Tagarchief: Ik en egoïsme

VRIJESCHOOL – Sociale driegeleding (5-9)

.
In de jaren eind vorige eeuw was er binnen de vrijeschoolbeweging een streven om zoveel mogelijk (bestuurlijk) te werken vanuit de gedachte van de sociale driegeleding.
Dat lijkt in het eerste kwart van deze eeuw flink verwaterd.

Als archiefstuk, en wellicht weer als toekomstige kiem, hier een aantal gezichtspunten.
Die zijn ook vandaag nog actueel: wat stralen we uit naar on ze leerlingen, hoe gaan we met elkaar om? Enz.
.

Verslag van de tweede studiebijeenkomst “Vrije School en sociale driegeleding”, d.d. 29 maart 1983 op de Reehorst te Driebergen.
.

Vrij geestesleven als scholingsweg voor de sociale omgang in de school.

Inleider: Jack Moens

Aan het begin van de avond stelde JM de vraag wat er gedaan was met de ervaringen van de vorige bijeenkomst, in de concrete situatie op school. De meeste aanwezigen hadden de avond ervaren als stimulerend, krachtgevend en inspirerend; het toen gezegde was voor iedereen herkenbaar en toepasbaar in de eigen situatie. Over het algemeen werden de ervaringen, zowel schriftelijk (via mededelingenbladen) als mondeling doorgegeven aan ouders, colleges en besturen. Veel concrete initiatieven waren er echter nog niet uit voortgekomen.

Aanhakend aan de opmerkingen over de heersende onzekerheid bij de drie geledingen binnen de school, over eigen doel, status, verantwoordelijkheden en onderlinge werkwijze, merkte JM op, dat we in een ik-gerichte tijd leven. Men is daarbij zeer sterk op zichzelf betrokken, zoekende naar de werkelijkheid, de werkelijke waarde van dat “ik”. In die onzekerheid over het eigene ligt de oorzaak van veel storingen in het omgangsleven. Maar in diezelfde onzekerheid ligt ook de bron, de aanzet tot nieuwe ontwikkelingen. Want het is onze opdracht om onszelf te vinden, te zoeken naar onze wezenlijke kern, de geestelijke mens. Onder de druk der omstandigheden (economische recessie, staatsbemoeienis etc) worden we echter steeds meer gebonden aan aardse materialistische krachten en steeds weer afgehouden van een opstijging naar de geestelijke wereld. Willen we krachten ontwikkelen, die ons in staat stellen uit onszelf te komen, die ons in staat stellen de juiste sociale inrichtingen te scheppen, dan moeten we teruggaan naar de bron, waaruit ons die krachten toestromen, het geestesleven.
Ook Steiners beginpunt om te komen tot maatschappelijke hervormingen was.- (en is) het vrijmaken van het geestesleven uit de omklemming van economie en staat (zie  GA 23     De kernpunten van het sociale vraagstuk

Geestesleven

Wat is dat nu: geestesleven? We zijn vanavond bijeen in een gezamenlijke zorg voor de Vrije School. In die zorg ontmoeten we elkaar. Willen we echter verder komen, dan moeten we ons ervan bewust zijn dat we ons niet ten bate van onszelf, maar voor de ander moeten ontwikkelen. Wij moeten leren in onszelf ruimte te laten ontstaan opdat we de ander innerlijk kunnen ontvangen, die ander wezenlijk, als geestelijke realiteit, kunnen ontmoeten.

We moeten leren de ander te zien in zijn geestelijke kern, daarbij onze eigen gevoelens, begeertes, sympathieën en antipathieën terughoudend. Deze oefenweg brengt ons geleidelijk tot het erkennen van de geestelijke wereld als realiteit. Het gaat er daarbij niet om antroposofische literatuur van buiten te leren, want dan begrijp je nog niets van de geestelijke wereld. Verdiep je daarom eerst in de mens tegenover je, in diens karakteristieken, zijn biografie, en leer zijn wezenskern kennen. We zijn echter nog zo sterk met onszelf, onze groep, onze school bezig, dat we te weinig open staan voor de ander en geen wezenlijke interesse hebben. Volgen we echter de oefenweg, dan worden we wakker aan die ander, want we zien het geestelijke altijd eerst bij de ander, en dan pas bij onszelf.

