib en Abu Bakr geloven in de boodschap (p.269-270).

6. De boycot van de stam Hasyim (p.353-357), kort na elkaar overlijden Mohammeds oom en beschermer Abu Talib en zijn vrouw Chadiedja, die een grote steun en toeverlaat voor Mohammed was geweest.

7. De nachtelijke reis naar Jeruzalem en de hemelreis (“Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, om hem onze tekenen te tonen. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende.”) (p.390-396). Bij de ‘uiterste grens’ ziet Mohammed een door licht versluierde boom, waarachter zich God bevindt, die met Mohammed spreekt en hem de opdracht tot de dagelijkse vijf gebeden meegeeft.

8. Moordplannen, het aanbod van de bewoners van Yathrib (al-Ansaar, de Helpers) en het vertrek naar Yathrib (Madinat-un-Nabie, Medina, de stad van de Boodschapper) (p.415, 430- 431, 439-450.
De verdere levensloop bestaat voornamelijk uit een aaneenschakeling van nederlagen en overwinningen in de strijd tegen de inwoners van Mekka, met als hoogtepunt de geweldloze inname van de stad en de zuivering van de Ka’ba, maar dit is voor een inleiding in de islam in de zesde klas minder relevant. Na drie jaar strijd werd Mekka vrijwel zonder bloedvergieten ingenomen en werd
de Ka’ba gezuiverd van afgodsbeelden en gewijd aan Allah, de Ene. Alleen een muurschildering van een Madonna met kind zou gespaard zijn. Eventueel zou de Afscheidsrede – de preek die Mohammed hield tijdens zijn laatste bedevaart – kunnen worden voorgelezen. In die preek worden belangrijke uitgangspunten voor de nieuwe tijd geformuleerd, zoals saamhorigheid, barmhartigheid
en maatschappelijke en raciale gelijkheid.4

3De paginanummers verwijzen naar de voortreffelijke biografie van Mahmoud Houssein (zie de literatuurlijst)
 4 O.a. http://www.risallah.com/archief/artikel.php?artikelnr=28 en een achtergrondartikel op
http://www.alnisa.nl/3Bladen/PDF%20files/2006/dec2006_Afscheidspreek.pdf

Als afsluiting van het eerste deel zou je bij wijze van muzikaal intermezzo met de kinderen het lied kunnen oefenen dat volgens de traditie door de bewoners van Yathrib gezongen werd als welkomstlied5 voor Mohammed.

5Luisteren: http://www.youtube.com/watch?v=5wJTTf1Xnhs&feature=fvst

.

Je zou de kinderen ook, als inleiding op de Koran, Arabische kalligrafie kunnen tonen (bordtekening!) en laten natekenen. Om te tekenen komt bijzonder in aanmerking de cirkelvormige kalligrafie van de ‘Bismillah’ (In Gods naam, zie afb.) en eventueel de namen Allah en Mohammed, die moslims vaak thuis ter decoratie hebben hangen. Je kunt verder ‘Bismillah’ in een aantal verschillende handschriften laten zien en eventueel afbeeldingen van oude koranfragmenten.6

6Via google afbeeldingen is het een en ander te vinden.

.

Koran

Het is ondoenlijk om hier een goede indruk van de hele Koran (Qor’ān) te geven. De Koran is gedurende 23 jaar in stadia geopenbaard, vaak naar aanleiding van concrete situaties, maar de volgorde waarin de verzen nu zijn gerangschikt zijn niet chronologisch. Globaal is de volgorde van nieuw naar oud, maar er is ook op onderwerp gegroepeerd en hoofdstukken (soera’s) bevatten vaak fragmenten uit verschillende periodes. Globaal is er een driedeling te herkennen inmvoorschriften, profetenverhalen (die grotendeels teruggaan op de Bijbel), en krachtige, korte soera’s die als mantra’s of bezweringen werken en vaak verwijzen naar het leven na de dood.
Pas een aantal jaren na de dood van Mohammed – volgens sommige historici pas enkele honderden jaren later – zijn alle fragmenten verzameld en gerangschikt.
De Koran is vooral een luistertekst7 met een bijzondere poëtische klank die betovert, ook als je de taal niet verstaat. Het Arabisch van de Koran is sowieso
moeilijk te doorgronden en verschilt sterk van de spreektaal. De tekst bevat vaak meerdere betekenislagen en lang niet alles is zonder esoterische kennis te begrijpen.
In de Koran zelf staat dat er passages zijn die eenduidig zijn, en passages die ‘verhuld’ zijn – voor meerdere uitleg vatbaar. Ik heb de indruk dat daar voor iedere gelovige een persoonlijke boodschap in verborgen zit.
Als Mohammed de openbaringen ontving, was hij vaak hevig geëmotioneerd, voelde hij zich koortsig en transpireerde hij soms hevig, wat sceptici aanleiding heeft gegeven te veronderstellen dat hij epilepticus was. Vermoedelijk hoorde hij geen Arabische woorden, maar ‘vertaalde’ hij wat hij van binnenuit ervoer in de poëtische taal van zijn tijd. (De Arabieren kenden een hoogstaande traditie
van verhalen in dichtvorm die mondeling werden doorgegeven.)
Een versregel heet ‘ayah’ (mv. ayaat), wat ‘teken’ betekent. Hetzelfde woord wordt gebruikt voor ‘tekenen’ in de natuur en in gebeurtenissen die op goddelijke aanwezigheid wijzen.
Wat mij betreft zijn er vier korte soera’s die samen de kern van de Koran aardig weergeven. De eerste vijf versregels van soera al-Alaq worden vrij algemeen aangemerkt als de eerste openbaring.
‘Alaq’ wordt vaak vertaald met ‘bloedklonter’, maar eigenlijk duidt het op iets dat tussen vast en vloeibaar is. Het zou hier, naar analogie van het Bijbelse scheppingsverhaal (dat ook in de Koran terugkomt), dus ook met klei kunnen worden vertaald. Qalam wordt meestal met ‘pen’ of ‘schrijfriet’ vertaald. Ibrahim Abouleish vertaalt het met ‘logos’, wat hier logischer lijkt.

7Qur’ān is afgeleid van Iqra (voordragen) en betekent dus voordracht of recitatie. De voorlezer heet Qurra. De geschreven vorm van de tekst wordt Mushaf (bladen) genoemd.

.

Soera al-Alaq – de bloedklonter (96:1-5)


Soera al-Ichlaas
geeft heel krachtig de kernboodschap van de Koran weer: God is één, dat wil zeggen dat er slechts één god is – er zijn er niet meerdere – maar ook dat alles één is, dus met elkaar verbonden, van elkaar afhankelijk, holistisch. “Zijn troon strekt zich uit over de hemelen en de aarde” en ‘Wij zijn hem (de mens) nader dan zijn halsslagader’ leert de Koran elders.
God is alomvattend, maar dat wil ook zeggen dat alles goddelijk is, heilig. Dit leert ons eerbied voor de schepping, want God openbaart zich in ieder wezen, hoe nietig ook, en zelfs in de dode natuur. God kan dan ook gekend worden door de schepping te kennen. God is tijdloos, zonder begin en einde, zonder ouders
en zonder nakomelingen. Moslims aanbidden alleen God, maar hebben eerbied voor de overige geestelijke wezens (malāikat – engelen, en natuurwezens  -djinn).

Een hoofdstuk dat heel duidelijk naar het leven na de dood verwijst is soera al-Intifaar. Aan het einde der tijden, als het universum vergaat, staan de mensen voor het jongste gericht en wordt geopenbaard wat het leven voor betekenis heeft gehad. Dan worden de graven geopend, komen de doden tot leven en worden de mensen beoordeeld op hun goede en slechte daden, met als consequentie een eeuwig leven in de hel (het vuur) of in het paradijs (de tuin). (Dit hoeft niet per se definitief te worden opgevat. Er zijn passages die erop duiden dat een gestorvene direct na zijn dood wordt ‘beoordeeld’ en in een nieuw leven terugkeert. Wat de mens volgens de beschrijvingen in de Koran in het graf beleeft, lijkt sterk op wat Rudolf Steiner over het Kamaloka meedeelt.
De Koran laat het bestaan van reïncarnatie en karma open.)
Het is dus zaak je op het leven na de dood voor te bereiden door het doen van goede werken en gebed, zonder echter het aardse leven te verzaken.
“Bereid je voor op het hiernamaals alsof je morgen zult sterven, maar werk in het hiernumaals alsof je het eeuwige leven hebt.”


Soera al-`Asr geeft kernachtig weer wie als moslims (gelovigen) te beschouwen zijn: zij die vertrouwen hebben, het juiste doen, geloven in de waarheid en niet opgeven.
Het begrip moslim (degene die zich – uit vrije wil – aan het Hogere onderwerpt) zou je best ruimer mogen nemen dan alleen degenen die de geïnstitutioneerde godsdienst Islam volgen.
`Asr’ is letterlijk de tijd van het namiddaggebed, maar wordt hier meestal vertaald met de stroom van de tijd, de tijd die voorbij gaat. Wa al `asr betekent: Bij de tijd! (een bezwering: bij de tijd, ik zweer dat…).
Deze soera herinnert aan een andere passage, waarin God de bergen (het mineraalrijk) en de bomen (het plantenrijk) het beheer over Zijn schepping aanbiedt. Maar zij weigeren, omdat zij beseffen dat ze in deze enorme verantwoordelijkheid tekort zullen schieten. De mens echter, overmoedig, neemt
het aanbod aan. Maar ook de meeste mensen schieten hierin (nog) tekort. Er zijn slechts enkele ingewijden en spirituele leiders die de verantwoordelijkheid werkelijk kunnen dragen.
De islam kent drie stadia van spirituele ontwikkeling: moslim, mu’min en muhsin, vergelijkbaar met de antroposofische begrippen gewaarwordingsziel, verstands-gemoedsziel en bewustzijnsziel.
Moslim is degene die zich trouw aan de voorschriften houdt en verder geen vragen stelt.
Mo’min is degene die deze tracht te doorgronden en van binnenuit tot het volgen van het juiste komt (je zou dat een leerlingstadium kunnen noemen).
Een mohsin is een ingewijde die de geheimen van het leven kent.

Geloofspraktijk

De islam bestaat uit een aantal morele geloofsplichten die hierboven deels zijn weergegeven, en geloofshandelingen die de Vijf Zuilen worden genoemd.

1. Sjahāda (geloofsbelijdenis):
Ik getuig dat er geen god is dan God en ik getuig dat Mohammed Zijn boodschapper is.
(Asjhadu lā ilaha il Allāh wa asjhadu ana Muhamadan rasulullāh.)
Dit spreekt wel voor zich. Iemand die zich tot de islam bekeert, spreekt deze belijdenis uit in het bijzijn van twee als betrouwbaar bekend staande getuigen, waarmee hij in de gemeenschap van gelovigen is opgenomen. De geloofsbelijdenis wordt dagelijks een aantal malen herhaald in de oproep tot het gebed (salāh, mv. salaat) en in de gebeden zelf.

