Tagarchief: 3e klas Sint Nicolaas

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (28)

.

De inleiding tot dit artikel is Sint-Nicolaas (27)

.

Pieter HA Witvliet
.

Onderstaand verhaal maakte ik om te voorkomen dat de kinderen zich bedrogen zouden voelen, voor de gek gehouden door de volwassenen wanneer ze erachter zouden komen dat Sinterklaas niet bestaat.

Een verhaal – een beeld – heeft de mogelijkheid tot inleven, tot begrijpen op nog een ander niveau dan de gewone mededelingen. Daarop kan slechts een ‘o, ja! ‘volgen. Het beeld geeft meer kans op ‘aha, zo dus’, je neemt het vooral ook op met je gevoel – dat kan zijn met warmte – iets wat bij de kalere opmerking ‘zo zit het’ meestal niet het geval is.

Onderstaand verhaal is niet HET verhaal. Er zijn andere te bedenken.

Maar dit is het motief: ‘wij zijn nu de Sint van toen’ !
Deze versie vertelde ik in de 4e klas, begin november, vandaar de woorden op het eind. Wanneer je het in een andere context vertelt, moet je dat natuurlijk daar aanpassen.
.

HOE SINT-NICOLAAS STIERF EN TOCH VOORTLEEFDE
.

“Wat moet ik nu doen,’ sprak de oude Nicolaas met beverige stem. Hij zei het zacht voor zich heen. ‘Er zijn nog zoveel kinderen die ik zou willen helpen; die ik blij zou willen maken. Maar ik heb die kracht niet meer ’s avonds door de kou langs de huizen te gaan. Ik geloof dat ik niet lang meer op de aarde zal zijn´

En hoewel er een knapperig vuur brandde in de open haard, voelden zijn handen, die bleek zagen, koud aan. In zijn voorhoofd stonden  diepe rimpels. Niet alleen door de ouderdom hadden zij zijn gelaat doorgroefd. Ook  zorgenrimpels waren daarbij.

‘Ik weet niet eens hoe oud ik eigenlijk ben: tachtig, negentig, misschien wel over de honderd. Ik kan het aanvaarden dat ik eenmaal sterven moet; niemand heeft het eeuwige leven. Maar wie zorgt er dan voor de kinderen, als ik dat niet meer kan doen.’

Zijn gedachten gingen terug naar de avond dat hij in een afgelegen oord langs de huizen was gelopen en stil was blijven staan bij het woninkje van de ouders die op het punt stonden één van de kinderen te verkopen, omdat het gezin in grote armoede verkeerde.

Nicolaas had de angst gezien op het gezichtje van het kind; en de tranen in de ogen van de moeder. De vader, die stil en bleek in een hoekje zat. Ongemerkt had Nicolaas een paar muntstukken door het kapotte glas van het raam op de vensterbank gelegd en de andere dag had hij de meubelmaker die in zijn straat woonde, bij zich laten roepen. Hij vertelde hem over het gezin. De meubelmaker die juist een goede knecht zocht, had de vader van de kinderen in dienst genomen. Vanaf die tijd had de man weer werk en het gezin geld om te leven. Er heerste grote vreugde in die familie: het meisje hoefde niet verkocht te worden.

Zo mijmerde Nicolaas verder. Het vuur in de haard ging langzaam uit en hij kreeg het zo koud dat hij zich in zijn bedstede ter ruste legde.

In een grote stad, in een prachtig huis, doofde in een ruime, gezellige zitkamer, ook het vuur in de haard. ‘Wat is er toch veel veranderd in ons leven’, dacht Alonso. ‘Waar is de tijd gebleven, dat ik geen werk had; dat we op het punt stonden, onze oudste dochter te moeten verkopen. Onze grote armoede. En dan: eerst een paar goudstukken in de keuken, waardoor we weer verder konden leven, zonder van ons lief kind te hoeven scheiden; daarna het bezoek van de meubelmaker en de vraag om knecht bij hem te worden. En nu ben ik zelf eigenaar van een grote meubelmakerij; het gaat ons goed; we zijn gezond en gelukkig.

Juan, mijn vroegere baas, heeft nog eens door laten schemeren aan wie ik dit alles te danken heb: de oude Nicolaas. Maar ik mocht aan hem niets laten merken: Nicolaas wilde niet geprezen worden.

