.
Mineralen ~, planten -, dierenrijk
GESTOLDE FASEN IN DE EVOLUTIE
Steen, plant en dier, ze behoren tot onze directe omgeving. Tot ieder van de drie hebben we echter een andere verhouding.
Hoe kunnen we ze zien in ‘de draad’ van de menselijke evolutie? Een beschouwing naar aanleiding van de aanwezigheid van deze drie natuurrijken in de kerststal.
Wanneer tegen Kerstmis allerwegen onder kerstbomen kerststalletjes worden opgesteld, met het Jezuskind in het kribje en Jozef en Maria aan weerszijden, ziet men bijna altijd ook os en ezel.
Lange tijd geleden zag ik veel kerststallen in Bohemen, met veel meer dieren erom heen. Men kreeg de indruk dat het de bedoeling was het hele dierenrijk te vertegenwoordigen. Er waren ook rijkelijk veel planten te zien, terwijl stenen ook nooit ontbraken. Aanvankelijk heb ik daar niet bij stil gestaan, doch langzamerhand is het tot mij door gaan dringen dat dit op een traditie berust, waarin een vroegere wijsheid zich nog uitspreekt, die wij langzamerhand uit het oog dreigen te verliezen. Het Kerstkind wordt geboren en dieren, planten en stenen – de rijken der natuur -staan ‘peet’. Waarom?
Ik meen, dat slechts de onthullingen van Rudolf Steiner hier licht kunnen brengen.
De drie natuurrijken, stenen, planten en dieren, die vóór het verschijnen van de mens op aarde ontstaan zijn worden gewoonlijk beschouwd als deel van zijn evolutie, dat wil zeggen dat de mens tenslotte uit het dierenrijk voortgekomen is. Dit laatste moet men dan weer uit het plantenrijk ontstaan denken en dit ten slotte weer uit het minerale rijk. Het is hier niet de plaats om deze gedachtegang ter discussie te stellen. Hoogstens kunnen wij zeggen dat 200* jaar intensief wetenschappelijk denken voor het raadsel van de verhouding van de mens tot deze drie rijken, geen bevredigende oplossing heeft gevonden.
Belicht vanuit de antroposofie is de mens nooit een dier, nooit een plant en nooit een mineraal geweest, doch hij heeft het dierenstadium, plantenstadium en minerale stadium doorlopen.
Hier mag niet verzwegen worden dat een moderne onderzoeker, Erich Blechschmidt, onafhankelijk van deze gegevens, tot het inzicht gekomen is dat de mens nooit een dier, doch altijd een mens geweest is. Rudolf Steiner spreekt erover, dat de mens in een eerste stadium, dat het minerale genoemd kan worden, slechts een fysiek lichaam geschonken kreeg, dat uit een ‘warmte-vorm’ bestond.
In een volgende fase werd de mens het leven geschonken, terwijl zijn substantie zich ten dele tot ‘lucht’ verdichtte.
In de derde fase werd de mens de ziel geschonken en de substantie verdichtte zich verder ten dele tot het ‘vloeistofachtige’.
In de vierde fase tenslotte werd de mens zijn geest geschonken, terwijl de substantie zich ten dele nog verder verdichtte tot ‘aarde’, dat wat wij nu de minerale wereld noemen.
Wat hiernaast vermeld moet worden is, dat van elke fase een gedeelte zich afsplitst wat zich niet verder ontwikkeld heeft, zodat wij een rijk gekregen hebben dat alleen het ‘lichamelijke’ element bevat, een tweede rijk dat lichaam en leven vertoont en een derde rijk dat lichaam, leven en ziel bevat.
Het zal de lezer niet veel moeite kosten, te herkennen dat wij hier met het mineralenrijk, plantenrijk en dierenrijk te doen hebben, waarbij men zich voor ogen moet houden, dat de geleidelijke verdichting, die van warmte naar lucht, naar water en naar aarde plaats heeft gevonden en heeft geleid tot het beeld van de rijken zoals zij nu zijn. Men kan begrijpen dat het minerale rijk dus het langste verleden heeft en de mens pas betrekkelijk aan het begin van zijn ontwikkeling staat.