2. Salāh (aanbidding):
vijfmaal per dag (vlak voordat de zon opgaat, even nadat de zon zijn hoogste
punt heeft bereikt, halverwege de middag en de avond, na zonsondergang en als de nacht invalt), richten moslims zich in gebed naar Mekka. Voor Nederland is dat ongeveer het zuidoosten. Op deze manier vormen zich cirkels rond het centrale heiligdom, de ka’ba in Mekka, die in een golfbeweging met de zon mee over de aarde strijken.
Op vrijdagen (Jum’ah – dag van de bijeenkomst) verzamelt men zich in de moskee voor een gezamenlijk middaggebed en bij de grote feesten Eid al-fitr (suiker- of dankfeest) en Eid al-adha of Eid al-Kabir (offerfeest of het grote feest) vindt halverwege de ochtend een extra gezamenlijk gebed plaats in de belangrijkste moskee van dorp of stad of in de open lucht.
In de gezamenlijke gebeden toont zich de gemeenschapszin die de islam propageert. We onderhouden niet alleen een relatie met onze oorsprong (verticaal), maar ook met onze medemens en met het dierenrijk, het plantenrijk en het minerale rijk (horizontaal).
De gebedstijden zijn gerelateerd aan de positie van de zon ten opzichte van de aarde. Juist op deze tijden beginnen en eindigen in de planten stofwisselingsprocessen. In die zin vormen de gebeden ook een brug naar de etherkrachten. Ik heb zelf ervaren dat de werking van het gebed
vergelijkbaar is met de eerste oefeningen op de weg naar kennis van de hogere werelden die Rudolf Steiner beschrijft.
Vervolgoefeningen op deze weg vinden we in de soefi-traditie in het reciteren van de Schone Namen – als dat tenminste met de juiste intentie wordt gedaan, d.w.z. om het hogere zelf te ontwikkelen, en niet om het Ik te verloochenen.

3. Saum (vasten):
30 dagen lang vasten gezonde volwassen mensen verplicht tijdens de maand
Ramadān. Er zijn ook vrijwillige vastendagen, zoals de twee dagen van ‘Asjoera, die herinneren aan de uittocht van Mozes uit Egypte, de maandag en de donderdag, de middelste drie dagen van de maand, of, voor de doorzetters, om de andere dag. Vasten betekent niet eten, drinken en geen seks van ca. anderhalf uur voor zonsopgang tot zonsondergang. Op de tijd van het avondgebed wordt het vasten met een feestelijke maaltijd gebroken. De vastenmaand wordt afgesloten met het suikerfeest (Eid al-Fitr of feest van de reiniging) dat bestaat uit een feestgebed in de moskee en familiebezoek. Het vasten is niet alleen een teken van solidariteit met de armen, maar brengt je in een toestand waarin je ontvankelijker bent voor de geestelijke wereld. De poorten van de hel worden gesloten, satan wordt geketend en de poorten van het paradijs staan wijd open. Wie in de maand ramadan sterft, wordt rechtstreeks in het paradijs opgenomen. Ik ervaar deze maand als het leven dat je eigenlijk zou willen leiden, maar dat onder aardse omstandigheden eigenlijk niet vol te houden is. Daarom is vasten ook geen straf, maar een feest.
Een bijzondere nacht is de lailat-ul-qadr, de nacht van de bestemming, “een nacht die beter is dan duizend maanden”. Dit is de nacht dat de Koran in zijn geheel is nedergedaald in de laagste hemel, waar hij als een soort moederboek op een altaar rust, en van waaruit Djibriel (Gabriël) de boodschap beetje bij beetje aan Mohammed overbracht. Welke nacht het precies is, is onduidelijk. Een overlevering zegt: “Zoek deze nacht in een van de oneven nachten tijdens de
laatste tien dagen van ramadan.” Over het algemeen wordt aangenomen dat het de 27 e nacht van ramadan is. Wie is uitverkoren, ontvangt tijdens deze nacht bijzondere inspiratie of ziet in een droom het gezicht van de profeet.

4. Zakāh (armenzorg):
hier toont de islam zijn sociale gezicht. Mededogen en ondersteuning van
minderbedeelden is een belangrijk onderdeel van de islam en een middel om slecht gedrag goed te maken. Wie niet vrijwillig geeft (sadaqah), wordt verplicht om jaarlijks 2,5 % van zijn vermogen of 5 tot 10 % van zijn oogst of vee te gegeven aan behoeftigen, weduwen, wezen, pelgrims en ten behoeve van goede werken en het verspreiden van de islam, waaronder het bouwen van een moskee, school, wees- of ziekenhuis.

5. Haddj (bedevaart):
wie gezond is en voldoende middelen heeft, is verplicht om eenmaal in zijn of
haar leven een pelgrimage naar het heiligdom in Mekka te ondernemen. Behalve een reis vol ontberingen (ook als je met moderne vervoermiddelen reist, wordt je geduld vaak op de proef gesteld omdat de reis meestal niet vlekkeloos verloopt) is het een spirituele reis waarop je met jezelf geconfronteerd zult worden. De rituelen zijn deels voorislamitisch en gedenken episodes uit het leven van Ibrahim, zijn slavin Hagar en hun zoon Ismail, de stamvader van de Arabieren.
Het begint met zeven maal rond de Ka’ba, het huis van God dat door Ibrahim en Ismail op aanwijzing van Djibriel gebouwd is, lopen, dan zeven maal heen en weer lopen tussen de heuvels Safa en Marwah, waar Hagar wanhopig naar water voor haar baby zocht toen Ibrahim hen op Gods bevel in de woestijn had achtergelaten. Vervolgens wordt gekampeerd in Mina, waar drie zuilen staan die de plaatsen markeren waar de duivel Abraham en Ismail probeerde over te halen
om af te zien van de goddelijke opdracht om Ismail te offeren (in de Joodse traditie is dit Izaak en speelt het zich af in de nabijheid van Jeruzalem). Daarna gaat de tocht naar de vlakte van Arafah en de heuvel Rachma (genade), waar de menigte – tegenwoordig vaak 3 miljoen mensen – de middag in contemplatie doorbrengt. ’s Avonds trekt men dan naar een kloof met de naam Muzdalifa, waar in de open lucht overnacht wordt en waar zevenmaal zeven steentjes moeten worden verzameld, om die de dagen erna naar de zuilen in Mina te werpen als symbolische steniging van de duivel (in jezelf). Het ritueel wordt afgesloten met nogmaals zeven rondes rond de Ka’ba, het scheren van het hoofdhaar en het offeren van een lam of kameel. Gedurende deze hele tijd gaan de mannen slechts gekleed in twee witte doeken, een koord of een eenvoudige
riem en sandalen. Vrouwen dragen eenvoudige witte kleding.

Ik hoop dat dit artikel ertoe uitdaagt om de islam een plaats in het vrijeschoolonderwijs te geven, voor zover dat nog niet het geval is.
Wie hierover met mij van gedachten wil wisselen, is van harte
uitgenodigd om contact op te nemen via hjbakker67@online.nl of 06 44 920 544. Ik denk graag mee over hoe je dit onderwerp praktisch in de lessen kunt vormgeven en beschik ook over het een en ander aan beeldmateriaal, verhaalteksten en muziek.
Den Haag, Ramadan 1433

Aanbevolen literatuur:

Tanja Al Hariri-Wendel: Symbolen van de Islam, Hoevelaken, 2002
Tom Holland: Het vierde beest. God, de strijd om de wereldmacht en het einde van de oudheid, Amsterdam, 2012
Mahmoud Houssein: Al-Sira. De verhalen over Mohammed in Mekka, Amsterdam, 2008
Ibn Battoeta: De reis, Amsterdam, 2008
Ibn Ishaak: Het leven van Mohammed. De vroegste Arabische verhalen, Amsterdam, 2000
Hugh Kennedy: De grote Arabische veroveringen, Amsterdam, 2008
Jonathan Lyons: Het huis der wijsheid. Hoe Arabieren de westerse beschaving hebben beïnvloed. Amsterdam, 2010
Bruno Sandkühler: Begegnung mit dem Islam. Lebensformen und Perspektiven einer Religion, Stuttgart, 2005
John van Schaik, Christine Gruwez en Cilia ter Horst: De vrijheidsimpuls van de Islam, Zeist, 2012
Anton Wessels: De Koran verstaan. Een kennismaking met het boek van de islam, Kampen, 1995

.

Deze artikelen verschenen in een bepaalde vorm ook in het blad Vrije Opvoedkunst: deel 1  jrg. 2012 nr 5/6 en 7/8.

Artikel verscheen in 2012 in het tijdschrift Vrije Opvoedkunst

Nog geen abonnee?

U kunt op elk moment lid worden of zich abonneren op het tijdschrift Vrije Opvoedkunst door respectievelijk € 39,50 (lid) of € 27,50 (abonnee) voor Nederland, of € 56,- of € 44,- voor het buitenland over te maken naar rekeningnummer NL38 INGB 0000 6039 37 of NL70 TRIO 0197 7631 54 ten name van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst o.v.v. ‘nieuw lid’ of ‘nieuwe abonnee’ èn uw naam, adres, postcode en woonplaats.
Zodra dit bedrag op onze rekening staat, bent u lid of abonnee geworden en krijgt u het tijdschrift Vrije Opvoedkunst thuis gestuurd.

.

Geschiedenis 6e klas: alle artikelen met o.a. [4-1] Mohammed

7e klas geschiedenis:      alle artikelen

8e klas geschiedenis:     alle artikelen

.

3051-2866

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 6e klas geschiedenis – Islam (4-2/1)

.

Anne Bakker is oud-leerling van de vrijescholen in Bussum en Zeist en heeft zich in zijn ‘Wanderjahre’ verdiept in het werk van Rudolf Steiner. Rond zijn dertigste is hij moslim geworden. Nu zoekt hij – door contact met de Egyptische antroposoof en moslim dr. Ibrahim Abouleish – de verbinding tussen islam en antroposofie. Onlangs gaf hij in de zesde klas van zijn zoon een gastles over de islam, die hier als handreiking aan vrijeschoolleerkrachten wordt beschreven en toegelicht.
.

Anne Bakker
.

Islam in de zesde klas
.

In de Middeleeuwen is de islam van grote betekenis geweest voor de vorming van de Europese identiteit. Recent is door onder meer de immigratie van goedkope arbeidskrachten weer een toenemende interactie tussen de Europese en islamitische culturen ontstaan. Het lijkt erop dat dat contact nog intensiever zal worden. Enige aandacht voor de islam in het leerplan van de vrijescholen is dus wel op zijn plaats.

