VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over godsdienstonderwijs (GA 295)

.

Als Rudolf Steiner in 1919 de cursussen geeft voor de op- en inrichting van de eerste vrijeschool in Stuttgart, worden uiteraard ook de vakken genoemd die onderwezen gaan worden.

Het was in die tijd gebruikelijk dat in het ‘openbare’ onderwijs – laat ik voor het gemak maar zeggen: dominee of pastoor – onderwijs gaven over de geloofsrichting die zij vertegenwoordigden: die dienst die ze aan hun god wilden bewijzen, dus godsdienstonderwijs.

De kinderen die naar de vrijeschool komen, krijgen geen antroposofische godsdienst. Steiner wil van de vrijeschool geen wereldbeschouwelijke school maken, ‘slechts’ een methodeschool.
Dat heeft hij vele keren benadrukt!

Tegelijkertijd is ‘religie’ voor hem meer dan godsdienst, zoals je dat ook nu nog uitgedrukt vindt in ons taalbegrip.

In de 3e cursus, GA 295, (1) geeft hij vanuit een ander blikveld dan de wereldbeschouwelijke school, aan waarom er wel ‘godsdienst’ op het rooster komt te staan, maar dat dit niet door de school wordt ingevuld.
Daar moeten dominee en pastoor voor zorgen.

 

Erziehungskunst
Seminarbesprechungen und Lehrplanvorträge

praktijk van het lesgeven

1e leerplanvoordracht, 6 september 1919

Blz. 163   vert. 150/151

Nun brauche ich Ihnen wohl nicht zu sagen, daß schon an diesen Lehrgegenständen, von denen wir bis jetzt gesprochen haben, beim Kinde sich mancherlei entwickeln lassen wird von einem Bewußtsein, daß Geist alles durchdringt, was in der Welt vorhanden ist. Daß Geist in unserer Sprache lebt. Daß Geist in dem lebt, was als Geographisches die Erde bedeckt. Daß Geist lebt in dem Leben der Geschichte. Wenn wir versuchen, den lebendigen Geist in allem zu fühlen, dann werden wir auch die richtige Begeisterung finden, diesen lebendigen Geist auf unsere Schüler zu übertragen.
Und dann werden wir an unseren Schülern für die Zukunft wieder gutmachen lernen, was namentlich die religiösen Bekenntnisse seit dem Beginn der neueren Zeit an der Menschheit verschuldet haben. Diese religiösen Bekenntnisse, die nirgends darauf gesehen haben, daß der Mensch sich möglichst frei entwickle, sie haben von den verschieden­sten Richtungen her den Materialismus großgezogen. Darf man nicht das gesamte Weltmaterial dazu verwenden, dem Menschen beizubrin­gen, daß Geist wirke, dann wird der religiöse Unterricht zu einer

Nu hoef ik u zeker niet te vertellen dat we aan de hand van deze leerstof waar we tot nu toe over hebben gesproken, bij het kind een bewustzijn kunnen ontwikkelen van het feit dat het geestelijke leeft in alles wat er in de wereld bestaat. Dat het geestelijke leeft in onze taal, dat het geestelijke leeft in de geografische gesteldheid van de aarde, dat het geestelijke leeft in de geschiedenis. Wanneer we proberen om in alles de levende geest te voelen, dan zullen we ook het juiste enthousiasme vinden om deze levende geest over te brengen op onze leerlingen.
En dan zullen we via onze leerlingen voor de toekomst weer leren goedmaken wat met name de religieuze confessies sinds het begin van de nieuwe tijd aan de mensheid verschuldigd zijn. Deze confessionele religies, die er in geen enkel opzicht voor hebben gezorgd dat de mens zich zo vrij mogelijk kon ontwikkelen, die hebben vanuit de meest uiteenlopende richtingen het materialisme grootgebracht. (2) Mag men niet alles in de wereld gebruiken om de mens bij te brengen dat het geestelijke werkzaam is, dan wordt het godsdienstonderwijs een 