Vreugde
Ik zou nu verder drie formules willen uitspreken, waarvan ik hoop dat men zal kunnen merken dat zij in een logisch verband met het voorafgaande gedacht kunnen worden en ook de rijken geleidelijk aan in een geheel nieuw licht doen zien.
Het dierenrijk is de belichaming van een overmaat aan begeerte, die voor de mens een belemmering geweest zou zijn zijn mensenfase te beginnen.
Het plantenrijk is de belichaming van een overmaat aan vitaliteit, die voor de mens een belemmering geweest zou zijn in zijn dierenfase te komen.
Het mineralenrijk is de belichaming van een verdichting, die de mens belemmerd zou hebben tot de plantenfase te komen. Wij kunnen nu ook zeggen: daardoor is de mens in staat te leven op het mineraal, van de plant, met de dieren, onder de mensen.
Wanneer dit over mineraal, plant, dier en mens gezegd is, moeten wij niet verzuimen te beseffen wat het zeggen wil, ons op de vaste grond te kunnen verheffen, wat een vreugde wij kunnen ondervinden door het ‘kunnen staan’.
De plant daarentegen is de bron van het menselijk leven. Wat een vreugde beleven wij niet aan het plantenrijk.
Op drievoudige wijze kennen wij de plantenzegen, die ik als volgt pleeg aan te geven:
wij hebben mooie planten om naar te kijken, dikke planten om van te eten en onvolledige planten – die nog, wat ‘te zeggen hebben’ – om mee te genezen.
Wat zijn dieren? Wezens die ons dienen, doch ook onze vrienden zijn. Er zijn weinig woorden voor nodig om ons eraan te herinneren welk een vreugde wij aan dieren kunnen beleven. Wanneer wij echter tevens denken aan de zo-even gegeven definitie, verandert dit gevoel vóór alles in een van dankbaarheid.
Wanneer tenslotte over het ‘onder de mensen’ leven ook als een bron van vreugde gesproken wordt, hoor ik in gedachten stemmen, die veel kritiek op hun medemens hebben en deze gedachte in twijfel zouden willen trekken. Laat men zich echter eens voorstellen wat het betekent, eenzaam te zijn, naast het samen-zijn met onze medemensen. Laten we niet vergeten hoe sterk de liefdeband met andere mensen zijn kan.
Verantwoordelijkheid
Men spreekt te veel over het slechte in de mens en vergeet daarbij het goede dat in alle mensen te vinden is, dat wij elk ogenblik van de dag meemaken. Doch wij moeten dan niet in de eerste plaats denken aan de regeringsleiders, de bekende staatslieden. Ik wil geen kwaad van hen zeggen, doch ik zou erop willen wijzen, dat het werkelijk goede gezocht moet worden in de kleine dingen, die zich voortdurend om ons heen afspelen, kleine attenties, kleine offers, een vriendelijke blik, een helpende hand. Waardoor kunnen wij dankbaar zijn? Doordat in elk mens iets van dit goede leeft. Het is het zelfde mysterieuze iets in de mens, waardoor hij zijn vrijheid beleeft en zijn verantwoordelijkheid voelt, ook wanneer dit niet elk ogenblik aan den dag treedt. Het is er, in elk mens op de wereld. Vroeger was dat niet zo. Mag ik nog een keer in een enkele formule uitdrukken hoe in vroegere tijden de mensen met hun leiders, die destijds vaak koningen genoemd werden, leefden?
‘De volkeren hingen aan de koning, de koningen hingen aan de hemel.’ Dit betekent, dat de mensheid tenslotte nog geheel afhankelijk was van richtlijnen, die direct vanuit de geestelijke wereld aangegeven werden. Niet alleen in mythologische verhalen, ook het hele Oude Testament getuigt van deze afhankelijkheid van de mens. De mens was nog niet goed. ‘God was goed.’