Gelukkig heeft een aantal vrijescholen de islam inmiddels een plaats gegeven in het geschiedenisonderwijs van de zesde klas (groep 8).
Maar ook in de lagere klassen kun je al ingaan op de islam. In de tweede klas kun je als heiligenlegende natuurlijk al iets uit het leven van Mohammed vertellen. In de derde klas kun je een keer een verhaal over een van de Bijbelse profeten vanuit de islamitische traditie vertellen en als je in de heemkunde-periode van de vierde klas ingaat op de culturen van de nieuwe bewoners van je stad, komt de islam vanzelfsprekend ter sprake. Ten slotte bestaan er tal van prachtige islamitische vormen die je kunt gebruiken in de vormtekenlessen.

De plaats van de islam in het leerplan van de vrijeschool

Voor de vertelstof van de eerste klas staan sprookjes en volksverhalen centraal. In de tweede klas dierenverhalen en heiligenlegenden.
In de derde klas wordt traditioneel het Oude Testament behandeld met om te
beginnen het scheppingsverhaal waarin God in het begin nog als een Wij (Elohim) wordt geïdentificeerd, wat halverwege het scheppingsproces overgaat in een lk (Jahweh). Aan de profeten openbaart God zich als Enige die geen andere wezens meer naast zich duldt. Het kernthema van de verhalen die in de derde klas verteld worden betreft een volk dat geleid door profeten een ontwikkelingsweg gaat.
In de vierde klas beleven de kinderen het vervagen van de godenwereld in de verhalen uit de Edda. In de tijd waarin de Edda ontstond, hadden de mensen nog het gevoel als zelf scheppende wezens op de onderste treden van de godenwereld te staan. De mens voelde zich opgenomen in een geheel van geestelijke machten vervulde wereld. Maar in het innerlijk van de mens trokken de goden zich terug. De mens werd een individu en had geen toegang meer tot de scheppende krachten. Vanaf dat moment beschouwde hij zich als de kroon op de geschapen wereld.
In de vijfde klas wordt onder andere de Perzische cultuur behandeld. De veelheid van de godenwereld waar de mens zich voordien in opgenomen voelde, versmalde zich in de leer van Zarathustra tot een dualiteit van goed en kwaad, twee uitersten waar de mens vanaf dat moment als zelfstandig wezen tussenin stond.
De Romeinen die in de zesde klas optreden, vertrouwden in grote mate op hun eigen kracht. De Romein stond onafhankelijk tegenover een wereld die hij vrijelijk naar zijn hand dacht te kunnen zetten. Een gecentraliseerd, monotheïstisch Christendom verving het abstract geworden godenpantheon.

Islam

Van de profeet Mohammed wordt gezegd dat hij het ‘zegel der profeten’ is, de laatste mens aan wie door middel van openbaring geestelijke leiding voor de mensheid werd toevertrouwd. Vanaf Mohammed moet de mens het echt zelf doen, maar daar heeft hij dan ook de middelen voor gekregen, namelijk Ik-kracht, het ‘Christus in mij’, esoterische geschriften en meditatietechnieken. In de islam zijn dat de heilige Koran, de vijf dagelijkse gebeden en de ‘dzikr’: de meditatie op de 99 Schone Namen (kwaliteiten) van God, die vooral in het soefisme, maar ook in de dagelijkse praktijk van veel gewone gelovigen een belangrijke rol spelen. Ten slotte wordt de islam nog gekenmerkt door een diep sociaal bewustzijn, dat vooral tot uiting komt in het ondersteunen van de minder bedeelde medemens. Zowel goed als kwaad vinden voor moslims hun oorsprong in een ondeelbare, alles omvattende God. Er is sprake van een ‘noodzakelijk
kwaad’. Je ziet dit ook terug in de Schone Namen, waar God zowel de Schepper en de Liefdevolle, als de Wreker en de Vernietiger wordt genoemd. Op verschillende momenten in het leerplan kunnen deze kwaliteiten als stof tot nadenken worden geïntroduceerd.

Als cultuurperiode sluit de islam aan bij de behandeling van het Romeinse rijk en het middeleeuwse Europa in de zesde klas. Maar ook in andere klassen kunnen al islamitische thema’s worden aangestipt. In de kleuterklassen kunnen de begroeting en tafelspreuk af en toe in het Arabisch worden gedaan en kunnen versjes worden bedacht die aansluiten bij thema’s uit de Koran. Ook zou een ramadan- of offerfeestspel kunnen worden gedaan op de manier zoals het
kleuterkerstspel wordt gespeeld.
In de eerste klas ligt het voor de hand om naast de Europese ook Arabische sprookjes te vertellen en in de tweede klas kan geput worden uit dierenverhalen en heiligenlegenden uit de islamitische traditie. Wanneer er over vruchten en dieren gesproken wordt, besteed dan niet alleen aandacht aan wat we dicht bij huis vinden, maar betrek de dadelpalm, de citrusvrucht, granaatappel en vijg en de dromedaris en de kameel uit het verspreidingsgebied van de islam erbij. Dit zijn vruchten en dieren die in de belevingswereld van kinderen met wortels in Afrika en het Midden-Oosten een rol spelen.
In de derde klas sluiten enkele profetenverhalen uit de Koran goed aan bij de Bijbelse verstelstof. Ik denk aan het verhaal van koning Salomo (weergegeven in Nieuwsbrief # 1) en het verhaal van Noeh en de ark (hieronder).

Maarten Ploeger schrijft in zijn onderzoek ‘De Vrije School in een
multiculturele samenleving’ (Vrij Pedagogische Centrum, 1997, deel 1, p.49):

“De ambachten zoals het smeden, koper slaan, schoenen maken, ketellappen en (tapijt)weven zijn in de landen rond de Middellandse Zee nog veel gewoner dan hier. Pas op dat een en ander niet naar voren komt als ouderwets en overleefd. Denk bij huizenbouw niet alleen aan de baksteenconstructies, maar ook aan volwaardige hout- en leemconstructies…”
En over de vertelstof schrijft hij: In “het Oude Testament zijn er voor de joodse en de islamitische kinderen talloze aanknopingspunten, van Adam tot Zacharias. De soera’s van de Koran brengen de desbetreffende inhouden vaak beknopt,
welhaast fragmentarisch, maar er is geen bezwaar tegen onze meer uitvoerige verhalende manier van brengen; dat gebeurt binnen de traditie van de islamitische overleveringen ook. Er zijn wel (accent)verschillen waarmee rekening moet worden gehouden, zoals het in de Koran ontbreken van de jaloezie in de verhouding tussen Sarah en Hagar (Hadjar); de afscheiding van Hagar en Ismaël heeft voor de islam een duidelijk andere kleur. Bovendien is Hagar volgens de Koran een Egyptische prinses en geen dienstbode.”

Ik denk dat de islam in de vierde en vijfde klassen geen rol van betekenis moet spelen. Wel kun je bij tal van onderwerpen zijdelings naar het verspreidingsgebied van de islam verwijzen. Maarten Ploeger schrijft hierover (p.50): “Als je het droogmalen van laag-Nederland bespreekt, kun je er
terloops op wijzen dat in de warme, droge landen de strijd met en om het water precies andersom verloopt (irrigatie). Al je laag-Nederland landschappelijk in zijn hoedanigheid van Rijndelta presenteert, dan kun je op een wereldkaart ook andere deltagebieden laten zien, zoals Noord-Egypte, Zuid-Irak en diverse Aziatische delta’s.” Bij het bestuderen van de topografie van Nederland kun je de herkomstplaatsen van de kinderen met een migratie-achtergrond die je in je klas hebt er ook bij betrekken. In de vijfde klas biedt de economische aardrijkskunde nog tal van aanknopingspunten.

Wanneer je de islam behandelt, zou je in de zesde klas kunnen kiezen voor het drieluik biografie van Mohammed, enkele kernthema’s uit de koran en de belangrijkste geloofsregels. Het kan een interessant experiment zijn om de regel van Benedictus naast de ethiek van de islam te leggen, die bijvoorbeeld mooi wordt samengevat in de ‘afscheidsrede’ van de profeet.
De kruistochten* moeten zeker ook vanuit het perspectief van de moslims behandeld worden, waarbij aandacht kan worden besteed aan de enorme culturele kruisbestuiving die toen onbedoeld is ontstaan, waaronder de introductie van ridderlijkheid en hoofse liefde in de Europese cultuur en de introductie van het islamitische bankwezen door de Tempelridders in
Europa. De figuur van Feirefiz uit het Parcival-epos vormt de literaire belichaming van die kruisbestuiving.

*Paus Urbanus II riep in 1095 op tot een “Gerechtvaardigde Oorlog” met als aanleiding o.a. het bemoeilijken van pelgrimages naar Palestina door Seldjoekse (islamitische) strijders en de vernietiging van de Heilige
Grafkerk in Jeruzalem in 1009 door de waanzinnige kalief Al-Hakim (de kerk werd al in 1042 herbouwd!). De eigenlijke reden was echter dat de Kerk haar invloed zag tanen door de afscheiding van de Byzantijnse Kerk in
1054. De paus hoopte met de kruistochten tegen een gezamenlijke vijand zijn gezag te kunnen herstellen.

Naast het hoofdonderwijs kun je voor de tekenlessen nog denken aan de prachtige geometrische arabeskpatronen die menig moskee en paleis versieren. Eric Broug heeft hier bruikbare instructieboeken over gepubliceerd.
Zie http://broug.com/      

In de zevende klas kan de vorming van het Arabisch-islamitische wereldrijk tot Spanje in het westen en het westelijke deel van China in het Oosten worden behandeld. Dit gebied komt grofweg overeen met het gebied dat eerder onder de heerschappij van Alexander de Grote stond.
De eerste openbaring aan Mohammed dateert van 610, dus in de vroege Middeleeuwen, toen de Oost-Romeinse en Perzische rijken ten onder gingen. De islam kreeg vanaf 622 vaste vorm, toen Mohammed met zijn volgelingen naar Yathrib (Medina) uitweek en een strijd om de zuivering van de Ka’ba, het Mekkaanse heiligdom, van afgoden voerde. De eerste Arabische veroveringen
buiten het Arabisch schiereiland dateren van kort na Mohammeds dood in 632. Tussen 711 en 732 werd Spanje veroverd, waarop een periode van grote culturele en wetenschappelijke bloei volgde waarvan de vruchten zich over de rest van Europa verspreidden. Het hoogtepunt daarvan lag tussen de 10e en 15e eeuw. En denk bij het behandelen van de ontdekkingsreizigers naast Marco Polo ook eens aan de reis van Ibn Battoeta.

