Tagarchief: karma

VRIJESCHOOL – Gezondheid (7)

.

Op deze blog staan een aantal artikelen over ‘gezondheid’ en m.n. ook over de gezondheid van de leerkracht.
Leerkracht zijn – zo heb ik het in ieder geval ervaren – is een beroep dat veel van je vraagt. En daar moet je ook fysiek tegen opgewassen zijn.

Ziekte is vaak een raadsel voor ons; maar gezondheid is dat eigenlijk ook. Maar als we ons gezond voelen, is het geen probleem, bij ziekte wél. 
Hoe kunnen we ons inzicht in beide fenomenen verruimen, wellicht met het resultaat dat we ook over onze eigen gezondheid en ziek-zijn bepaalde inzichten kunnen verwerven.

Waarom word je ziek? Dat is de vraag die ieder mens kwelt wanneer een ziekte toeslaat. Zeker wanneer dit je hele leven overhoop gooit. De reguliere geneeskunde beantwoordt diepgaande vragen naar de zin van ziekte niet en de psychosomatiek heeft algauw een antwoord klaar vanuit een calvinistische insteek: Ziek? Dan heb je iets fout gedaan. De antroposofie geeft heel andere verklaringen, het herstellen van evenwicht bijvoorbeeld.

Jaap van de Weg, Antroposofie Magazine, maart 2020 nr. 17
.

Waarom ben ik ziek
.

Van Calvijn naar karma
.

Voor een goed begrip van ziekte helpt het om de verschillende krachtenvelden te onderscheiden, die op het ontstaan van een ziekte invloed hebben. Het is duidelijk dat spanning, stress en andere emoties belastend kunnen werken op het organisme. Als er te veel spanning is, kan dat gezondheidsproblemen geven. Voor positieve emoties als verwondering en blijdschap geldt het omgekeerde. Zij versterken de gezondheid. In termen van het antroposofische mensbeeld heet dit krachtenveld: het astraallichaam. [1] Het teveel aan negatieve emotie belast de gezonde vitaliteit, die doorlopend bezig is het lichaam op te bouwen en biochemisch te laten functioneren, maar het ook in leven en in vorm te houden. Dit krachtenveld gebruikt de nachtelijke uren om te herstellen wat er overdag door het gebruik van het lichaam is gesleten. Maar als de belasting door stress en emotie té groot wordt, gaat dit systeem daaronder lijden en krijgen organen het moeilijk. Dan schiet het tweede krachtenveld tekort: het vitale lichaam ofwel het etherlichaam. [2]

Het derde krachtenveld is het fysieke [dat wat er in de vorm zichtbaar wordt], [3] en het vierde dat van het zelfbewuste Ik [4]. In het lichaam werkt het Ik sterk in het immuunsysteem. Het zelfbewuste Ik is de sturende kracht in het leven – de kracht die het astraallichaam op orde kan houden.

Kort en goed: ziekte ontstaat door een onbalans tussen bovengenoemde vier krachtenvelden.

Balans

Wanneer, populair gezegd, ons astraallichaam wordt ondergesneeuwd door ons emotionele systeem, ontstaan er problemen. Anders gezegd: als in het astraallichaam het emotionele systeem te zeer domineert, moet het etherlichaam dat opvangen. Het gaat mis als het etherlichaam daardoor uitgeput raakt. Dat uitgeput raken hoeft niet te gelden voor het etherlichaam als geheel; het kan ook betrekking hebben op een deel ervan: op de maag, de longen of het hart.

In zo’n situatie heeft het etherlichaam steun nodig. Bijvoorbeeld in de vorm van rust en voor jezelf ruimte maken om te genieten, of in de vorm van een antroposofisch of homeopathisch medicament. Maar vervolgens staan we ook voor de vraag hoe we herhaling kunnen voorkomen: hoe kan het zelfbewuste Ik het astrale lichaam beter in de hand nemen? Dat is een vraag naar inzicht en naar het oplossen van problemen [ze uitspreken en oplossen, in therapie gaan] of onderzoeken hoe je bepaalde emoties beter kunt reguleren (omgaan met boosheid en ergernis].

Bij het psychosomatische denken blijft een bepaalde vraag vaak onbeantwoord. Je weet dat je bijvoorbeeld te hard hebt gewerkt, maar waarom krijg je nu juist deze ziekte? In een diepere laag kun je de vraag ook zo stellen: hoe is de aanleg van het etherlichaam? Welke zwaktes liggen daarin verborgen?