Maar nu, nu zoveel jaren. Ik wil hem laten weten wat er van ons geworden is. Mijn besluit staat vast. Ik ga hem een bezoek brengen.’

De andere morgen al pakte Alonso een koffer in met spullen om een aantal dagen van huis te kunnen zijn en na afscheid genomen te hebben van zijn vrouw en zijn dochter – de enige die nog thuis woonde – vertrok hij met zijn rijtuig. Hij gaf de koetsier opdracht er flink de vaart in te zetten, dan konden ze vóór het donker werd de stad bereiken. Aanvankelijk verliep de reis voorspoedig en ze schoten flink op. Maar in de middag, rijdend over een hobbelige stenen weg, kraakte het onderstel van de koets heel hevig en even later zakte, met het geluid van versplinterend hout, de koets door één van zijn assen. Hortend en stotend kwam hij tot stilstand. ‘Die valt hier niet te repareren,’ zei de koetsier na een kort onderzoek.’ “We zullen hulp moeten zoeken!’  ‘Neem jij het paard,’ zei Alonso tot zijn koetsier en rijd vooruit om hulp. Neem je intrek in herberg “De gouden Sinaasappel”; ik zal me te voet verder begeven; het is nog wel ver, maar vroeg in de avond moet ik er toch kunnen zijn.’
De koetsier haastte zich op het paard om zijn verdere weg te vervolgen. Alonso begon te lopen. De weg werd slechter begaanbaar dan hij zich had gedacht. Door de vele regens, die er de afgelopen dagen waren gevallen, lagen er talloze plassen en de anders zo droge grond was op veel plaatsen veranderd in een modderpoel. Lang niet alle stenen waren te zien en vaak verzwikte Alonso zijn enkels. Heel in de verte zag hij wel de stad opdoemen, maar zijn tocht zou veel langer duren dan hij eerst dacht. ‘Ik kom nooit meer voor donker aan,’ dacht hij. Maar hij stapte dapper voort en ondanks de invallende duisternis, die het lopen niet gemakkelijker maakte, hield hij zijn blik gericht op de omtrek van de stad, die toch naderbij kwam. De maan kwam op en gaf hem het nodige licht om de juiste richting aan de houden. Het moest al wel laat zijn, toen hij eindelijk de eerste huizen van de stad bereikte: de luiken van vrijwel alle huizen waren dicht en slechts door een enkel hartje scheen het licht van een flakkerende kaars.

Gelukkig wist Alonso nog wel de weg, al moest hij af en toe even stilstaan om zich de goede richting te kunnen herinneren. “De Gouden Sinaasappel”, mompelde hij. ‘Rechtdoor en daar bij de brug linksaf, langs het water’.
Daar, even verderop, stond het statige huis van Sint-Nicolaas waar hij morgen op bezoek zou gaan. Nog iets verder de meubelmakerij van Juan waar hij zo lang had gewerkt. Daar zou hij natuurlijk ook even binnenlopen.

In zijn woning kwam de oude Nicolaas juist weer uit bed en bij het licht van een nog nauwelijks brandend kaarsje liep hij moeizaam door de kamer op en neer.

‘Dan moet ik het zo doen,’ sprak hij half dromend voor zich uit.

Hij pakte zijn mijter en liep er mee de koude, donkere gang in. Een klein streepje maanlicht verlichtte de ruimte net zo dat hij de deurknop kon vinden en hij opende de deur. Een koude nachtwind waaide hem tegemoet en deed hem huiveren. Op de stoep zette hij de mijter neer. Even later kwam hij terug met zijn staf en daarna volgden de tabberd, zijn onderkleed met het witte koord. Toen hij alles zorgvuldig op de stoep had gedrapeerd, sloot hij de deur – wetend dat hij die niet meer open zou doen…..

Met een tevreden glimlach om de mond sliep hij in om niet meer wakker te worden, in het volste vertrouwen dat iemand het zou begrijpen.