De bespreking van het Huis der Wijsheid in Bagdad (Beit al-Hikmah, 825-1258), waar moslims, joden en christenen eendrachtig samenwerkten, en het werk van enkele van de belangrijkste islamitische geleerden en filosofen, vormt de opmaat voor de Europese wetenschap van de Renaissance, waar in de achtste klas verder op wordt ingegaan. Anders dan in de westerse geschiedschrijving lang werd verondersteld, deden islamitische geleerden veel meer dan het bewaren van de Griekse wetenschap. Zij ontwikkelden die verder, combineerden met de
Perzische en Indiase wetenschappen en deden zelf belangrijke ontdekkingen.
Zo gold bijvoorbeeld de Kitab kamil as-sina’a at-tibbiyya (het Complete boek van de medische kunst) van de tiende-eeuwse Perzisch medicus Ali ibn al-Magust in een Latijnse vertaling onder de naam Liber pantegni tot in de negentiende eeuw als hét medische standaardwerk in Europa. De belangrijkste geleerden uit het islamitische cultuurgebied zijn de wiskundige AI-Chwarizma (ca. 780-840), van wie de term algebra afkomstig is, de astronoom Al-Hasan (Alhazen, 965-1040), de medicus, natuurkundige en filosoof lbn Sina (Avicenna, 980-1037), de jurist, arts en filosoof lbn Rushd (Averroes, 1126-1198) en de geschiedschrijver, socioloog en antropoloog lbn Khaldun (1332-1406). Veel uitvindingen en ontdekkingen die in de Renaissance in Europa werden gedaan, blijken steeds ongeveer vijfhonderd jaar eerder al door moslimgeleerden te zijn gedaan. De
prachtig geïllustreerde tentoonstellingscatalogus ‘1001 Inventions’ van Salim al Hassani is een dankbare bron van informatie.

Bij de voedingsleer en kooklessen kunnen bekende gerechten uit de islamitische wereld worden gemaakt: couscous en tajine uit de Marokkaanse keuken, köfte en börek uit Turkije, ful, koshari en falafel uit Egypte en natuurlijk humus en baklava die je in het hele Midden-Oosten aantreft. 

.

Wat de lesstof geschiedenis betreft, gaat het in klas 7 vooral om de 15e eeuw.
Wat in het bovenstaande artikel als inhoud wordt gegeven, blijft uiteraard interessante stof, maar in het hele geschiedenisonderwijs vanaf klas 6 dreigt het tekort aan tijd om ‘alles’ te behandelen.
Kijk dus vooral naar de jaarthema’s en stem de inhoud van wat je wil gaan behandelen daarop af.
.

Geschiedenis 6e klas: alle artikelen met o.a. [4-1] Mohammed

7e klas geschiedenis:      alle artikelen

8e klas geschiedenis:     alle artikelen

.

3049-2864

.

.

.

VRIJESCHOOL – Bovenbouw – geschiedenis

Onderstaand artikel is niet meteen ‘vrijeschoolachtergrond’.

Het is geschreven door een van de bekendste antroposofen uit de vorige eeuw: Willem Frederik Veltman.

Met Steiners gezichtspunten over ‘Europa’ ontwikkelde Veltman een visie op de hedendaagse geschiedenis en wat daarin de taak van Europa zou moeten zijn.
Dit wordt nader toegelicht op zijn website.

In 1991 schreef Veltman in het blad Jonas een artikel over het conflict tussen Israël en de Arabische wereld.

De bovenbouwleraar die bijv. bij geschiedenis dit nu al zo lang durende conflict met de leerlingen wil bespreken, kan wellicht met Veltmans artikel gezichtspunten aandragen die niet blijven staan bij begrip en acceptatie alleen.

.
W.F.Veltman, Jonas 22-02-1991

.

OMZIEN IN VERBONDENHEID
.

Is er een oplossing voor de vijandschap tussen Israël en de Arabische wereld? Willem Veltman legt uit dat drieduizend jaar geleden de verzoening in feite al heeft plaatsgevonden. 

Wie het heden tracht te begrijpen en met een positieve gezindheid naar de toekomst toe wil leven, mag niet nalaten zich bezig te houden met het verleden. In de wereldsituatie van dit ogenblik is het zinvolste dat de enkeling kan doen: streven naar een eerlijk oordeel zonder emoties. Het is daarbij noodzakelijk door politieke maskers heen te kijken en zich weinig aan te trekken van beschuldigingen, verdoemingen en andere morele hoogdravendheden die over en weer gaan.

Wij moeten terugkijken in het verleden. En dat even ver vóór het begin van onze jaartelling als onze tijd er na ligt, dus vierduizend jaar terug. Met het ontstaan van een nieuw volk, dat wij nu het joodse noemen, ontsprong destijds de bron waaruit de belangrijkste gebeurtenis van de mensheidsgeschiedenis zou voortvloeien, maar waaruit tevens de tegenwoordige verdeeldheid en strijd zijn voortgekomen. Want het is duidelijk dat de bezetting van Koeweit door de troepen van Saddam Hoessein en de daaropvolgende krachtmeting met de Verenigde staten van Amerika wel degelijk te maken hebben met het centrale probleem van het Midden-Oosten: de staat Israël te midden van de zogenoemde Arabische wereld.

Er zijn drie historische bewegingen die wij – in beknopte vorm – nader willen beschouwen: in de eerste plaats de geschiedenis en het lot van het volk van Israël; in de tweede plaats de rol van de islamitische Arabieren vanaf de zevende eeuw na Christus en de huidige situatie van de Arabische wereld en ten slotte: het in politiek-economisch opzicht streven naar de wereldhegemonie door het Anglo-Amerikaanse Westen.

Deze drie krachtstromingen zijn ten zeerste verstrengeld en moeten bezien worden in het licht en de schaduw van de omwenteling die zich in de mensheid aan het voltrekken is. Ik bedoel daarmee de doorbraak van de menselijke individualiteit als geestelijk zelfbewust wezen. Een omwenteling waarbij zich een tegenstelling tussen oost en west aftekent, die uiterst gecompliceerd is en niet onder één gezichtspunt valt te brengen. Er zijn geweldige tegenkrachten in de weer, die dit willen verijdelen door de mensen juist in groepen te fixeren, in rassen, volken, stammen, waarvoor men het noodlottige woord ‘naties’ heeft bedacht.

Het nationalisme is overal ter wereld de aartsvijand van een werkelijke vooruitgang in de samenleving. Hoe het naar mijn mening bestreden kan worden zal aan het eind van dit artikel ter sprake komen.

Een nieuw volk met een wereldtaak

Ongeveer tweeduizend jaar voor het begin van onze jaartelling maakte zich een bijzondere individualiteit los uit de volkssamenhang binnen welke hij was geboren (in het huidige Irak), die de stamvader werd van een nieuw volk. De geaardheid van deze stamvader Abraham was zeer verschillend van de toen gangbare zielengesteldheid. De cultuur van Babylon waar Abraham uit voortkwam (zijn vaderstad Ur lag niet zo heel ver van de tegenwoordige grens tussen Irak en Koeweit) werd nog beheerst door een priesterwijsheid, die haar oorsprong had in een lang vervlogen vorm van helderziendheid. Waarbij de geestelijke, dirigerende machten, die men ‘goden’ noemde, als imaginaties, dus als innerlijke beelden in de ziel opdoemden.
Met Abraham echter ontwikkelde zich een andersoortig bewustzijn. Het volk dat van hem afstamde, moest afstand doen van de oude verbondenheid met de goddelijke wereld en een ‘beeldloze’ godheid volgen, die aanvankelijk wel van ‘buitenaf’ sprak uit de elementen van de aarde, maar die op den duur alleen in de allerintiemste innerlijkheid van de ziel kon worden ervaren: de ‘IK BEN’.
De wereldtaak van dit volk was: het lichaam te vormen dat eenmaal de drager van deze hoogste godheid zou kunnen zijn, die uit zonnehoogten naar de aarde zou afdalen om de mensheid uit haar val te verheffen en in haar ontwikkeling voorwaarts te helpen: de Messias.
Alle hoop en verwachting, alle leed en beproeving waar het Oude Testament van vertelt, is gericht op de komst van de Messias. Hij zal de ‘eindoplossing’ brengen!
Dit volk is het mensheidsvolk. Aan Abraham wordt reeds gezegd dat zijn nageslacht ‘geordend zal zijn als de sterren’ (en niet ‘talrijk als de sterren’). Dat betekent dat de twaalf stammen Israëls een afbeelding zijn van de gehele mensheid, die in de twaalfheid van de dierenriem haar kosmische oorsprong vindt. Uiteindelijk kan het door tweeënveertig generaties gevormde lichaam van de Messias (zie de stamboom in het evangelie volgens Mattheüs) natuurlijk niet anders dan uit één stam voortkomen: de stam Juda waaruit David, de grote koning-herder van Israël, ontspruit. Hij is de stamvader van hem die herder en koning zal zijn voor zijn volk, ergo voor de hele mensheid De joodse schrijver Martin Buber, bekend door zijn diepzinnige werken, geschreven in een wonderschoon Duits (!), wijst ook op dit mensheidskarakter van het jodendom. Hij zegt dat het moreel hoogste en laagste in dit volk leeft. Je kan dit begrijpen, omdat ‘mensheid’ betekent: de lange en moeizame weg te gaan tot vrijheid en liefde, waarbij alle beproevingen door het boze een integrerend bestanddeel vormen van de ontwikkeling zelf.
Als de tijd gekomen is, wordt de zoon Davids geboren. Dertig jaar later daalt de hoge Zonnegeest in de ziel en het lichaam van deze mens. Het mysterie van Golgotha vindt plaats. Is Christus de Messias? Het joodse volk staat voor zijn zwaarste beproeving.
Een enkeling erkent hem, het merendeel wijst hem af. Dit heeft verstrekkende gevolgen. De grote verspreiding die zich na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen (70 na Chr.) gaat voltrekken, is te beschouwen als schaduwwerking van het gebeuren op Golgotha. Wanneer ik dit schrijf is hiermee geen moreel oordeel en zeker geen veroordeling bedoeld! De geschiedenis zelf spreekt in duidelijke beelden.