Karmische aanleg

Hiermee kom je in het gebied van de aanleg die je door de erfelijkheid en van jezelf hebt meegenomen. Dat is het perspectief van het karma. Je komt met de karmische aanleg voor ziekten het leven binnen. Afhankelijk van de sterkte van de aanleg en de kracht waarmee het astraallichaam het etherlichaam belast, kan de ziekte zich vroeger of later manifesteren.
Als Nederlanders zijn wij erg gewend aan een calvinistische denkwijze in termen van schuld en iets niet goed gedaan hebben. Redenerend vanuit het perspectief van de aanleg vanuit het karma zien we iets anders: dan zou het zo kunnen zijn dat juist door te handelen uit enthousiasme en te leven vanuit morele waarden, de ziekte later en/of minder heftig heeft toegeslagen, dan dat die vanuit de aanleg uit zichzelf zou hebben gedaan. Het vraagt wat dit betreft dus om de blik te verwijden en een beeld te maken ven de ziekte, van de intenties en van de leefwijze, met zowel de positieve als de negatieve werkingen, om tot een interpretatie te kunnen komen.

Evenwicht

Bovendien bestaat er nog een ander proces, ieder mens wordt geboren met een eigen, hoogstpersoonlijke aanleg voor ziekten, Die aanleg hangt samen met hoe de eerdere levens zijn geleefd en welke eenzijdigheden er daardoor zijn opgebouwd in je lichamelijkheid. Dat pakket hoort tot het karma voor dit leven dat in evenwicht gebracht moet worden. Sommige elementen uit die aanleg kunnen zo diep zitten dat die zich zullen manifesteren als ziekte. Zo bezien is het karmisch louterend als je de betreffende ziekte doormaakt – zeker wanneer je de ziekte op een positieve manier doormaakt.

Een voorbeeld; stel dat iemand hard werkt aan zichzelf; mediteert en goede dingen doet in zijn leven. Hoe werkt dat op de ziel? Daar komt nieuwe lichtheid, er groeit warmte in die ziel en de betrokken persoon gaat meer openstaan voor de geest. Dat is een positieve ontwikkeling, die vervolgens een nieuwe verhouding moet zoeken tot het lichaam. Anders gesteld: past die verder ontwikkelde ziel nog in het lichaam waarin het ter wereld kwam? Misschien dat het lichaam met de genoemde ziekteaanleg in de loop der tijd als het ware te grof is geworden voor de gereinigde ziel. Dan kan het in karmisch perspectief nodig zijn dat de ziekteaanleg manifest wordt. Dat is namelijk de manier om de ziekte uit het etherlichaam te verwijderen. Vanuit die visie bezien word je dus niet ziek omdat je iets verkeerd hebt gedaan, maar word je juist ziek als consequentie van je goede activiteit, bijvoorbeeld door het gaan van de scholingsweg. Kortom: door de scholingsweg te gaan, probeer je de ziel te verheffen tot het geestelijke, maar mogelijk ‘past’ de ziel dan niet meer zo goed in het lichaam.

Familiekarma

Deze zienswijze kunnen we uitbreiden tot de familie. Er blijken in veel families lastige thema’s te bestaan, die van ouders op kinderen worden overgedragen. Dit is ook het uitgangspunt van bijvoorbeeld de familieopstellingen volgens Hellingen. Zulke thema’s kunnen gaan over vertrouwen of over onzichtbaar blijven. Of zoals een deelnemer aan zo’n opstelling eens zei: “In onze familie leefde het motto ‘als je als dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.’ De familieleden leefden volgens de stelregel: heb maar geen kapsones.

Ook in dit soort gevallen is er sprake van karma – zij het dan geen individueel karma, maar het familiekarma. Het thema leeft door van generatie naar generatie, totdat er iemand opstaat die het oplost. In een dergelijk geval kan iemand tegen de familie, de ouders en voorouders zeggen: “Ik wil proberen uit dit zich herhalende patroon te stappen. Willen jullie me steunen en achter me staan?” Mensen die zoiets zeggen, kunnen beleven hoe er grote interesse ontstaat vanuit de wereld van de gestorvenen. Ze kunnen ervaren hoe hun voorouders benieuwd zijn naar wat zo iemand dan gaat doen. Ook voor de voorouders kan dat bevrijdend zijn. Het geeft het familiekarma nieuwe energie. Wanneer je jezelf slachtoffer voelt en je ouders de schuld geeft, blijf je gevangen in onvrijheid.

Eenmaal vertrouwd met karmische gezichtspunten, is het gemakkelijker een last te herkennen als iets van jezelf. Als je die last op je neemt, kun je daarbij de steun van je karmische groepsgenoten ervaren. Dit verandert op een wezenlijke manier de karmische verhoudingen.

Aandacht voor de hele mens

Als je pijn hebt, kun je bij een reguliere arts pijnstillers krijgen. En als je slecht kunt slapen, slaappillen. Vaak is dat alleen symptoombestrijding. Maar waar komen de klachten vandaan? In de antroposofische gezondheidszorg gaat men uit van een vierledig mensbeeld [fysiek lichaam, levenslichaam, ziel en geest] [5] en kijkt daarom verder: naar je leefstijl, biografie enzovoort. Langzaamaan komt dit ook de reguliere gezondheidszorg binnen, bijvoorbeeld via de integratieve geneeskunde.