Alonso was bijna bij ‘De gouden Sinaasappel’ toen zijn oog getroffen werd door een kleine schittering verderop. Hij bleef staan en zijn ogen samenknijpend, keek hij wat die lichtspeling kon betekenen. Daar bewoog zich iemand; iemand met een bisschopsstaf in de hand waarop maan – of sterrenlicht weerkaatste. Wat gebeurde daar? Dicht tegen de huizen aan sloop Alonso naderbij. ‘Wie is dat op de stoep van het huis van Sint-Nicolaas?’ Half verscholen in een portiek zag Alonso hoe de wat krom lopende mens opnieuw naar buiten kwam en naast de mijter die hij in een hoekje op de stoep ontwaarde nu ook een wit en rood kledingstuk neerlegde. Alonso wiens ogen nu meer aan de duisternis gewend waren, zag in het flauwe schijnsel van de maan dat het een man was met een lange, zilverwitte baard.

Alonso vroeg zich vertwijfeld af wat dit te betekenen had en wachtte op wat verder komen ging. Maar er gebeurde niets meer. De grijsaard kwam niet opnieuw naar buiten. Het bleef stil in de straat. Alonso, nog altijd zo onopvallend mogelijk langs de huizen lopend, naderde het huis waar zo-even die geheimzinnige gebeurtenis had plaats gevonden.

‘Ja, dit is het statige herenhuis van Nicolaas, dat herinnerde hij zich heel goed. Maar wie legde dan de kleren van de bisschop buiten op de stoep. En waarom. Stel je voor dat iemand die meeneemt. Dan kan Nicolaas niet meer onder de mensen verschijnen en helpen, zoals hij mij en ons gezin ooit hielp. Zou hij dat trouwens nog wel kunnen, hij moet zo langzamerhand toch wel stokoud zijn geworden.’

In een opwelling pakte Alonso alle spullen van de stoep en droeg ze behoedzaam naar de herberg waar hij die nacht zou slapen. Maar van slapen kwam niet veel. Het ‘waarom’ van wat hij had gezien, hield hem klaar wakker. Hij wist het niet en tegen de ochtend viel hij van vermoeidheid toch in slaap. Hij schrok wakker toen er op de deur van zijn kamer werd geklopt: ‘Heer, het is tijd om op te staan’, klonk de stem van de herbergier. Met een schok kwam Alonso overeind. ‘Ik moet me haasten’, dacht hij, ‘ik moet Nicolaas helpen’. Die gedachte overrompelde hem: ‘Ik moet Nicolaas helpen!….. Natuurlijk, dat was de stille wenk die sprak uit de spullen op de stoep. De vinder moet zo zijn als Nicolaas! Maar kan ìk dat wel,’ dacht Alonso. ‘Ben ik wel waardig en ernstig genoeg om zo als Nicolaas door het leven te gaan. Ik ben het niet, maar als ik het wil, dan word ik het. En ik wil het. Zijn besluit stond vast. Niemand hoefde Nicolaas te missen’.

En zo gebeurde het dat Alonso – eigenlijk een Nicolaas de Tweede – voortging in de voetsporen van zijn voorganger.

Je begrijpt, dat ook deze Alonso niet het eeuwige leven had. En toen hij zijn einde voelde naderen, deed hij hetzelfde als de Nicolaas vóór hem: hij legde zijn spullen bij de voordeur.

En een derde Nicolaas kwam en een vierde en zo velen daarna.

En ook vandaag de dag. Wie een echte Nicolaas wil zijn, hult zich in de Sint- Nicolaaskleren en treedt met ernst en liefde de kinderen en de volwassenen tegemoet.

De eerste Nicolaas is lang geleden gestorven, maar de goede mens die hij was, leefde voort in Alonso en in alle anderen die na hem kwamen. En daarom mogen we gerust zeggen dat Sint-Nicolaas nog altijd leeft en zo langzamerhand honderden jaren oud is.

Toen je kleiner was, kon je dit allemaal nog niet zo begrijpen. Nu wel! Nu kun je zelf ook een Sinterklaas zijn!l Dat gaan we met elkaar in onze klas zo goed mogelijk proberen en daarom gaan we nu lootjes trekken en kunnen we aan de slag om voor de ander een waardige Nicolaas te zijn. Als je elkaar met ernst en liefde tegemoet treedt…..

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

367-346

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (27)

.

SINTERKLAAS BESTAAT NIET……

Het slaat een keer toe: het twijfelen aan het bestaan van Sinterklaas. Bij het ene kind wat eerder, bij een ander wat later. Dat hangt van veel factoren af: oudere kinderen – meestal niet de oudere broertjes en/of zusjes: als die ‘ingewijd’ zijn proberen ze het ‘grote geheim’ nog wel even te bewaren.