Men stelt zich meestal niet voor hoe radicaal de ‘diaspora’ van de joden over de totale wereld is geweest: in Azië zowel als in Amerika en Afrika, in Europa binnen alle volken die dit continent bewonen. Deze mensen assimileerden in hoge mate met de volken te midden waarvan zij leefden, maar behielden ook een eigenheid. In sommige gebieden van de aarde sterker dan elders, mede afhankelijk van hun religieuze gezindheid. Bleven zij trouw aan het orthodox-joodse geloof dan was de saamhorigheid en de kenmerkende eigenheid groter dan in de gevallen waarbij dit niet zo was. Smaad, vernedering, haat en vervolging door de uiterst intolerante ‘christenen’ waren veelal hun deel. De vrije Nederlanden van de zeventiende eeuw waren een gunstige uitzondering. Vele joodse families, uit Portugal gevlucht voor de Spaanse inquisitie (1580) vonden hier te lande een veilige woonplaats. In dat opzicht waren de Hollanders tolerant. Rembrandt, onze grootste schilder, woonde in de joodse wijk in Amsterdam en stond op heel goede voet met de joden.
Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw, de tijd van de Verlichting, veranderde ook in de andere landen de afwijzende houding van de ‘christelijke’ wereld ten opzichte van de joden. Ik denk hier vooral aan Gotthold Ephraim Lessing die met zijn drama ‘Nathan der Weise’, een grandioos gebaar maakt van liefdevol begrip en eerbied naar de joodse mens. Dit positieve proces zette zich vooral in Midden-Europa voort: verbindingen van de edelste aard konden ontstaan tussen mensen van joodse afkomst en niet-joodse mensen.
Vrij abrupt komt daar weer een verandering ten kwade in aan het eind van de vorige eeuw: antisemitisme steekt de kop op als een venijnige slang, als een verwoester van menselijkheid. De oorzaak van deze verslechtering moet gezocht worden in de sterk toenemende ontmenselijking die met de ‘hoogconjunctuur’ van het materialisme verband houdt. De beruchte hetze tegen de Frans-joodse officier Dreyfuss is te beschouwen als een teken aan de wand van de historie, een symptoom van een zich snel verbreidende boosheidsmacht. En deze roept een tegenkracht op: het zionisme.

Dit culmineert in de holocaust van het nationaal-socialistische rijk en de stichting van de nationale staat Israël na de ondergang van Hitlers regime en het tot staan brengen van zijn attaque tegen de mensheid. Door Hitlers duivelse ‘Endlösung’, is de ‘Lösung’ van Theodor Herzl, vader van het Zionisme, niet meer discutabel. Het mensheidsvolk moet weer een ‘natie’ worden. Wie zou het wagen tegen te spreken, als dit allerzwaarst beproefde deel van de mensheid zijn verlangen naar leniging van het leed, naar eendracht, vrede en welvaart vervuld wil zien door de stichting van een eigen staat in het land van de Vaderen, het Beloofde Land?
En wat daar gaat gebeuren is bewonderenswaardig. Het onder eeuwenlange Turkse heerschappij verwaarloosde en verarmde land wordt weer een bloeiend gebied, waarvan de bewoners de noeste arbeid op hun land combineren met een heldhaftige strijdvaardigheid als in de tijd van de Makkabeeën. Maar wat te doen met de Palestijnen?
Wij zien hier de verstrengeling van de krachtstromen: de staat Israël wordt een westers bolwerk in een oosterse wereld. In de Anglo-Amerikaanse wereldpolitiek is Israël een gedreven bondgenoot, een onmisbare pion op het schaakbord van de machtsverhoudingen. Waarbij het niet gaat om sterrenwijsheid van mysteriepriesters en koningen (zoals voor vierduizend jaar) maar om aardolie in de handen van economisch denkende politici.

Kijken we naar de ‘Arabische wereld’ dan zien wij daar eveneens ontwikkelingen die met een verleden in verband staan.

De ‘echte’ Arabieren afkomstig van het schiereiland Arabië, stammen eveneens af van Abraham. Diens eerste zoon Ismaël, verwekt bij een Egyptische dienstvrouw van Sara, Hagar genaamd (volgens de joodse sage een dochter van Farao) wordt met zijn moeder verstoten en in de woestijn gedreven. Ismaël is de stamvader van de Arabieren. Beschouw je dit optreden van Abraham als een barbaarse daad die terecht door de eeuwen heen om vergelding roept, dan zie je de specifieke missie van het Hebreeuwse volk over het hoofd. Door de goddelijke leiding wordt bij herhaling een schijnbare onrechtvaardigheid gedirigeerd of op zijn minst goedgekeurd. Tussen Jacob en Esau speelt dezelfde ongehoordheid. Maar in het licht van de Messiasverwachting krijgen deze gebeurtenissen een andere betekenis. De erfelijke lijn kon blijkbaar niet over Ismaël en Esau lopen, maar moest via Isaac en Jacob gaan. Overigens worden er in de Koran in deze zin geen verwijtende woorden aan Abraham gericht. De huidige Arabieren tillen echter wel degelijk zwaar aan de bevoordeling van de later geboren Isaac boven de oudste zoon Ismaël. Men beschouwt dit als de oervete tussen hen en Israël.

Het bleef echter niet bij deze uitstoting, en hier gaat de historie zeer indrukwekkende bewegingen tonen, die maar al te vaak over het hoofd worden gezien door oppervlakkig oordelende mensen. Want de Esau- en de Ismaëlstroming (evenals die van de later uitgestoten broeder Josef) worden weer teruggenomen in de ontwikkeling van het Hebreeuws-Israëlitisch-joodse volk. Ik laat Esau en Josef even terzijde en wijs alleen op de grote ingewijde bij wie Mozes als hij uit Egypte is gevlucht veertig jaar vertoeft, en in wiens gebied hij later zijn volk eveneens veertig jaar laat verblijven voor hij het laat vertrekken naar het beloofde land. De geheimzinnige priester wiens naam Jethro of ook wel Reguel luidt, is een afstammeling van Ismaël.
In zijn mysteriegebied speelt zich af wat wij gewend zijn de openbaring van Sinaï te noemen (Sinaï is niet het huidige schiereiland van die naam in de Rode Zee, maar het tussen Egypte en Palestina gelegen Kadesh). Dus wat sinds Mozes’ tijd de leidende impuls van het Israëlitische volk wordt – het gehoorzamen aan de Wet van de God die zich in het braambos, in de donder en in het water uit de rots openbaart – dat alles is uit de Ismaëlstroming opgenomen en daarmee zijn de broeders in wezen verzoend. Dat betekent niets minder dan dat in het voor-islamitische Arabië, waarvan Kadesh het aller-noordelijkste gebied was, een mysteriestroming werkte die als een directe voorbereiding van de komst van de Messias is te beschouwen.
De oud-Hebreeuwse overlevering heeft in de ontmoeting van Mozes en Jethro iets van uitzonderlijk belang gezien; in de latere joodse sagen wordt zelfs vermeld dat in Mozes Abel en in Jethro Kaïn gereïncarneerd waren, waardoor de nog veel oudere broedervete in het mensengeslacht zijn verzoend!

Het Griekse gedachtegoed bij de zonen van de woestijn

Nu wacht echter het Arabische volk een totaal andere missie dan die van het Hebreeuws-joodse volk. De voor-islamitische mysteriegodsdienst in de Arabische gebieden was een sterrendienst. In het belangwekkende rijk van Saba dat midden- en zuid-Arabië omvatte werd het Phoenixwezen vereerd. Men heeft er het graalsymbool gevonden: ingegrifte figuren die de maanschaal voorstellen welke de zonnebal draagt, een teken dat ook in Egypte overbekend is. Met de ondergang van het Sabaanse rijk verdwijnt dit alles; er is geen continue verbinding met het christendom, althans niet uiterlijk aanwijsbaar. Uitgezonderd de overlevering van de heilige drie koningen, die immers uit Saba (of Scheba) kwamen.

Mohammeds leer geeft een andere richting aan het religieuze leven van de Arabische stammen: het oudtestamentische element is opgenomen en in zekere zin geassimileerd, maar de eschatologische trek, de Messiasverwachting is verdwenen. Mohammed is de laatste en de grootste profeet van God, maar geen Messias – God een Zoon toekennen is de zwaarste zonde voor de islamitische gelovige. Met het aannemen van Mohammeds geloof komen de tot dat moment vrijwel geïsoleerd levende Arabische stammen in beweging. In de zevende eeuw na Chr. veroveren zij in korte tijd een wereldrijk dat de oude cultuurgebieden van Perzië, Babylon en Egypte omsluit. Spoedig breidt hun macht zich uit over Noord-Afrika, Spanje en over het voormalige Byzantijnse (Oost-Romeinse) rijk.

Nu gebeurt er iets merkwaardigs dat voor de wereldontwikkeling van het hoogste gewicht is. De Arabieren leren de Griekse wetenschap kennen, die zich reeds eeuwen tevoren oostwaarts had verbreid en die in academies van het Midden-Oosten werd beoefend. De belangrijkste van deze academies bevond zich te Gondishapur, een Perzische stad ten oosten van het huidige Bagdad, waar zich een briljant wetenschappelijk leven had ontwikkeld, vooral op medisch en astronomisch gebied.
Arabië was destijds niet gehelleniseerd – Alexanders voornemen dit gebied te veroveren was door zijn vroege dood verhinderd – de Romeinen hadden vergeefse pogingen gedaan het rijk van Saba te veroveren en het christendom was er niet doorgedrongen.
Nu echter maken de zonen van de woestijn zich meester van het Griekse gedachtegoed – Aristoteles wordt in het Arabisch vertaald. Zijn werken vinden dankzij de Arabieren hun weg via Spanje naar Europa. De hele huidige westerse natuurwetenschap is niets anders dan de voortzetting van de Gondishapur-wetenschap via Arabische intelligentie en stootkracht naar het westen overgebracht. Maar ook de graal overlevering is langs Arabische wegen tot ons gekomen! (Zie Wolframs Parzival.)
In Gondishapur had het Aristotelisme reeds een verschraling doorgemaakt. Uit de oude mysteriewijsheid die ondanks de droge schrijftrant bij Aristoteles nog overal doorschemert, is kennis van een koude abstractheid ontstaan. Wat in onze tijd tot ‘materialisme’ is geworden, vindt daar zijn oorsprong. Was deze wetenschap zo direct in de nog jonge gemoederen van de Europese (Germaanse) volken doorgedrongen, dan zou een fatale vervroeging zijn opgetreden van datgene wat heden ten dage pas aan de orde is: een totale afsnoering van de menselijke ziel van haar geestelijke oorsprong en een kluistering aan de materie. De Arabieren hebben weliswaar deze Gondishapur-impuls opgenomen, maar hem tegelijkertijd enigszins afgezwakt door hun hang naar het poëtisch-fantastische, een aspect van hun volkskarakter dat naast de scherpe intellectualiteit evenzeer kenmerkend was. We zouden de bloemrijke en zwoel-erotische verhalen uit Duizend-en-een-nacht als pendant kunnen beschouwen van het koude intellectualisme dat de Arabische wetenschap inaugureert. Vanuit Spanje en Sicilië dringt dit element binnen in de universiteiten van Europa en vormt er de basis van de westerse natuurwetenschap die zich vooral sedert het begin van de zeventiende eeuw vanuit Engeland en Nederland gaat ontplooien. Het groot-Arabische rijk viel spoedig uiteen. In het westen werd de opmars tot staan gebracht bij Poitiers (732 na Christus) door Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote. In het Oosten ontstond een islamitische cultuur van Arabische verfijning en intelligentie (Bagdad). Maar het Arabische volk van Mohammed ging grotendeels op in de verscheidenheid van de oorspronkelijke bewoners plus de binnenvallende stammen van Mongoolse herkomst, waarvan de Turken op den duur het machtigste bleken.