Voetnoten van PhaW

[1] Astraallichaam
[2] Etherlichaam
[3] Fysiek lichaam
[4] Ik
[5] Vierledig mensbeeld

Gezondheidalle artikelen

Geen vreugde en snel moe (Rudolf Steiner Citatensite, 7 september 2019)

Gezondmakend onderwijs voor de kinderenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3057-2872

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Gezondheid, m.n. die van de leerkracht (2)

 
Joop van Dam,  arts (nadere gegevens onbekend
.

Met vreugde in het nu aanwezig zijn
.

Wat zijn de momenten, waar je als individueel mens in de actualiteit staat, waar je in het nu present bent?

We kijken naar drie mogelijkheden.

Individueel

1.Dat gebeurt ten eerste in de zo genoemde “onbedoeld gelukte handelingen”. Een voorbeeld: een jonge leraar moet een koor gaan leiden. Maar hij is doodmoe, omdat zijn nog jonge baby de afgelopen nacht enkele malen heeft “gezongen”. Hij staat voor de kinderen en vraagt zich af hoe krijg ik met zo weinig energie dat koorzingen voor elkaar? En dan besluit hij: ik ga gewoon naar ze luisteren en daarvan genieten. Ze zingen en dan is het stil, wel een halve minuut. En dan zegt hij “wat mooi!” . Daarna zingen de kinderen de sterren van de hemel, want ze luisteren nu zelf ook naar elkaar. 

De spontane reactie op een levenssituatie (met name als je wil op de proef gesteld wordt en je niet uit routine kunt handelen) is een kort moment van “bij de tijd” geweest zijn. Je schiep even actualiteit. Wanneer je zo’n gebeurtenis middels de terugblik “oogst”, geeft dat je enerzijds een blije energie. Anderzijds geeft het een richtlijn voor de toekomst, want je kunt er meestal een algemeen inzicht uit winnen. Het in het bewustzijn brengen van deze Ik-activiteit werkt gezondmakend.

Het nu staat tussen verleden en toekomst in. Het verleden is klaar, het is aards geworden en heeft zijn vorm gekregen. De toekomst ligt nog open, staat bij wijze van spreken nog in de sterren. In de hemel liggen de mogelijkheden voor het handelen klaar en op een gegeven moment dient er een keus gemaakt te worden. Er is een mooi Engels gezegde:

Yesterday is history,
Tomorrow is a mystery,
Today is a gift,
That’ s why we call it present.

Dat wil zeggen, je moet datgene wat als mogelijkheid aangeboden wordt wel in ontvangst nemen. Je moet aanwezig zijn.

2. Er is een tweede mogelijkheid om dicht bij het moment te komen, waar mogelijkheden die in de geestelijke wereld klaar liggen, in de aardse situatie gerealiseerd worden. Dat ligt in de terugblik op het “wonder” , zoals het beschreven is in de voordracht “Was tut der Engel in unserem Astralleib?” [1]

Het gaat daar om het scheppen van het negatief: wat is er allemaal niet gebeurd. Het wonder, dat wat wél gebeurde, is het positief dat tevoorschijn komt tussen alle andere (niet werkelijk geworden) mogelijkheden. Uit de verschillende mogelijkheden werd er één gerealiseerd. Het blijkt, dat je elke dag wel een wonder kunt ontdekken. Als je dat eenmaal ervaren hebt, kijk je uit naar wat er de volgende dag zal gebeuren. Je raakt meer present.

3. Een derde mogelijkheid om actualiteit te ervaren is te vinden in het je terugherinneren van de top-ervaringen in je leven. De momenten waar je van top tot teen present was en beleefde: nu ben ik helemaal aanwezig en ben ik het meest mezelf.

Het lot brengt situaties, waar je (in de terugblik) kunt zien, wat het is waar je voor warm loopt, waar je eigenlijk voor gekomen bent op aarde.

In de zeventigerjaren lieten mensen, als protest tegen de kruisraketten die vanuit Amerika in Nederland geplaatst werden, zich aan de hekken rond de opslagplaatsen van die raketten vastketenen. Drie dagen en nachten lang brachten ze dan in barre omstandigheden door. En toch waren ze met vreugde present.

Vreugde is hier niet bedoeld als uitgelatenheid, maar als het beleven van een nieuwe energie en het overwinnen van de aardse zwaarte. Topervaringen zijn de momenten, waar iets nieuws in je begint.