Het zijn vaak de andere (oudere) kinderen die het geheim bewust of minder bewust verklappen.

En kinderen zijn meestal  goede waarnemers.
Toon Hermans wees ons daar als geen ander op.

Een andere impressie:

Vol verwachting klopt ons hart

‘Op de hoge, hoge daken rijdt de bis­schop met zijn knecht’. Als vijfjarige loop ik te dromen over ’t paard en die schuine daken – nog geen probleem. Moeder legt aan een ouder kind uit: ‘Ja, bij de alleen­staande huizen stapt ’t paard even van ’t dak’. ‘O’.

’s Avonds staan de schoentjes klaar bij de warme zwarte potkachel – mijn blik volgt telkens de kachelpijp, die uitmondt in de kachel. ‘Nina, (kinderjuf) komt ’t lekkers dan niet in ’t vuur terecht?’ – ‘Dat moet je mij niet vragen kind, je vindt ’t lekkers toch in je schoen?’ Nu toch een probleem.

Een jaar later, na een bezoek van de Goede Sint op school meegemaakt te heb­ben, vraag ik thuiskomend: ‘Waarom heeft Sinterklaas watten op zijn wangen?’ Ant­woord: ‘Dat heb je niet goed gezien, ’t is zijn witte baard’. ‘Nee toch, ik heb ’t echt gezien, ’t zijn watten’.

Nog een paar jaar later, 5 december ’s middags om half vier. Starend over de grijze Scheveningse bosjes zie ik mijn vader zoals gewoonlijk gaan wandelen. Over de tafel ligt alleen deze dag een bruin-oranje kleed, een schaar erop, alles voor de pak­jes. Hevig is het verlangen naar vaders te­rugkomst, dan gaat ’t feest beginnen.

Een generatie verder. Op het raam hangt een adventskalender, er is nog niet veel op te zien. Sinterklaasfeest staat straks voor de deur. We zingen onder ’t naar bed brengen met de kinderen ‘Het daghet in het Oosten’. Met volle overtui­ging zingen de kinderen: ‘Hij komt de wol­ken troosten’. Als het liederenrepertoire uitgebreid wordt met ‘Midden in de win­ternacht, gaat de hemel open’, zingt een kind blijmoedig: ‘een engel met ivoren snuit’ (fluit) (geen probleem).

Sinterklaas vereert ons met een bezoek, klimt moeizaam de hoge trap van ’t bo­venhuis op. Een driejarige glipt door de kamerdeur de gang op, ziet de rode mijter steeds dichterbij komen. Als Sinterklaas in de gang staat, zegt de peuter: ‘Wat heeft die meneer een mooie hoed op!’ Na ’t bezoek hoor ik zeggen: ‘Wat lijkt Sinter­klaas op meneer Koos hè?’ Ik denk aan de wattenbaard van vroeger en kan het vol­mondig beamen.

(Wendela van Mansvelt, Jonas 6 13-11-1981)

 

Het is voor veel ouders een probleem:

HOE VERTEL IK DAT SINTERKLAAS NIET BESTAAT

Ik vond in een krant – naam en datum onbekend – het volgende artikeltje:

Het grote geheim van Sinterklaas:
‘Papa, denk je dat Sinterklaas het erg vindt dat ik niet meer in hem geloof?’
Deze vraag van een kind met een wankelend geloof raakt de kern van het dilemma waar veel opvoe­ders mee worstelen: hoe en wan­neer vertel ik mijn kind dat Sinter­klaas niet bestaat?
Pedagoog dr. Bas Levering, werk­zaam aan de Universiteit Utrecht en aan de Fontys Hogescholen, vindt dat kinderen zo lang als kan, recht hebben op het geloof in de goedheiligman: „Kinderen leven tot vier, vijf jaar in een magische wereld. Sinterklaas past daar pri­ma bij. Kinderen zwelgen in het verhaal. Het maakt voor hun ervaringen niet uit. Een grote man in zo’n pak en mijter, de Zwarte Pie­ten. De omgetoverde wereld vin­den ze fijn. Zelfs als ze al weten dat hij niet bestaat. Een volgend jaar zakken ze gerust weer terug in hun geloof Omdat ze dat prettig vinden.”