Twee belangrijke elementen bleven echter een eenheid vormen in de grote verscheidenheid van Arabieren, Berbers, Egyptenaren, Mammelukken, Koerden, Turken, Perzen en wat al niet meer: het Arabische schrift en de taal (de koran) en natuurlijk het islamitische geloof, hoewel dit laatste ook onderhevig was aan een splijting zoals deze in het christendom eveneens is opgetreden.
Het Turkse rijk dat het grootste deel van het door de islam veroverde gebied omvatte, bedreigde Oost-Europa nog ten zeerste in de zeventiende en achttiende eeuw. Sinds de Griekse vrijheidsoorlog (negentiende eeuw) verviel de macht van de Turken en aan het begin van de twintigste eeuw was dit rijk niets anders dan een ’zieke man’ zoals toen de uitdrukking luidde.

De taak van Europa is het materialisme overwinnen

In de Eerste Wereldoorlog stond Turkije aan Duitse zijde en het rijk viel uiteen. Het waren vooral de Engelsen, tuk op de veiligstelling van de weg naar India, die zich bemoeiden met het Midden-Oosten. De verschillende bevolkingsgroepen kwamen in verzet tegen de Turkse overheersers (Lawrence of Arabia!) en er ontstonden onafhankelijke staten naast protectoraten, waarvan Engeland de belangrijkste als mandaatgebied beheerste.

En de aardolie kwam boven de grond om het totale economische leven van de aarde te gaan domineren!

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een reveil van deze gebieden. Men ging weer spreken van een Arabische wereld. De politieke eenheid werd wel belemmerd door grote tegenstellingen, die mede door het verschil in een meer fundamentalistische en een liberalere opvatting van de islam werden bepaald. Tegen Israël echter, dat de ‘Arabische’ Palestijnen weg- of onderdrukte, waren en zijn de Arabische gemoederen eensgezind.
Zoals in Europa waar Mussolini en Hitler droomden van het herstel van historische wereldrijken uit het verleden, zien wij in de Arabische landen ook ‘grote leiders’ zoals Nasser, Gadhafi, Khomeini en nu Saddam Hoessein, die een groot-Arabische droom koesteren. Het nationalistische gevoel is anders dan in Europa. Hier in de Arabische wereld is het aan de ene kant veel beperkter – meer een stambewustzijn dan een echt volksgevoel – maar aan de andere kant is het moslimgeloof een verbindende factor die duidelijk trekken van religieus nationalisme vertoont.
De politiek van de Verenigde Staten is erop gericht een wankel evenwicht in deze roerige wereld van het Midden-Oosten te bewaren, het liefst langs diplomatieke weg, maar als het moet met geweld. Dat het niet uitvoeren van resoluties van de Verenigde Naties de ene keer wel wordt gedoogd (Israël in Libanon) maar de andere keer niet (Irak in Koeweit), tekent de machthebbers van het Westen. Dat de bewapening van Irak door westerse mogendheden (en ook Rusland natuurlijk) is geschied, heeft niets met de ‘logica’ van deze Golfoorlog te maken. (De gewone simpele burger kan daar natuurlijk niet helemaal bij, maar voor een regering is zoiets vanzelfsprekend. Men vergeve mij deze cynische opmerking…)

Hoe moeten wij nu met de hier verschafte, uiterst beknopte en onvolledige gegevens omgaan? In de eerste plaats: als mondige en zelfbewuste mensen van deze tijd kunnen wij, innerlijk althans, nooit afzijdig zijn, al houdt de gemakzucht ons dat wel als iets begeerlijks voor de neus. Niet afzijdig zijn betekent absoluut niet partijdig zijn. Het vraagstuk waar het om gaat, is een mensheidsvraagstuk en ‘mensheid’ is nooit wit of zwart, maar wit en zwart tegelijk. Wat is gebeurd, kan niet zomaar ongedaan worden gemaakt; het kan alleen in positieve zin gemetamorfoseerd worden.

De enig mogelijke richting waarin volgens mij een oplossing te zoeken zou zijn – een oorlog lost nooit iets op! – is de ontwikkeling van een Europese midden-functie. Dat wil zeggen het formuleren van een eigen Europees standpunt, onafhankelijk van Amerikaanse invloed. (En ik bedoel inderdaad Europa en niet bijvoorbeeld een opportunistische Franse president.) Europa heeft onnoemlijk veel aan het ’Arabisme’ te danken.
Deze stroming bracht ons onze huidige wetenschap waaraan een denken ten grondslag ligt, dat de basis vormt van ons zelfbewustzijn. De noodzakelijke schaduwzijde van deze wetenschap was het materialisme. Dit materialisme in de natuurwetenschap te overwinnen door haar te verruimen in de richting van een wetenschap van de geest is een Europese taak. Dat zou een positief antwoord zijn op de impuls van Gondishapur.

Dit is echter alleen mogelijk als het culturele leven zich in vrijheid, onafhankelijk van alle staatsbemoeienis, ontplooit.

Europa heeft ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van de grotendeels islamitische ‘Arabische’ gastarbeiders; bij een Europese integratie zou dit probleem als een geestelijk en niet als een economisch vraagstuk moeten worden beschouwd en aangepakt.
Ten aanzien van Israël zou je innerlijk kunnen proberen de kortsluitingsgedachte te overwinnen waardoor een gerechtvaardige samenhang wordt gezien tussen Israël als nationale staat en de gebeurtenissen in Midden-Europa tussen 1933-1945. Dan pas, zo lijkt mij, kan een probleem Israël contra de Arabische wereld het dwingende van een ‘morele verplichting van de wereld veelal slechts naar één richting wordt gezien. Waar de voor Israël zo glorieuze Zesdaagse Oorlog zich heeft afgespeeld, in het gebied van het vroegere Kadesch tussen Egypte en Palestina, heeft eigenlijk de verzoening tussen de vijandige broeders Ismaël en Israël al plaats gevonden, meer dan drieduizend jaar geleden. Het is belangrijk na te gaan wat daar werkelijk historisch is gebeurd en dit niet te beschouwen als een vroom verhaal uit de verouderde bibliotheek van een of ander obscuur kerkgenootschapje. Wij moeten de geschiedenis niet vergeten!

En de remedie tegen de ziekte van het nationalisme? Wanneer je je met volken van de wereld bezighoudt, hun zielengesteldheid tracht aan te voelen, hun geschiedenis en hun grote figuren leert kennen, dan kan het niet anders of je gaat achting voor ze voelen. Je kent hun goede, hun slechte kanten, maar je leert inzien dat het volkskarakter soortgelijk is aan datgene wat bij de individuele mens – zowel psychisch als lichamelijk bezien – zijn ‘omhulling’ is. Je weet dat dit omhullende geen doel op zichzelf is maar een dragend middel, waardoor de individualiteit zich op aarde kan manifesteren. De gedachte dat deze individualiteit in vele levens op aarde, door alle rassen en volken heen gaat om mens te worden in de mensheid (de zo uiterst heilzame gedachte van reïncarnatie en karma), zal volgens mij de nationalistische spoken op de vlucht jagen.

.

Geschiedenis: alle artikelen

Sociale driegeleding: alle artikelen

.
2396-2246

.

.

.

 

 

VRIJESCHOOL – 6e klas – geschiedenis (4-1)

.

De profeet Mohammed
.

Geboorte en jeugd van Mohammed

Wanneer Mohammed precies werd geboren, is niet met zekerheid be­kend. Naar men in Arabië zegt, zou het in het ‘Jaar van de Olifant’ zijn geweest. Algemeen wordt aangeno­men dat de profeet omstreeks 570 na Chr. is geboren. Zijn geboorteplaats staat in elk geval wel vast, dat was Mekka.*

Zijn vader heette Abdallah en hij be­hoorde tot een verarmde tak van de stam van de Koraisjieten. Zijn moeder heette Amina. De legende vertelt dat Abdallah zó’n knappe man was, dat er op de dag van zijn bruiloft met Amina wel 200 jonge maagden van liefdesverdriet stierven. De echtgenoot ging vrij spoedig na zijn huwe­lijk op zakenreis. Hij overleed óf onderweg óf kort daarna. Zo kwam Mohammed als half wees ter wereld.

Omdat Amina arm en ziekelijk was, gaf ze haar kindje mee aan een
Bedoeïenenvrouw, Halima, om hem te zogen. Zijn eerste levensjaren heeft de beroemde man dus doorgebracht in een gebied van bergen en woestij­nen. Na een paar jaar bracht Halima de jongen terug bij zijn moeder, zij stierf vrij kort daarop. Zijn verdere opvoeding werd eerst door zijn grootvader en later door een van zijn ooms voortgezet. Met deze oom heeft hij tijdens een reis onder andere een tijdje in een christelijk klooster ver­toefd. Daar heeft hij de gelegenheid gehad de christelijke godsdienst beter te leren kennen.

‘Jij bent Gods profeet!’

Tot de leeftijd van ongeveer 40 jaar is er over Mohammed eigenlijk weinig bekend. Ofschoon hij een knappe, evenwichtige en slimme man was, is hij toch vrij lang vrijgezel gebleven. Dit kwam omdat hij niet met aardse goederen was gezegend. Hij was straatarm. Maar zijn goede lichame­lijke en geestelijke eigenschappen maakten toch zo’n indruk op de rijke weduwe Chadidja, dat zij hem in dienst nam om haar karavanen naar en van Syrië te leiden. Hoewel
Cha­didja 15 jaar ouder was dan Moham­med, kroop het bloed waar het niet gaan kon en Mohammed en Chadid­ja trouwden. Het echtpaar kreeg ver­scheidene kinderen, waarvan er enke­le op jonge leeftijd stierven. Het huwelijk met de rijke Chadidja, dat heel gelukkig moet zijn geweest en met een hechte geestelijke band, ontsloeg Mohammed van de zorg om voor zijn dagelijks brood te werken. Hij kon zich verdiepen in gods­dienstige problemen en hij vroeg zich af, waarom joden en christenen één God aanbaden, terwijl de Arabieren zovele goden** tot voorwerp van ver­ering hadden.

Om dit alles rustig te kunnen over­denken, trok hij zich terug in een grot van de berg Hera. Om daar langere tijd te kunnen doorbrengen, nam hij een voorraad eten en drinken mee. De woeste schoonheid van het land­schap overdag en de onmetelijkheid van de sterrenhemel ’s nachts vervul­den hem met diepe eerbied voor de Schepper ervan. Op een nacht, toen hij in diepe slaap gedompeld was, kreeg hij een visioen. De aartsengel Gabriël verscheen hem, hield hem een met tekens bedekt stuk stof voor en zei: ‘Lees!’ Hevig geschrokken antwoordde Mohammed dat hij niet lezen kon, maar de engel zei nog tweemaal dat hij lezen moest en wierp hem daarbij op de grond. Toen kon hij wel lezen. Daarna zei de engel hem voor:

‘Lees in naam van je Heer, Die schiep;
Die de mens schiep uit klonters bloed!
Lees! Je Heer is de Verhevenste,
Die door de pen de mens leerde wat hij niet wist.