Het gaat in alle bovengenoemde handelingen om de terugblik. De terugblik is bij uitstek een oefening van het Ik, van de individuele mens. De terugblik, die zoekt naar het wezenlijke dat in de afgelopen dag heeft plaatsgevonden, is voorbereiding voor de daarop volgende nacht.

In elke nacht vindt op een ander niveau opnieuw een terugblik op de dag plaats. En de vragen, die overdag je bezighielden, werken door. De mens is dan in een andere situatie, zijn hogere wezen wordt vergezeld door de individuele engel, die bij hem hoort. Door dat samenzijn schijnt licht op wat zich heeft afgespeeld en op de gestelde vragen. De engel verheldert de lotsgebeurtenissen en laat als het ware de mogelijkheden voor de toekomst zien. Wat op deze manier als gesprek tussen de mens en zijn engel in de nacht heeft plaatsgevonden kan bij het ontwaken niet in het gewone dagbewustzijn meegenomen worden, maar het kan zich wel bemerkbaar maken. Het werkt door in die laag van onze ziel, die eigenlijk altijd in de nacht gehuld is: in onze wil. In het denken zijn we wakker, het voelen heeft altijd de bewustzijnskwaliteit van het dromen. En als we willen, duiken we in het doen onder en verliezen het wakkere bewustzijn. Pas na afloop kunnen we waarnemen of het goed was wat we deden.
Maar de slapende wil kan als wilsintentie zich toch uiten, vooral wanneer er in de nacht iets heeft plaatsgevonden. Dan maakt de engel zich overdag bemerkbaar.

De onbedoeld gelukte handeling kun je beschouwen als een korte dialoog met de engel. Het wonder is een gelukte en wel bedoelde handeling van de engel zelf! En in de topervaringen ben je (door je engel begeleid) in levenssituaties terecht gekomen, waar je je realiseren kon: hiervoor ben ik eigenlijk op aarde gekomen. Hier wordt duidelijk wat ik belangrijk vind en wat ik eigenlijk wil.

Als je dag en nacht met elkaar kunt verbinden, dan ben je actueel. Je probeert in gesprek te komen en te blijven met je engel.

In het nu present zijn met een groep

Kun je als gemeenschap (een levens- of werkgemeenschap zoals een school, een therapeuticum, een boerderij, een heilpedagogisch instituut of een opleidingsinstituut) ook actueel en bij de tijd zijn? Kun je er waakzaam voor zijn, of je de dingen doet, die nu door deze gemeenschap mogelijk zijn? En kun je daarmee voorkomen, dat je bezigheden ontplooit, die twintig jaar geleden met recht gedaan werden, maar die nu niet meer passend of zelfs
ontwikkelingsremmend zijn? En kun je de valkuil vermijden, dat je activiteiten onderneemt die nog niet aan de orde zijn en waar de tijd misschien over twintig jaar rijp voor is?

Een gemeenschap kan de doorgangspoort zijn voor impulsen, die boven de individuele vermogens uitgaan en die door wezens gedragen worden, die het persoonlijke overstijgen. Het persoonlijke, individuele, is verbonden met de wereld van de engelen. Bij gemeenschappen kunnen hogere wezens werken. Aartsengelen kunnen zich met groepen verbinden. Als mensen zich samen voor iets inzetten, gezamenlijk als het ware een kring of een schaal voor een hoger doel vormen, dan kan een wezen uit de rangorde van de aartsengelen helpen, dat de mensen steeds nader tot elkaar komen. Hij zorgt voor de verbinding en de communicatie tussen de mensen

Hoe kan een gemeenschap actueel zijn?

Weer kun je zeggen: door als groep met vreugde in het nu aanwezig te zijn. Ik wil enkele voorwaarden beschrijven, die naar mijn ervaring belangrijk zijn.

Om te beginnen moet er leven in de brouwerij zijn, het moet zoemen op de werkvloer. En als er dan ook nog duidelijke ritmen zijn (een gezamenlijke dagopening, bepaalde dagen in de week, die een speciale telkens terugkomende kleur hebben, jaarfeesten enz.), tijdsvormen waarop je rekenen kunt, dan is er een levend organisme. In antroposofische terminologie: de gemeenschap heeft dan een gezond etherlichaam, waarin een hoger geestelijk wezen wonen kan.