Levering vindt Sinterklaas – on­langs gekozen tot nummer één van de belangrijkste honderd tradi­ties in ons land – ‘het mooiste wat er is’. Ook om pedagogische rede­nen. „Het is fantastisch om te zien dat kinderen zelf langzaam door­krijgen dat Sinterklaas niet bestaat. Het is voor hun ontwikkeling zeer belangrijk. Als kinderen ‘het’ een­maal weten, komen ze aan de andere kant van de streep, bij de vol­wassenen te staan. Ze voelen zich groot. En kijken opeens heel an­ders aan tegen kinderen die wel ge­loven.”

Eigenlijk staat de hele sinterklaastraditie haaks op de huidige
opvat­tingen over opvoeden, stelt Leve­ring: „Tegenwoordig wordt alles gladgestreken. De ontwikkeling van een kind zou een doorgaande lijn moeten zijn. Maar dat is na­tuurlijk niet zo. Sprongen maken in de ontwikkeling is goed.”
Tegenstanders van liegen zijn er ook. De Amsterdamse pedagoge Channah Zwiep verklaart – op de website opvoeden doe je zo – dat ze haar eigen dochter al op 2-jarige leeftijd ‘op heel laag niveau’ vertelde dat Sinter­klaas niet echt bestaat maar dat het een mythe is. „Kinderen gelo­ven 110 procent in Sinterklaas, en dan blijkt dat verhaal later niet te kloppen. Ik ben nog steeds blij dat ik niet heb gelogen tegen mijn kind.”

En psychotherapeute Riekje Bos­wijk-Hummel schreef in 1988 al het boek De shock van Sinterklaas. Met verhalen van getraumatiseer­de volwassenen. Ouders logen te­gen hen over Sinterklaas en daar­om vertrouwen ze niemand meer. Levering herkent het, maar zo trau­matiserend is het natuurlijk zel­den. „De meeste kinderen ervaren het niet als bedrog.”

‘Goed kijken naar je kind’, is daar­om zijn advies. „Als het zo’n acht jaar is en nog steeds gelooft, moet je het een handje helpen en het wel vertellen. Anders komt het kind alleen te staan, wordt het uit­gelachen of gepest.” Een kind onnodig lang ‘gelovige ziel’ laten zijn, is evenmin goed. Le­vering: „Als een kind het door­krijgt, en ouders gaan het tegen­spreken, dan is er wel sprake van bedrog. Ouders vinden al die gelo­vige kinderen, de blijde gezichten zelf vaak veel te leuk. Maar dat mag geen reden zijn om te liegen tegen je kind.”

Er worden ook tips gegeven:

tips voor ouders van een (on)gelovig kind

Vertel niet in de sinterklaasperiode maar bijvoorbeeld in de zomer dat Sinterklaas niet bestaat. Dan komt het niet zo hard aan, en wordt de sintpret niet bedorven.

Vraag een twijfelend kind tussen neus en lippen door: ‘Weet je al van het geheim van Sinterklaas?’ en kijk hoe het reageert.

Houd er rekening mee dat kinderen vanaf groep vijf van de basisschool vaak al surprises voor elkaar maken. Er worden lootjes getrokken. Licht een leerkracht in, en be­denk een oplossing als een kind nog in Sinterklaas ge­looft.

Islamitische kinderen geloven niet in Sinterklaas. Thuis wordt het feest ook niet gevierd. Als uw kind (veel) met islamitische kinderen omgaat, kan dat verwarring opleveren.

Wees er alert op dat een kind wel­licht al langer niet gelooft maar be­wust zijn mond houdt uit angst om cadeautjes mis te lopen.

Bedenk of u zelf nog weet hoe en wanneer u erachter kwam dat Sinter­klaas niet bestaat. En was die ervaring traumatisch of niet? Het kan van nut zijn bij gesprekken met uw kind.

Betrek een kind dat niet meer gelooft, in het spel. Dat voelt zich daardoor heel erg groot.

Bamber Delver, algemeen directeur Stichting Kindercon­sument, schreef Het grote geheim van Sinterklaas. Het gaat over een jongen die boos is op zijn moeder omdat zij tien dagen voor de verjaardag van Sin­terklaas onthult dat sint niet bestaat. Het geeft zijn boze en verwarrende ge­voelens weer. Het boek Het grote ge­heim van Sinterklaas, een boek alleen voor grote kinderen kan helpen bij gesprekken over de onthulling. Er is een thuisversie en een schoolversje met tips.