Men kan deze woorden terugvinden in het 96ste hoofdstuk van de Heilige Koran, het heilige boek van de moslims. Toen Mohammed ont­waakte, voelde hij zich zeer verward. Hij meende zelfs dat hij gek gewor­den was. Met de gedachte dat het misschien beter zou zijn zelfmoord te plegen, wankelde hij de grot uit. Maar buiten gekomen hoorde hij op­nieuw een stem die toen tot hem zei:
‘Jij bent Gods profeet!’ Overal waar hij maar keek, zag hij steeds weer de aartsengel. Bevend over zijn hele li­chaam kwam hij thuis bij Chadidja, die hem in een deken wikkelde en hem met kalmerende woorden tot rust bracht. Van het begin af aan was zij ervan overtuigd dat wat haar man was overkomen geen boze droom was geweest, maar een werkelijk visioen. Zo werd zij de eerste die in zijn god­delijke zending geloofde. In dit ge­loof werd ze nog gesterkt door haar blinde neef Waraqua, die verklaarde dat Mohammed dezelfde engel moest hebben gezien als destijds Mozes en de profeten.

6e klas Mohammed 1

De engel Gabriël verschijnt aan Mohammed

De prediking van Mohammed

Mohammed begon daarna in Mekka zijn geloof te verkondigen, zoals hem door de aartsengel was opgedragen. Hij meende dat joden en christenen weliswaar dezelfde God aanbaden als hij, maar hij was er vast van over­tuigd dat ze van de ware beginselen waren afgeweken. Zowel de joden als de christenen hielden zich niet meer aan de wet en vooral de christenen met hun verering van heilige
voor­werpen en heiligen waren volgens hem helemaal van het rechte pad
af­gedwaald. Bovendien was hun opvat­ting dat God een Drieëenheid is, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, helemaal in strijd met zijn leer: ‘Er is maar één God!’ Hij zag zichzelf als de laatste in de rij profeten waarvan ook Jezus deel had uitgemaakt. Hij beschouwde zichzelf dus eigenlijk niet als stichter van een nieuwe gods­dienst, wel als iemand die een bestaande godsdienst herstelde en vervolmaakte. Het getal van zijn aan­hangers groeide niet snel, ondanks het feit dat de profeet omstreeks het jaar 614 en op de leeftijd van onge­veer 45 jaar een werkelijk indrukwek­kende figuur met een dwingende blik en een prachtige golvende baard moet zijn geweest. Na 3 jaar had hij nog maar een 40 volgelingen. Zijn ei­gen stamgenoten, de Koraisjieten, maakten hem het leven zuur en bespotten hem zo vaak ze maar kon­den. Hun grote angst was namelijk dat de Kaäba** als godsdienstig mid­delpunt zou verdwijnen, wanneer Mohammed veel aanhang zou krij­gen. Dat zou dan meteen betekenen dat een welkome bron van inkomsten zou wegvallen. Toen ondanks hun verzet toch steeds meer mensen zich tot Mohammeds leer bleken te beke­ren, besloten de Koraisjieten de pro­feet te vermoorden. Maar door een wonder werd de man die de daad moest volbrengen, zelf bekeerd…..***

6e klas Mohammed 2

Mohammed predikt

Een gevleugeld paard

Geleidelijk aan gingen steeds meer Arabieren over tot het geloof in de ene God die Mohammed predikte, niet alleen in Mekka, maar ook in de stad Jathrib. Vooral in Jathrib steeg het aantal gelovigen verrassend snel. Toch bleef Mohammed in Mekka een voorwerp van spot en haat van de Koraisjieten. Zozeer zelfs, dat hij zijn leven ten slotte niet meer zeker was. Hij moest de bergen in vluchten en zich daar verborgen houden. Al­leen tijdens de heilige maanden, wan­neer er niet gevochten mocht worden en geen bloedwraak gepleegd mocht worden, keerde hij naar de stad te­rug. In die moeilijke tijd had hij een visioen dat hem er opnieuw van overtuigde dat hij op de ingeslagen weg moest doorgaan. In dit visioen reisde hij op een gevleugeld paard van Mek­ka naar Jeruzalem. Vandaar steeg hij op, begeleid door de aartsengel Ga­briël, naar de zevende hemel, waar hij door de profeten werd begroet. Hém alleen was het ten slotte ver­gund boven de zevende hemel uit tot God te gaan. Deze raakte zijn schou­der aan en Mohammed voelde een verschrikkelijke kou in zijn hart. Daarna keerde hij met nieuwe kracht gesterkt terug naar Mekka.

De Stad van de Profeet

Toen het eerste plan van de Koraisjie­ten om Mohammed uit de weg te rui­men niet was gelukt, beraamden ze een tweede moordaanslag. In een al­gemene vergadering besloten ze dat één man van iedere familie hieraan zou deelnemen. Allen zouden dan te­gelijk met het zwaard op het slachtof­fer insteken. Door dit gezamenlijk optreden zou daarna geen bloed­wraak meer mogelijk zijn. De samen­zwering lekte echter uit, naar men zei door toedoen van een engel. De
pro­feet redde samen met zijn vriend Aboe Bekr het vege lijf in een over­haaste vlucht. Na een dag of tien be­reikten beiden veilig Jathrib, waar ze allervriendelijkst werden ontvangen. De naam van deze stad werd omge­doopt in Medina-al-Nabi (Stad van de Profeet) of kortweg Medina. De vlucht of ‘Hidjr’ van Mohammed van Mekka naar Medina werd als zo’n belangrijke gebeurtenis be­schouwd, dat daarmee de mohamme­daanse jaartelling begint (622). Om­dat hierbij niet van zonnejaren maar van maanjaren)* wordt uitgegaan, is het bijzonder moeilijk de christelijke en de mohammedaanse tijdrekenin­gen met elkaar in overeenstemming te brengen.

Allerlei regels en voorschriften

Omdat er in Medina vrij veel joden woonden en omdat Mohammed zich­zelf als vernieuwer van hun gods­dienst zag, probeerde hij ijverig hen voor zijn geloofsopvattingen te win­nen. Maar tot zijn grote teleurstelling wilden ze daar niets van weten. Daar­om regelde hij toen een aantal zaken duidelijk anders dan bij de joden ge­bruikelijk was. Zo stelde hij de verplichte rustdag of ‘sabbat’ niet op zaterdag, maar op vrijdag vast. De maand ‘Ramadan’ werd tot vasten­tijd bestemd en bij het dagelijks ge­bed moest de gelovige het gelaat niet langer naar Jeruzalem wenden, maar naar Mekka. In Medina schaarden zich vele gelovigen rond de profeet en ook uit Mekka voegden zijn aanhan­gers zich bij hem. Om onder het groeiend aantal van zijn volgelingen orde en gezag te handhaven, ging Mohammed niet alleen vele gods­dienstige, maar ook allerlei staatkun­dige en maatschappelijke regels en voorschriften geven. Vaak kreeg hij deze door middel van visioenen. Een groot probleem werd, hoe de hele groep in het levensonderhoud moest voorzien, want het meegebrachte geld was al gauw op. Toen beraamde Mohammed met 300 volgelingen een overval op een karavaan van de Koraisjieten. Die werden echter inge­licht en zo’n 1000 van hen trokken erop uit om de moslims te verslaan. Voordat het tot een treffen kwam, spoorde de profeet zijn mannen aan tot de grootst mogelijke dapperheid. Hij betoogde dat wie sneuvelde in de strijd om het geloof, regelrecht naar het paradijs zou gaan.

De ‘Heilige Oorlog’

De slag tegen de Koraisjieten eindig­de in een geweldige overwinning voor Mohammed en zijn gevolg. Sindsdien werd de ‘Heilige Oorlog’ voor Mo­hammed de belangrijkste manier om het geloof te verbreiden. Na de eerste gewonnen slag tegen de Koraisjieten stroomden van alle kanten bekeerlin­gen toe. Dat de profeet een visioen had gekregen waarin hem meege­deeld werd dat viervijfde deel van de in de ‘Heilige Oorlog’ gemaakte buit onder de soldaten moest worden
ver­deeld, terwijl éénvijfde voor gods­dienstige doeleinden en voor de ar­men was bestemd, was aan die snelle groei niet vreemd. Gevangengeno­men vrouwen mochten zonder meer door de soldaten in bezit worden ge­nomen. Om een grotere ruiterij te verkrijgen, waarmee natuurlijk veel sneller en beter oorlog kon worden gevoerd, ontvingen ruiters tweemaal zoveel buit als de soldaten te voet. Zo kreeg Mohammed de beschikking over een leger dat met grote geestdrift en ware doodsverachting de strijd in­ging.)** In 10 jaar tijd werden ongeveer 50 krijgstochten ondernomen. Aan zeker 9 veldslagen of belegeringen heeft de profeet zelf deelgenomen. Heel Arabië werd aan zijn gezag en aan zijn leer onderworpen. De kroon op zijn werk was, na een lange en he­vige strijd met de Koraisjieten, de on­derwerping aan Mekka in het jaar 630. Hij was genadig tegenover zijn vroegere vijanden en schonk hun, op een enkele uitzondering na, vergiffe­nis. De hele bevolking van de versla­gen stad ging tot de islam over. De honderden afgodsbeelden werden uit het heiligdom van de Kaäba verwij­derd, maar de verering van de Heilige Zwarte Steen werd gehandhaafd. Ook het gebruik van de bedevaarten naar Mekka bleef bestaan.

De dood van de profeet

In het voorjaar van 632 gaf Moham­med de wens te kennen dat hij naar Mekka wilde gaan om er persoonlijk de plechtigheden in en buiten de stad te leiden. En zo geschiedde. Hij vol­bracht de ommegangen rond de Kaä­ba, zegde de gebeden op en bracht de offers. Daarbij deed hij zijn best ie­dere mogelijke gedachte aan heidense gebruiken uit te wissen. Hij riep zijn talrijk gehoor op om ook na zijn dood eensgezind en trouw aan het ge­loof te blijven. Ten slotte vroeg hij of hij zijn goddelijke zending goed had volbracht. Daarna keerde hij terug naar Medina, waar hij het plan voor een nieuwe veldtocht opvatte. Hij werd echter ziek, kreeg koorts en he­vige hoofdpijnen. Zijn toestand werd geleidelijk aan slechter. Toen hij ver­klaarde dat Allah hem de keus had gegeven tussen deze wereld en de
vol­gende en dat hij de volgende had ge­kozen, begon men te beseffen dat de geliefde profeet wel eens zou kunnen sterven. Enige dagen later, na een korte opleving, sloot hij voorgoed de ogen. Zijn trouwe volgelingen bleven in opperste verwarring achter. De goede Omar kon en wilde eenvoudig niet geloven dat Mohammed was overleden. Hij verklaarde tegenover iedereen dat de profeet maar voor korte tijd naar Allah was gegaan en dat hij beslist zou terugkeren. Aboe Bekr echter hield de samengestroom­de gelovigen voor dat Mohammed een sterveling was, die dus ook de weg van alle stervelingen moest gaan: ‘Alleen Allah is Degene die eeuwig leeft!’