Dit veranderde op dat ogenblik, dat datgene wat de mensheid eens van buitenaf geleid had, in de mens ging wonen: toen een goddelijk wezen de mens volgde in datgene, wat altijd genoemd wordt ‘de zondeval’. Het is zelfs niet moeilijk om wat over het ontstaan van het dierenrijk gezegd is, ook hiermee in verband te brengen.
Offer
Door dit alles heen loopt ‘de draad’ van de menselijke evolutie. Het algemeen herkennen van deze evolutie in de natuur, een paar honderd jaar geleden, heeft een golf van enthousiasme in de wetenschappelijke wereld veroorzaakt. Wanneer we ons een ogenblik voor de geest halen dat mens-zijn onverbrekelijk verbonden is met ontwikkeling, met evolutie dan moeten we even terugdenken aan de rijken, die door hun achterblijven ons het mens-worden mogelijk gemaakt hebben.
Stenen, planten en dieren kunnen zich nooit ontwikkelen. Dit geldt zeker voor die wezens die de rijken geschapen hebben en ze in stand houden. Zij zijn daardoor buitengesloten van de evolutie, doch men moet dit vóói alles zien als een grandioos offer.
Wat tot nu toe gezegd is, leeft in het gedicht van Christian Morgenstern
‘Die Fusswaschung’:
Ich danke dir, du stummer Stein,
und neige mich zu dir hernieder:
Ich schulde dir mein Pflanzensein.
Ich danke euch, ihr Grund und Flor,
und bücke mich zu euch hernieder:
Ihr halft zum Tiere mir empor.
Ich danke euch, Stein, Kraut und Tier,
und beuge mich zu euch hernieder:
Ihr halft mir alle drei zu Mir.
Wir danken dir, du Menschenkind,
und lassen fromm uns vor dir nieder:
weil dadurch, dass du bist, wir sind.
Es dankt aus aller Gottheit Ein-
und aller Gottheit Vielfalt wieder.
In Dank verschlingt sich alles Sein. *
Wat ‘mensenkind’ betekent, is hopelijk tussen de regels door uit het voorafgaande duidelijk geworden. Het is datgene, wat met het woord ‘het goede’ aangeduid is. Dit alles heeft echter zijn gevolgen. De scheppende wezens die met de drie rijken verbonden zijn, kunnen weer opgenomen worden in de stroom der evolutie, wanneer zij daartoe bevrucht worden door hetgeen wat de mens tegenover de rijken doet, dat wil zeggen dat hij ze leert begrijpen, dat hij leert dankbaar te zijn en dat hij op de juiste manier met ze om leert gaan. Wat dit laatste betreft, wil ik hier liever niet in verwijten treden, die ons op de lippen kunnen komen wanneer wij er aan denken wat de mens dieren, planten en mineralen op het ogenblik aandoet. Laten wij terugkeren naar de eerste zinnen, toen gezegd werd dat de rijken ‘peet staan’ bij de geboorte van datgene, dat de bron kan worden van hun ‘bevrijding’.
*Hoe dank ik U, Gij stille steen,
en neig ik nederig mij tot U:
aan U dank ik mijn planten-zijn.
Ik breng U dank, Gij plant en steen
en maak een buiging naar U heen:
het dieren-zijn viel mij ten deel.
Ik dank U, steen en plant en dier,
en buk mij diep voor U terneer:
door U pas kwam ik tot mij zelf.
Wij danken U, Gij mensenkind,
en knielen, liefdevol en vroom:
want door Uw komen zijn wij hier.
Zo dankt het een het ander steeds
en alles telkens weer elkander:
het zijn omvat slechts dankbaarheid.
(Leen Mees, Jonas 8/9, 14-12-1984)
.
Kerst: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Kerstmisjaartafel
.
393-371
.