0-0-0

Verschillende keren is hier sprake van ‘liegen’, ‘bedrog’. En dat is wel het laatste wat je wilt: tegen je kind liegen of het voor de gek houden.

Uit dit gedicht komt nog iets anders naar voren:

Voor alle OUDERS die twijfelen

 Sint-Nicolaas

Sint-Nicolaas, Goedheiligman,
die oud is, maar niet sterven kan,
zolang nog ergens op de aarde
een mensenkind zijn droom, bewaarde.

Maar kleine kinderen worden groot
en telkens moet hij dat beleven
en elke keer verschrikt hij even,
en telkens gaat hij even dood.

Totdat, van ver, een kleine stem
voor het eerst en huiverig gaat zingen
van de oude 5 decemberdingen.
En zie, dat lied betovert hem.

Zijn ogen worden groot en licht,
er komt een glans op zijn gezicht.
Hij mag dit jaar opnieuw bestaan,
dat heeft een kinderstem gedaan.

Laat in ons hart, waar dat mensenkind
van vroeger nog zijn plekje vindt,
de Goede Sint ook blijven leven,
zodat we daarvan kunnen geven.

Dááruit schenken het geloven
want dat gaat alles toch te boven,
In Sint en Piet en oude tijden,
Het is veel waard daarvoor te strijden.

Sint-Nicolaas, Goedheiligman,
die oud is, maar niet sterven kan,
zolang je als dat mensenkind
Sint steeds weer in je hart hervindt.

Harriët Laurey

Ook ik kreeg met dit verschijnsel te maken: als ouder, maar vooral ook als leerkracht.

Ik wilde iets vinden waarbij de kinderen helemaal niet het gevoel zouden hoeven krijgen dat ze ‘bedrogen’ werden. zoals hierboven door ouders ervaren. Dat ze niet het gevoel zouden hebben dat de ouderen tegen hen logen, hun voor de gek hielden.

Ze zouden moeten kunnen ervaren dat ze ‘nu zo groot geworden waren, dat ze HET kunnen begrijpen; en dat ze vanaf nu ook mee kunnen doen met de groten als geschenk aan de kleintjes.’

Ik had dus wel een ‘motief’, maar geen uitwerking daarvan. Nu weet ik niet meer of ik ‘iets’ heb gelezen of gehoord; het kan zijn dat mijn verhaal op de een of andere manier bestaat.

Want dat ik het geheim moest onthullen middels een verhaal, stond voor mij wel snel vast. Alle andere korte verklaringen blijven in wezen toch gewoon nuchtere mededelingen die het gevoel niet raken of toch juist dat gevoel van ‘bedrogen’ oproepen.

Ik heb het geluk gehad dit verhaal of een bepaalde vorm daarvan, aan verschillende kindergroepen te kunnen vertellen.

Na afloop was er steeds een diepe stilte en viel het begrip naar volle tevredenheid op zijn plaats:  ‘wij zijn het zelf – Sint Nicolaas –

En als je hem in de sinterklaastijd wilt zijn, dan doe je ook als Sinterklaas: in de keuze van je geschenkjes aan de ander heb je met aandacht op de ander gelet; in je gedicht heb je met een milde, maar liefdevolle spot, iets van de persoon opgemerkt, maar ook met bewondering zijn of haar te prijzen eigenschappen of daden. Is je surprise met zorg gemaakt (en niet pesterig met veel stroop, b.v.) Al mag een vaak te laat komend kind wel een grote wekker krijgen waarin het cadeautje zit verstopt.
Om grote cadeauverschillen te vermijden spraken we altijd een bedrag af: iets van rond de …..euro.

De verhalen over de twijfel die veel kinderen al hadden – ik vertelde het verhaal in de 3e klas – dan zijn de kinderen 9 à 10 jaar – waren kostelijk om aan te horen.

In die klas werden voor het eerst lootjes getrokken en surprises gemaakt.

Van een aantal oudleerlingen weet ik dat ze het verhaal indrukwekkend vonden en dat zij nooit het gevoel hebben gehad voor de gek te zijn gehouden.
.

Voor mijn verhaal zie Sint Nicolaas 28

Pieter HA Witvliet

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

366-345

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

..