Het geloof van de moslim

Het geloof dat Mohammed heeft ver­kondigd heet ‘islam’. Dit woord bete­kent ‘onderwerping’, namelijk on­derwerping aan Gods Almacht. God is almachtig en daardoor staan alle dingen al helemaal van tevoren vast. Als men die almacht aanvaardt, is men moslim of muzelman, dat wil zeggen: iemand die zich blijmoedig bij Gods wilsbeschikking neerlegt. God is immers ook barmhartig. God heeft zich eerst in de Bijbel geopen­baard en daarna in de visioenen van de laatste van de profeten: Moham­med. Deze heeft zo allerlei wetten)*** en leefregels gegeven van God, die men kan terugvinden in het heilige boek van de moslims, de Koran. Een aantal uitspraken van Mohammed is al tij­dens zijn leven opgetekend op allerlei materiaal dat toevallig voorhanden was, zoals stukken leer, stukken bot, stenen en palmbladeren. Andere uitspraken zijn eerst na zijn dood uit het geheugen of op grond van mondelin­ge overlevering te boek gesteld. Die staan niet in de Koran, maar in de ‘Soenna’. Ten tijde van kalief Othman (644-656) is de Koran samen­gesteld tot een boek van ongeveer de­zelfde dikte als het Nieuwe Testa­ment. Het boek bestaat uit 114 hoofdstukken of soera’s, die in afnemende lengte zijn geplaatst. De langste soera staat vooraan, de kortste achteraan. Alleen de eerste soera of openingssoera is ook heel kort. De Koran vormt dus geen aan­eengesloten verhaal, zoals de Bijbel, maar is wat de inhoud van de open­baringen betreft willekeurig van volg­orde. Boven iedere soera staat de re­gel: ‘In naam van Allah, de Barmhar­tige, de Genadevolle’.

De Koran en de vijf zuilen

Het woord ‘Koran’ betekent ‘lezing’ of ‘opzegging’ en iedere soera begint gewoonlijk met de opdracht ‘lees!’. Het uit het hoofd kunnen opzeggen van grote stukken van de Koran wordt als heel verdienstelijk be­schouwd.

Hoewel de Koran als de enige goede openbaring van God wordt be­schouwd en de Bijbel van de joden en de christenen als vervalst, vindt men er natuurlijk ook tal van Bijbelse on­derwerpen en figuren in terug. Voor de gelovige moslim zijn er vijf hoofd­regels die hij zoveel hij kan in acht moet nemen. Het zijn de ‘vijf zuilen’ van de islam:

  • dagelijks de geloofsbelijdenis opzeggen: ‘Er is maar één God en
    Mo­hammed is Zijn profeet’;
  • vijfmaal daags bidden]* met het ge­laat naar Mekka gewend;
  • gedurende de heilige maand Rama­dan vasten, dat is zich onthouden van spijs en drank of ander genot, van zonsopgang tot zonsondergang;
  • aalmoezen geven aan de armen;
  • indien mogelijk éénmaal in het le­ven een bedevaart naar Mekka ma­ken.

*De heilige plaats Mekka

Toen Adam en Eva van de verboden vrucht hadden gegeten, werden ze door de engel zo hardhandig uit het paradijs gegooid, dat ze een heel eind van el­kaar vandaan op de aarde neerkwa­men. Bedroefd en eenzaam gingen ze meteen naar elkaar op zoek. Gelukkig kwamen ze elkaar weer tegen en op de­zelfde plek waar ze werden herenigd, staat thans nog de stad Mekka.

*De Zwarte Steen

Toen Adam en Eva op aarde hard moesten werken om in leven te blijven, verlangden ze er hevig naar om een tempel te hebben net zoals die in het Paradijs stond. God, die barmhartig is, vervulde hun wens en schonk hun een tempel. Maar met de dood van Adam verdween ook dit gebouw weer. Abra­ham en Ismaël bouwden later de tem­pel opnieuw op en dat is de Kaäba te Mekka. Tijdens het bouwen metselden ze er een witte steen in, die nog van de aartsengel Gabriël afkomstig was. De­ze steen werd op den duur echter hele­maal zwart door de vele kussen van de zondige pelgrims. Dat is de Heilige Zwarte Steen.

**De Arabische godenwereld

Vóór de prediking van Mohammed waren de Arabieren er vast van over­tuigd dat hemel en aarde vol waren van allerlei geesten en goden. Soms konden deze eruit zien als een dier, soms ook woonden ze in bomen of stenen, voor­al als de stenen een beetje de vorm en de grootte van een menselijke gestalte hadden. Ook sterren konden godheden zijn, zoals de planeet Venus. Boven al­les en allen stond Hobal of Allah, de schepper van de wereld. Hij werd ver­eerd in de gedaante van de Zwarte Steen die in de noordoostelijke muur van het heilige gebouw de Kaäba te Mekka was ingemetseld. Geesten en godheden werden geëerd met
gods­dienstige optochten, gebeden en het brengen van dierenoffers. In tovenarij geloofde iedere Arabier. Man, vrouw of kind beschermden zich hiertegen met amuletten, voorwerpen waarvan men dacht dat ze heilige krachten had­den.

***De bekeerde moordenaar

Van de door de Koraisjieten beraamde moord op Mohammed wordt het vol­gende verteld. Een van de leden van de stam van de Koraisjieten, Omar, die bekend stond om zijn doldrieste dap­perheid, had op zich genomen de pro­feet om het leven te brengen. Kort voordat hij het boze plan zou uitvoe­ren, bracht hij een bezoek aan zijn zuster. Hij trof haar aan terwijl ze in de uitspraken van Mohammed zat te lezen. Hierover werd Omar zó boos, dat hij ook de jonge vrouw wilde do­den. Maar toevallig viel zijn blik op het geschrevene. Hij las het moslimgebed van het begin tot het eind en was er zó van onder de indruk, dat hij zijn moordplannen opgaf. Hij ging naar de profeet en behoorde daarna tot diens trouwste volgelingen.

)*De halve maan

Op zekere dag hadden Mohammeds vijanden een samenkomst op touw ge­zet van de profeet met een beroemd Arabisch vorst, Habib de Wijze. De vorst ontving Mohammed met neer­buigende vriendelijkheid en begon ver­volgens het gesprek. Al pratende daag­de hij de profeet uit om door een won­der te bewijzen dat hij werkelijk een geroepene was. Deze ging erop in en toen Habib hem vroeg de maan in twee helften te verdelen deed hij dat. Eén van de helften liet hij uit de hemel neerdalen op de top van de Kaaba. En dat was nog niet alles. Hij liet de halve maan vervolgens in de ene mouw van zijn gewaad verdwijnen en uit de ande­re weer te voorschijn komen. Sinds­dien is de halve maan een heilig
moslim-symbool.

)**Het moslimparadijs

De moslim die trouw alle godsdienst­plichten heeft volbracht en die in het bijzonder heeft deelgenomen aan de “Heilige Oorlog’, wacht in het paradijs de zaligste genietingen. In de mooist denkbare paleizen staan tafels volgela­den met uitgelezen spijzen en kostelij­ke dranken, terwijl een onafzienbare schaar dienaren iedere wens vervult nog voordat deze uitgesproken is. De prachtige tuinen zijn begroeid met heerlijk geurende bloemen en wuivende palmen, terwijl fonteinen hun water sprankelend de lucht inspuiten. In dit lustoord bevinden zich dan ook nog de lieftallige ‘hoeri’s’, bekoorlijke jonge maagden met donkere gazelle-ogen, waarvan alleen de aanblik al een groot genot verschaft. De gelukzalige mag 1000 jaar lang bij hen blijven en hij krijgt 100 keer zoveel mannelijke kracht om zich met hen te vermaken…

)***Parfums en vrouwen

Mohammed verbood zijn volgelingen het gebruik van varkensvlees en het genot van alcoholische dranken. Zelf was hij, terwijl hij toch alleenheerser over Arabië was, een man van eenvoudige en bescheiden levenswijze. Hij molk zelf zijn schapen, verstelde zijn eigen kleding en herstelde zijn schoeisel. Zijn maaltijden bestonden slechts uit wat brood en dadels, al dan niet aangevuld met een beetje honing. Als drank stonden water of melk op tafel. Er waren eigenlijk maar twee dingen waar de profeet een zwak voor had: parfums en vrouwen. In strijd met zijn eigen voorschrift, dat een moslim hoogstens vier vrouwen toestond, had hij er 17. Dit recht was hem, naar hij verklaarde, in een goddelijk visioen toegestaan! Het moet worden gezegd dat hij pas na de dood van Chadidja tot deze veelwijverij is overgegaan. Bij zijn vele vrouwen had de profeet toch slechts één kind, zijn dochter Fatima. Een zoon die na zijn dood als wettig heerser over Arabië kon optreden, was er dus niet.

]*Bidden met de wapens in de hand

Omdat godsdienstoefeningen tijdens een veldtocht wel eens erg gevaarlijk kunnen zijn, gaf de profeet daar re­gels voor, die men in de vierde soera van de Koran kan terugvinden: ‘Het wordt iemand niet als zonde aangere­kend, als hij op reis zijn gebed kort maakt daar hij verwacht dat de onge­lovigen hem kunnen aanvallen. Want de ongelovigen zijn gezworen vijan­den. Als jij (Mohammed) bij de gelo­vigen bent en hun gebeden leidt, laat een deel van hen met de wapens in de hand bidden. En als ze het gebed hebben beëindigd, laat hen dan in de achterhoede plaatsnemen en laat dan een ander deel dat nog niet gebeden heeft, naar voren komen om te bid­den; en laten ook zij op hun hoede zijn, met de wapens in de hand.’

6e klas Mohammed 3

Uit de Koran.

Als er een leerling in de klas zit die een moslimopvoeding krijgt ‘moet’ deze natuurlijk iets over de Koran vertellen en met de andere leerlingen een mooi (stichtelijk) vers schrijven. Anders is het zeer aan te raden iemand die de Koran in het Arabisch lezen kan, in de klas uit te nodigen en te laten vertellen en een stukje tekst met de kinderen te schrijven.

6e klas geschiedenisalle artikelen

6e klasalle artikelen

Geschiedenisalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld6e klas geschiedenis

.

715-652

 

 

 

 

 

 

.

 670