Wij herkennen dan ook wat ons bindt, onze gemeenschappelijke idealen, onze oergedachten, de wezenlijke ideeën die ons drijven, die ons de vraag voorleggen: waarom zijn we hier, wat doen we hier, waarom ben jij leerkracht, ouder etc? Dan zien we de mens werkelijk als geestdrager, dan ervaren we de geestelijke wereld, (zie ook GA 257/104   De antroposofische beweging, voordracht VI).

Wij leven in het ik-tijdperk, dat is al vaker geconstateerd. Dat “ik” is kwetsbaar en uit onzekerheid overschreeuwt het zichzelf: ik heb niks te maken met een ander,.. dat is mijn goed recht, wie doet me wat, etc. etc.

Dat begrip van wat vrijheid is, was niet datgene wat Rudolf Steiner met Vrij Geestesleven bedoelde. Het was niet de vrijheid maar te doen wat je wilt; integendeel, het is de vrijheid dat te doen wat in je diepste wil ligt, niet voor jezelf, maar voor de ander. Die onbaatzuchtigheid moeten we in onszelf wekken. En met die onbaatzuchtigheid moeten we dan onze scholen zó inrichten dat we onze oergedachten kunnen verwezenlijken tussen de mensen, zodat de jonge mens tot werkelijk mens kan uitgroeien, uitgroeien tot een mens die zich zelf bewust is geworden, een wezenlijk “ik” heeft. Dat “ik” is dan geen illusie, geen product van de omgeving, het is een kracht, een directe ervaring van het Vrije Geestesleven.

Het zal duidelijk zijn dat in een vrij geestesleven zich allerlei verschillende “ik-ken” manifesteren. Leidt dat nu niet tot versplintering? Tot desintegratie?

Om deze vragen te beantwoorden moeten – we wederom – teruggaan tot de voorgeboortelijke, geestelijke wereld. Vanuit die spirituele wereld komen impulsen op aarde, incarneren de mensen. Op een ogenschijnlijk willekeurig moment komen een aantal mensen bijeen en willen iets: ze nemen het initiatief tot het stichten van een school.
In de eerste fase van zo’n geestelijke impuls komt tot uiting dat het initiatief gedragen wordt door een aantal individuen, “ik-ken”, die verbonden zijn in een groot enthousiasme, een grote werkkracht, een persoonlijke lotsverbondenheid.

In de daarop volgende fase merkt men dat die geestelijke impuls dan ook werkelijk op aarde gekomen is, en onderworpen raakt aan aardse beperkingen. Men moet onderkennnen dat de mens steeds meer gekluisterd is aan de aarde, aan de materie, en dat de opening naar boven, naar het geestelijke zich sluit. Op dat moment openbaren zich binnen de scholen de grootste problemen. Er ontstaan organen (colleges, ouderraden etc.) die als het ware los staan van het ‘lichaam’ van de school. Ieder orgaan meent dan dat het belangrijker is dan een ander. Die versplintering is alom te zien. Zoals ook in een menselijk lichaam het ene orgaan niet boven het andere staat (dan word je ziek), zo ook geldt dat voor de Vrije School: ook die kan ziek worden. Dit ziekteproces kan in twee richtingen uitgroeien:

1. Naar een creatieve chaos, waarin angst om zich vast te leggen, uit te spreken, afspraken te maken, hoogtij viert.

2. Naar een over-georganiseerd geheel, een super-structuur, die door een overmaat aan bureaucratie zichzelf verstikt.

Daartussenin ligt de derde weg: een levend organisme, dat de ontwikkelingen van het kind ten goede komt; een orgaan heeft daarbinnen alleen een functie in het geheel van het lichaam. 

In deze tweede fase moeten we dus trachten een levende schoolorganisatie op te bouwen, waarin het zgn. functie-organisme geen kans krijgt.

In de derde fase moet de school, eenmaal volgroeid, zich bewust worden van haar culturele opgave, en maatschappij-vernieuwend naar buiten treden. De school moet daartoe aan de wereld laten zien een levende impuls op spiritueel gebied te zijn.

Dit gebeurt nu nog te weinig; voor de toekomst echter is dit van groot belang. Concluderend kunnen we zeggen dat ook de school een levensweg doormaakt: een initiatief komt op aarde en zaait zich uit onder de mensen; nieuw leven ontstaat voor weer nieuw zaad in de toekomst. Juist in deze tijd is dat nieuwe leven zichtbaar in de Christus-figuur: Christus als ware mens, die zich voortdurend openbaart tussen mensen die elkaar wezenlijk ontmoeten.