Maar een gemeenschap heeft ook een ziel, een astraallichaam. Door het astraallichaam kun je de wereld waarnemen. De ontvankelijkheid van de ziel van een gemeenschap wordt bepaald door het vermogen van de leden van deze groep om met elkaar te communiceren. In een gemeenschap die open wil zijn voor impulsen van “boven” is het belangrijk dat het waamemingsorgaan voor deze impulsen niet door “ruis” gestoord wordt. Dat wil zeggen: je moet niet verhard geworden zijn ten opzichte van elkaar of allergisch, waardoor je ophoudt te communiceren. Als men zich doof opstelt ten opzichte van elkaar zal het gezamenlijke gehoororgaan voor dat wat de gemeenschap zou kunnen inspireren ook op bepaalde plekken verstopt zijn en niet in staat om waar te nemen wat van buiten naar binnen wil komen.
Vaak is het vruchtbaar om samen waar te nemen. Dat kan in de natuur zijn: de kleur van een edelsteen of de geur van planten of het geluid of de beweging van dieren. En dan elkaar vertellen, wat je opgevallen is. Bij een zo onbevangen mogelijke waarneming blijken de indrukken van de diverse deelnemers met elkaar samen te klinken of elkaar aan te vullen. Je merkt dat je samen tot een completere ervaring komt en dat je verrijkt wordt doordat de ander er is. Dit soort waarnemingsoefeningen verfrist en harmoniseert niet alleen de ziel van de enkeling, ook de ziel van de gemeenschap wordt er bewegelijker en ontvankelijker door.

Verwarmend en bezielend is het samen kijken naar kunst. Soms kan een vraagstelling een gezamenlijke zoekrichting geven. Bij Van Gogh bijv.: wat is bij portretten (de vroedvrouw, de postbode, de vrouw uit Arles) rondom de hoofden waar te nemen? Of bij Nolde: wat doen de kleuren? Na afloop van het kijken en het elkaar opmerkzaam maken is ieder afzonderlijk in een andere lichamelijke en innerlijke toestand gekomen. Men voelt zich in beide gebieden gevoed. Maar ook is er in de gemeenschap iets nieuws ontstaan. Als het gelukt is om objectief in het verwoorden van wat je ziet te zijn en je zo veel mogelijk je mening hebt teruggehouden, dan heb je een gezamenlijk werk gedaan. En zonder dat je er veel erg in had heb je ook de ander in zijn innerlijke bewegingen waargenomen.

Het waarnemen op zich is een ‘jonge’ bezigheid. Een klein kind is er goed in. Het zit nog niet met oordelen zich zelf in de weg. Als het met natuur- of kunstwaarneming lukt om uit de oordeelssfeer weg te blijven dan wordt iedereen weer jong. Dan is er geen verschil meer tussen de academicus en de praktisch werkende, tussen jong en oud, tussen man en vrouw. Dan begint iedereen weer opnieuw, wordt als het ware weer opnieuw geboren. Dat houdt in dat je open bent voor wat er op jou en de gemeenschap toe komt. Je oefent samen de onbevangenheid.

Nog een stap verder in het harmoniseren en verrijken van de ziel van een gemeenschap wordt gezet, wanneer een vorm van intervisie wordt gepraktiseerd, waar men zijn zorgen, problemen en mislukte handelingen met elkaar deelt. Het elkaar vertellen van de onbedoelde gelukkige (of gelukte) handelingen wekt vreugde en geeft vitaliteit. Het de ander deelgenoot maken van je spanningen, je verdriet, je mislukkingen heeft een heel andere werking. In de eerste plaats brengt iemand daarmee tot uitdrukking, dat hij beseft, dat je alleen in ontwikkeling komt door de ontmoeting met andere mensen. Dat het een illusie is te denken dat je alles alleen op kunt knappen. Wanneer je jezelf ter discussie durft te stellen in een groep geef je daarmee tevens te kennen, dat je het vertrouwen hebt, dat de mensen van die groep zorgvuldig en kuis met je probleem om zullen gaan. Dat ze niet je integriteit in twijfel trekken. De veiligheid in een groep wordt gewaarborgd wanneer er inclusiviteit heerst, dat wil zeggen: dat jouw probleem op het moment dat je het inbrengt het probleem van iedereen in de groep wordt. Dat is het samen oefenen van de positiviteit.

Alles wat tot nu toe beschreven is heeft betrekking op het onderlinge verkeer, het horizontale element. Een gemeenschap behoeft echter ook het verticale element, dat wat als doelstelling (als missie) alle mensen verenigt. Een gemeenschap kan nooit om der wille van de gemeenschap bestaan. Er moet zo te zeggen een ster boven de gemeenschap staan Deze missie is het Ik van de gemeenschap.

Net zoals het individuele Ik zich telkens moet vernieuwen, in ontwikkeling moet blijven, zo moet ook de gemeenschap zich regelmatig op haar missie bezinnen. De missie moet met de actualiteit te maken hebben.