Blz. 164  vert. 151

Pflegestätte für den Materialismus. Die religiösen Bekenntnisse haben es sich geradezu zur Aufgabe gemacht, dem übrigen Unterricht zu ver­bieten, vom Geist und von der Seele zu sprechen, weil die sich dieses als ein Privilegium nehmen wollten. Dabei ist diesen religiösen Be­kenntnissen immer mehr die Wirklichkeit über diese Dinge ausgetrock­net, und so ist das, was im Religionsunterricht vorgebracht wird, nur eine Substanz von sentimentalen Redensarten und Phrasen. Und das, was uns heute so furchtbar aufgeht in der Phrase, die in aller Welt herrscht, das ist eigentlich mehr noch ein Ergebnis der Kanzelkultur, als es ein Ergebnis der Weltkultur überhaupt ist. Denn die leersten Phrasen werden in den religiösen Bekenntnissen zutage gefördert und dann durch den Instinkt der Menschheit übertragen in das äußere Le­ben. Gewiß erzeugt das äußere Leben auch sehr viel von Phrasenhaf­tem, aber am meisten sündigen in dieser Beziehung doch die religiösen Bekenntnisse.
Wir werden sehen, meine lieben Freunde, wie die erste Rubrik «Re­ligionsunterricht» – die ich auch in dieser Besprechung gar nicht antaste, denn die wird die Aufgabe der Kirchengemeinschaften sein – in unserem Waldorfschul-Unterricht auf die folgenden Rubriken wirken wird. Denn das muß ich ja ganz leer lassen, was da als erste Rubrik steht. Oben wird frei bleiben «Religionsunterricht». Da werden ein­fach die Stunden dem Religionslehrer überlassen. Da ist er freier Wal­ter. Da hört er nicht auf uns, selbstverständlich. Da hört er auf die Verfassung, auf das Amtsblatt seiner Kirchenverwaltung oder kirch­lichen Schulverwaltung. Wir werden unsere Pflicht nach dieser Rich­tung tun, und werden ruhig unsere Pflicht aber auch in bezug darauf tun, den Geist aus den übrigen Unterrichtsgegenständen für die Kinder hervorzuzaubern.

broedplaats van het materialisme. De confessionele religies hebben zich in feite tot taak gesteld om de rest van het onderwijs te verbieden om te spreken over geest en ziel, omdat zij daarin het alleenrecht wensten te hebben. Daarbij is de werkelijkheid over die dingen bij deze religieuze richtingen steeds meer uitgedroogd, en zo bestaat datgene wat er in de godsdienstlessen wordt verteld enkel uit sentimentele frasen en lege woorden. En dat wat ons tegenwoordig zo verschrikkelijk duidelijk wordt in de frase die overal heerst, dat is eigenlijk meer nog een resultaat van de kanselcultuur dan een resultaat van de wereldcultuur in het algemeen. Want de meest holle frasen worden opgeroepen in de religies en dan door het instinct van de mens overgenomen in het dagelijks leven. Zeker, het dagelijks leven roept ook zeer veel holle frasen op, maar het meest zondigen in dit opzicht toch de religieuze confessies. 

 We zullen zien, beste vrienden, hoe de eerste rubriek ‘godsdienstonderwijs’ – waar ik bij deze bespreking ook helemaal niet aan wil komen, want dat zal de taak van de kerken zijn – in onze Waldorfschool op de volgende rubrieken zal werken. Want wat daar als eerste rubriek staat, dat moet ik helemaal leeg laten. De bovenste rubriek zal vrij blijven voor ‘godsdienstonderwijs’. Daar worden die uren gewoon overgelaten aan de godsdienstleraar. Daarin is hij vrij. Daarin luistert hij uiteraard niet naar ons. Daarin luistert hij naar de regels, naar de circulaires van zijn kerkbestuur of kerkelijke schoolleiding. Wij zullen in deze onze plicht doen, maar we zullen rustig in ander opzicht ook onze plicht doen en voor de kinderen uit de rest van de leerstof het geestelijke te voorschijn toveren*
GA 295/163-164    

*Als keuzemogelijkheid naast de door de kerkgenootschappen verzorgde godsdienstlessen werd enkele weken later het zogenaamde ‘vrije antroposofische’ of ‘vrije christelijke godsdienstonderwijs’ ingesteld. In Nederlandse Vrije Scholen is alleen dit godsdienstonderwijs op algemeen christelijke grondslag, zonder enige confessionele binding, gebruikelijk. Het wordt gegeven door ervaren leerkrachten van de eigen school. Zie hierover Frans Carlgren, De Vrije School, Zeist 1986.

Je zou bij dit ‘geestelijke’ o.a. kunnen denken aan de niet direct in het oog springende fenomenen: dat alles met alles samenhangt; het ‘vanuit het geheel naar de delen; de sympathie en antipathie in klinker en medeklinker; de metamorfosegedachte in de plantkunde. En meer.

1.GA 295 Duits

(2) Zie bv. 3e vdr. Algemene menskunde: Concilie 869

.

3478-3275

.

.

.

.

 

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.