Na de pauze
waarin in kleine groepen werd gediscussieerd over de consequenties van het hierboven gestelde in de eigen concrete schoolsituatie, kwamen direct een aantal vragen en opmerkingen naar voren die door JM en passant werden behandeld.

Over de werkelijkheid van het geestesleven

Het geestesleven moet absoluut merkbaar, voelbaar zijn. Alleen een zoeken, een streven ernaar kan niet voldoende zijn. De spirituele ‘substantie’ moet aanwezig zijn, anders kan het niet stimulerend werken, pakkend zijn voor jonge leerkrachten en jonge ouders, onervaren bestuursleden.

De enige overlevingskans voor de VS is het opbouwen en in standhouden van die innerlijke kracht. Dat geestesleven moet dus concreet zijn, sterker nog, je kan je afvragen wat dat wezen wil, welke richting het wil gaan. Dat proces kun je beschrijven in een beeld, bv. in een biografie van de school. Dat is dan ook helemaal niet abstract, dat beeld leeft vanuit de offerkracht van de mensen die de school dragen: daar wordt de geestelijke wereld tot realiteit.

Over de ‘ik-cultuur’ en de persoonlijke tegenstellingen

Wij moeten af van de illusie dat het op een VS altijd harmonieus zou moeten toegaan.
In onze tijd geldt dat harmonie-model niet meer. De individualiteit van de mens is nu eenmaal geboren, oude normen en waarden vallen daarmee weg. Tegelijkertijd ontstaan echter nieuwe gemeenschappen op grond van wat mensen gemeenschappelijk willen. We zijn natuurlijk wel verschillend, uniek, eigen persoonlijkheden, maar we zijn ook direct afhankelijk van elkaar. Niets kan er gebeuren zonder de ander, en je kunt alleen verder komen als je je spiegelt aan de wil van de ander, daarna ruimte maakt om de individualiteit van de ander zichtbaar te maken in jezelf. Op deze wijze kunnen individuen toch samen iets nieuws maken. Men moet dus a.h.w. die verschillen productief maken, vruchtbaar maken t.o.v. het geheel.

We moeten ervoor oppassen echter niet te zeer aardse krachten (scheidende krachten) te laten overwinnen: dat leidt tot verharding, eigenliefde, specialisatie en eenzijdigheid. Daarom ook moeten we de zin van het anders-zijn leren begrijpen, zodat we met al die verschillende krachten iets kunnen opbouwen. Dit nu kan alleen als er ondanks verschillen een werkelijk onderling vertrouwen heerst. Want dan pas kunnen we in een structuur werken die we uit eigen vrije wil scheppen, en die toch hiërarchisch is. Dit kan ook, nl. in een mandaat-organisatie, als tussenweg tussen de verlammende beperkingen van aristocratie en democratie. Ontbreekt dat vertrouwen dan is het dodelijk, dan is er geen basis voor een gemeenschap die een school draagt. Ook in dat vertrouwen moeten wij ons oefenen, leren onbaatzuchtig te zijn. We moeten leren verantwoordelijkheden te delegeren, verantwoordelijkheden op ons te nemen, en ieder de gelegenheden te geven fouten te maken.

Over besluitvorming en menselijke omgang

Het zal van steeds groter belang zijn tot een zuivere besluitvorming te komen. We zullen tot een goede wederzijdse informatie-verzorging moeten komen, vooral moeten leren goed te luisteren, en af te tasten of een besluit wel door alle geledingen van de school gedragen wordt. In een besluit moet datgene gezaaid worden, wat in alle geledingen kan ontkiemen tot heilzame impulsen voor de toekomst. Besluiten moeten zó genomen worden dat de gehele gemeenschap ze kan dragen, ook al zijn individuen het er niet mee eens.

Het omgangsleven, dat uitgaat van de realiteit van het vrije geestesleven, overbrugt de spanningen tussen het individuele ‘ik’ en het geheel (school of maatschappij).

In de gelijkwaardigheid van de ontmoeting van mens met mens manifesteert zich het geestesleven dat als bron van kracht en inspiratie onuitputtelijk is.

Verslag: Rob Zijlma

.

Sociale driegeledingsamenwerking

Sociale driegeleding: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3404-3202

.

.

.