Eén van de manieren waarop een werkgemeenschap het licht brandende kan houden, is het doen van een onderzoek samen. Dat kan een eenvoudig thema zijn, het gaat er om goede vraagstellingen te vinden. Lang geleden heb ik in mijn praktijk voor me zelf het thema gehad: kan ik aan de handdruk van de binnenkomende patiënt voelen, hoe het met hem of haar gaat? Later kwam in het lerarencollege van de school, waar ik schoolarts was iets soortgelijks aan de orde: wat kun je aan het handen geven van de kinderen merken? Elke week stelden we een nieuwe vraag, waar alle leraren dan een hele week waarnemend aan werkten. Na een week herkenden we verschillende kwaliteiten: slap/krachtig, droog/nat, warm/koud, voor in de hand/achter, kort of lang vasthouden. Volgende vraag: wat verandert er in de loop van de kleuterklas tot eind bovenbouw? Is er een verandering tussen de handdruk ’s ochtends en bij het weggaan? En heb je daar invloed op? Zes weken lang heeft het college telkens met een andere vraag geleefd en is iedereen benieuwd geweest wat de ander gevonden had en is de ontmoeting met de kinderen anders geweest. De gemeenschap is er door versterkt en iedereen is frisser, vitaler geworden. Tenslotte was er een nieuw inzicht gewonnen, dat aan anderen overdraagbaar was.

Een gemeenschap die zich niet aldoor vernieuwt door gezamenlijk nieuwe dingen te vinden, sterft. De mensen van het begin van de 21e eeuw zijn niet meer zo vitaal als de mensen het 50 jaar geleden waren. Toen konden velen nog 24 uur per dag en als het moest 7 dagen per week beschikbaar zijn. Thans is vrijwel iedereen door haast, door de vele shockerende gebeurtenissen, door een verstoord milieu, ongezonder geworden. Daarom is wat vroeger kon nu niet meer mogelijk. En het moet ook niet meer. Maar door het samen onderzoek doen kun je de individuele vitaliteit weer verhogen. Het is aan de tijd om als gemeenschap actief in ontwikkeling te zijn door initiatief te nemen in het verfrissen en vernieuwen van je gezichtspunten.

Heel vaak vormt dit soort activiteiten de sluitpost in de planning (en ook in de financiële begroting). Eerst moeten allerlei verplichtingen, administratieve taken, controles enz., voor de overheid verricht worden. Dodelijk vermoeiend! Maar je kunt dezelfde taken ook verbinden met een eigen vraag (in de observatie bijv. van het unieke van elk kind of in het je herinneren van wat je zelf hebt gedaan in de onbedoelde gelukte handelingen) en dan geeft hetzelfde werk (maar met een extra gezichtspunt gedaan) energie! Het extra vreet niet kracht, maar het geeft kracht.

Hoe kun je met vreugde als tijdgenoot present zijn?

Om deze laatste stap te doen vertel ik kort de inhoud van een artikel, dat ruim 15 jaar geleden in het weekblad van de Nederlandse artsen Medisch Contact verscheen. Prof. Marco de Vries, patholoog-anatoom schrijft over enkele wondergenezingen die hij in zijn archief heeft gevonden. [2]

Een vrouw, 64 jaar, ligt in een verpleegtehuis. Veertien jaar tevoren heeft ze een operatie aan de borst ondergaan wegens carcinoom, nu heeft ze een sterk vergrote lever vol metastasen, elke twee weken moet vocht uit de buik worden afgetapt, ze is volgens iedereen aan haar laatste levensweken bezig. Op een dag zit ze op de rand van haar bed als haar man op bezoek komt en zegt: ik wil naar huis terug, hier ga ik alleen maar dood. De zuster die de man op de gang was tegengekomen had gezegd: “Uw vrouw is niet meer zo aardig en meegaand als vroeger.” Ook de man merkte een houdingsverandering en zei: “Zo was ze niet opgevoed.” De man ging op de wens en het besluit van de vrouw in en zorgde dat er hulp thuis kwam, zodat ze het samen aankonden. De patiënt mocht voor de buikpuncties (elke twee weken) in het verpleegtehuis terugkomen. Ze kwam eerst na drie weken terug, toen na zes weken en daarna helemaal niet meer. Het verslag werd 10 jaar later geschreven, de lever was in grootte teruggegaan er was geen ascites meer en de vrouw was gezond.

Wat was er bij deze uitzonderlijke genezing gebeurd?

In de eerste plaats was de vrouw autonoom geworden. Ze had gezegd: hier zal ik doodgaan, maar ik doe het anders. Ik doe niet aan de gebruikelijke statistiek mee, ik ga mijn eigen weg. Ze maakte van een gesloten systeem, waar uitsluitend naar voorspelbaarheid op het biochemische vlak werd gekeken, een open systeem waar haar zingeving en wil naar de toekomst een rol speelden. Doordat ze met het Ik intensief present was, veranderde het ziekteverloop. Maar er gebeurde nog iets anders en daarom vooral vertel ik dit verhaal.

Haar man zei “ja” op haar besluit en maakte deze nieuwe instap voor haar mogelijk. Hij stond garant voor de ontwikkeling van de ander.

Deze publicatie deed 15 jaar geleden in de medische wereld nogal wat stof opwaaien. Thans is het idee, dat iemand door zijn innerlijke instelling het verloop van ziekte kan beïnvloeden. al veel meer vertrouwd geworden, (al is het bovengenoemde voorbeeld een uitzondering). Het is een nieuwe mogelijkheid, die pas in de twintigste eeuw bewust is geworden en nog maar sinds kort concreet in de praktijk gebracht wordt.

Het autonoom worden hoort bij het individualiseringsproces, dat een belangrijke rol speelt in het huidige maatschappelijke leven. Iedereen moet in de gelegenheid zijn om zichzelf te ontwikkelen.

Nóg nieuwer is het streven garant te willen staan voor de ontwikkeling van iemand anders. Dat berust op een nieuw besef: dat de mensen in hun ontwikkeling afhankelijk zijn van elkaar. Een ander mens helpt mee aan jouw ontwikkeling. Je kunt het niet alleen. Maar ook omgekeerd: je kunt meewerken aan de ontwikkeling van andere mensen. Je kunt je daarvoor ïnzetten (zoals de echtgenoot van de zieke vrouw uit het verpleegtehuis dat deed). Je kunt daarvoor ruimte maken. Uiterlijk, maar vooral ook innerlijk.

Het voorbeeld, dat me daarbij altijd weer in herinnering komt is Nelson Mandela, die bij het verlaten van de gevangenis (na 26 jaar) zei: ” Ik heb mijn bewakers vergeven”.
Vergeven is een vorm van geven. Mandela, die een nieuwe levensfase inging, maakte zo ruimte voor de mensen die hem aldoor bewaakt hadden, dat ze ook een nieuwe ontwikkeling konden beginnen. Door hen te vergeven.

Het vergeven is een nieuw principe, een jong vermogen in de mensheid. Vroeger – en ook thans nog heel vaak – was het “oog om oog tand om tand”. Dat was het voorchristelijke maatschappelijke principe. Sinds het begin van het Christendom is het principe van de vergeving mogelijk. Anders gezegd: het een ander lief te kunnen hebben als je zelf.

Nog anders gezegd: de ontwikkeling van een ander net zo belangrijk te vinden als je eigen ontwikkeling.

Daarmee hangt samen, dat in de twintigste eeuw ook een nieuw bewustzijn is ontstaan over de werkzaamheid van het lot. Over karma en reïncarnatie.

Vroeger bestond het bewustzijn van reïncarnatie vooral in het Oosten. Het hindoeïstische kastensysteem was alleen te verdragen als je de tijdelijkheid ervan in één incarnatie kon zien. In het boeddhisme kende men de reïncarnatie als het rad van de wedergeboorte en hoopte dat dit spoedig zou eindigen en men in het Nirwana zou komen. Weg van de aarde. Eindigen van het karma.

Maar sinds de negentiende eeuw al kwam er een ommekeer, met name in het Westen. Henri Ford was overtuigd van de werkelijkheid van de reïncarnatie. Hij verlangde naar ervaringen, waardoor hij zich kon ontwikkelen. Dat konden alleen aarde-ervaringen zijn, waar weerstanden overwonnen dienden te worden. Daarvoor was één leven niet genoeg. Wat zich ontwikkelt is het Ik, dat reïncarneert. Maar het heeft het karma op aarde als uitdaging nodig.

Deze nieuwe instelling tot het lot leidde tot nieuwe inzichten in de twintigste eeuw. Rudolf Steiner bracht een uitbreiding van de gezichtspunten over het karma, omdat hij waarnam, dat de mens in de twintigste eeuw tot nieuwe daden in staat was.

Het karma heeft niet alleen het aspect van het verleden – vorige aardelevens, die ons een bepaalde constitutie bezorgen, die ons vermogens maar ook onvermogens geven, gebeurtenissen die het lot arrangeert maar het heeft ook met de toekomst te maken. In de wijze waarop we met de lotsgegevens omgaan, scheppen we nieuw karma. Het karma uit het verleden noemt Steiner het maankarma, het overkomt ons. In het scheppen van het nieuwe karma, door Steiner het zonnekarma genoemd, is de zon opgegaan.

We zien de wereld om ons heen in vrijheid. Maankarma en zonnekarma zijn niet los van elkaar. Het verleden en de toekomst ontmoeten elkaar in het snijpunt van het nu. En daar speelt zich het lot in het bewustzijn af. We kunnen de situatie die we aantreffen als kans, als iets wat ons wordt aangeboden, waarnemen. Onze constitutie, onze al dan niet begaafdheden, maar ook de gebeurtenissen die op ons toekomen, kunnen we als mogelijkheden, als opstap beschouwen.

“Today is a gift, that’s why we call it present”.

Het gaat niet alleen om het aflossen van een schuld van vroeger of het aanvullen van een tekort (om het afrekenen met het verleden), maar de mogelijkheid bestaat om nieuwe kiemen te leggen, om iets nieuws, iets extra’s te scheppen.

Dat is mogelijk geworden door twee feiten. Rudolf Steiner heeft die twee gegevens waargenomen. Hij heeft het niet uitgevonden of bedacht, maar gezien, dat er nieuwe potenties waren in de mensheid.

Het eerste gegeven is, dat het bewustzijn van alle mensen is gegroeid. Het Ik is in functie getreden en kan creatief handelen. Niet alleen bij enkelingen, bij iedereen en mondiaal. De bewustzijnszon van de individuele mens is gaan schijnen. Dat is de vrucht van het individualiseringsproces.

Het tweede feit is dat er in de mensheidsgeschiedenis veranderingen zijn opgetreden. Het tijdperk van Mozes met de stenen tafelen met de tien geboden en het principe “oog om oog en tand om tand” is afgelopen. Het heeft plaats gemaakt voor de komst van Christus, die het principe van het vergeven bracht en die voor het mensen-Ik nieuwe mogelijkheden heeft geschapen. Het met Christuskracht vervulde Ik wordt wakker voor zijn medemens. Het individualisme moest bereikt worden. Het hoort bij deze tijd. Het krijgt zijn zinvolle vervolg in het “Heb uw naaste lief als u zelf”.

Door de Christuskracht kan de individuele mens er naar streven zich met steeds meer mensen te verbinden. Veel hangt ervan af, hoe men vanuit de eigen kern handelt. Of men voor zichzelf daden verricht of probeert deel te zijn van een groter geheel. Men kan zijn handelen in dienst stellen van een gemeenschap, en die kan steeds groter worden. Eerst de eigen groep, dan het instituut, dan de heilpedagogische beweging als zodanig.

Tenslotte kan men zijn werk in dienst stellen van een tijdperk. Dan is de groep voor wie men werkt zo groot geworden als de mensheid. Dan kan de inspiratie van een nog hoger wezen dan een aartsengel komen. De tijdgeest kan werkzaam worden.

Door te leven met de vragen van de tijd creëer je een nieuw netwerk. Je legt verbindingen met andere mensen in de wereld- Dat net is geweven uit nieuwe draden. En die nieuwe draden zijn geweven uit het besef, dat het sociale leven op karmawetten berust. Maar het is een karmarealiteit, die geen gesloten systeem meer is, maar een open systeem is geworden. De individuele mens kan er initiatieven in nemen en de andere mens kan daarop ingaan door er ruimte voor te maken of er aan mee te doen.

Je kunt met vreugde als tijdgenoot in het nu present zijn door vanuit het nieuwe bewustzijn voor het karma te werken. Dat is in het algemene leven van betekenis, maar het is ook mogelijk in de diverse sectoren van het leven, in de pedagogie, in de geneeskunde en zeker in de heilpedagogie.

Je kunt je altijd afvragen bij de kinderen waarmee je werkt en die problemen hebben: hoe kan ik dit leven vanuit het karma begrijpen? Wat is het kind van plan, wat is de bedoeling van zijn hogere wezen om zich met deze handicap te willen uiteenzetten? Dat is een vraag, die vooral naar de toekomst is gericht. Welke krachten worden in deze stuwing, die door de belemmering wordt veroorzaakt, gewekt? Eventueel zullen die krachten pas in een volgend leven gebruikt kunnen worden. En in die zin is het werken met de karmagedachte het werken met de krachten van de hoop op de toekomst.

Samenvattend: wanneer je in de individuele terugblik zoekt naar de onbedoeld gelukte handelingen, wanneer je als gemeenschap door onderzoek je telkens vernieuwt, en wanneer je als tijdgenoot door het nieuwe venster van het karmabewustzijn naar het leven probeert te kijken, dan kun je met vreugde in het heden present zijn. Daarmee ontstaat de mogelijkheid, dat een verbinding gelegd wordt met de individuele engel, met een wezen uit de aartsengelenwereld en tenslotte met de tijdgeest.
.
[1] GA 182/138  
Vertaald en hier te lezen
[2] Prof. Dr. MJ.de Vries, “Crisis en transformatie, lessen van wonderbaarlijke patiënten”, Medisch Contact. 13 juni 1986.   Hier als boek.

.

Gezondheid, m.n. die van de leerkrachtalle artikelen

Gezondmakend onderwijs voor de kinderenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

Geen vreugde en snel moe (Rudolf Steiner Citatensite, 7 september 2019)

Zie ook de artikelen over ‘sociaal gedrag‘ bij Sociale driegeleding (onder nr. 5).
.

940-870

.

.