VRIJESCHOOL – Sprookjes in de kleuterklas

.

In 1919, toen Steiner de inleidende cursussen voor het vrijeschoolonderwijs gaf, raadde hij voor de 1e klas ‘sprookjes ‘aan. (GA 295 blz. 20, vertaling)

Daarmee bedoelde hij – dat blijkt uit opmerkingen in andere voordrachten – (zie bv. hier  vooral de uit de volksmond opgetekende verhalen, volkswijsheid, waarvan de inhoud (voor een deel) bestaat uit beelden. Geen ‘gewone’ beelden, maar beelden die een ‘hogere’ waarde, waarheid in zich dragen.
Dat zijn dus per definitie geen ‘bedachte’ verhalen, zoals bv. de spookjes die Godfried Bomans schreef. 
Beelden die ‘toen’ nog in het volk leefden, zoals mythen en sagen.
Omdat dit ‘in het volk’ verloren is gegaan m.n. in de westerse wereld – zou je de conclusie kunnen trekken, dat er in deze tijd eigenlijk in die zin geen sprookjes meer kunnen verschijnen.
Tenzij je – door de antroposofische scholingsweg – in de astraalwereld kan waarnemen waar deze beelden- ze heten dan imaginaties – ‘leesbaar, ervaarbaar, kunnen zijn.

Maar wie van ons kan dat. 
En in het algemeen: wie heeft er ‘weet’ van.

De kennis over het bovenstaande is voor het sprookje al zo verdwenen, dat ‘sprookje’, evenals ‘mythe’ tegenwoordig vaak synoniem is aan verzinsel, zelfs leugen.

Vandaaruit is het ook begrijpelijk dat hier en daar de roep om ‘herschrijving‘ klinkt, en daadwerkelijk wordt uitgevoerd, om de inhoud ‘inclusiever’ te maken: waarom mag de prins niet ook een prinses zijn, bv.

Wie zich bezighoudt met de ‘vertaling’ van de beelden en overtuigd raakt van hun eigen werkelijkheid, zal dit niet willen.

In het licht van bovenstaande is het niet vreemd dat mensen zich afvragen waarom er in deze tijd nog sprookjes worden verteld op de vrijeschool – in de 1e klas – en nadat later ook de vrijekleuterklas ontstond, ook in die kleuterklassen.

In het blad ‘Erziehungskunst frühe Kindheit (Opvoedkunst voor het kleine kind) verscheen volgend artikel over de waarde van de sprookjes vanuit taalkundig opzicht.

Kikker of koning?

Sebastian P. Suggate, Erziehungskunst frühe Kindheit, Winter 2016

Hoe sprookjes de taalontwikkeling bevorderen

Sprookjes zouden zowel de taalvaardigheid als het esthetische en morele besef van kinderen ontwikkelen.
Maar in hoeverre is dit idee wetenschappelijk bevestigd?

Sebastian Suggate, pedagoog aan de Universiteit van Regensburg, rapporteert over recent onderzoek naar deze vraag.

Er zijn talrijke manieren om de taalontwikkeling op de kleuterschoolleeftijd te stimuleren: door fonologisch bewustzijn, uitbreiding van de woordenschat,
correcte uitspraak, klemtoon en grammaticaal gebruik, bevordering van de communicatieve vaardigheden in het algemeen, tot en met de eerste leesoefeningen.
De redenen voor deze maatregelen en programma’s zijn even talrijk: naast de volkomen gerechtvaardigde bezorgdheid over het taalniveau van opgroeiende kinderen zijn er ook sociaal-politieke redenen, zoals de na de PISA-schok geformuleerde onderwijsdoelstellingen of de integratie van migrantenkinderen.

De Waldorfpedagogiek wordt slechts half terecht beschouwd als tegenpool van deze “stimuleringswaanzin”. Waldorfkleuterscholen zouden plaatsen zijn waar ruimte wordt geboden zodat kinderen zich vrij kunnen ontplooien, zonder enige ‘stimulering’.
Bij nader inzien blijkt echter iets heel anders, want de Waldorfkleuterscholen bieden al lang hun eigen, zachte, maar zeer effectieve vorm van taalstimulering aan.

Taalstimulering door sprookjes? 

Een uniek kenmerk van de Waldorfpedagogiek is het vertellen van sprookjes. Tegenwoordig worden sprookjes door velen afgedaan als ‘wreed’ of ‘kinderachtig’
en bovendien zouden ze achterhaalde modellen doorgeven.
Verder wordt gezegd dat ze vanwege hun verouderde taalgebruik zowel te opwindend als niet nuttig zijn voor kleine kinderen. In vergelijking met modernere verhalen lijken ze niet meer van deze tijd, net als de manier waarop ze worden verteld: sprookjes in de Waldorfkleuterschool worden niet via cd of dvd verteld, maar vaak door de leerkrachten vrij verteld.

Tegen deze achtergrond is het volkomen gerechtvaardigd om te vragen of deze praktijk van het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool ten eerste nog wel eigentijds is en ten tweede effectief.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet worden nagedacht over
welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of de praktijk de moeite waard is. Hiervoor worden empirisch-wetenschappelijke normen uit de experimentele psychologie gebruikt.

Nieuw ontstaat uit oud

Enerzijds hebben sprookjes een klassieke opbouw, die kinderen snel vertrouwd raakt en die het begrip van de verhalen bevordert. Bovendien bevatten sprookjes steeds weer “magische” getallen en rituelen, bijvoorbeeld moeten er meestal drie pogingen worden ondernomen om betoverde prinsessen of prinsen te redden. Dergelijke ritmes en patronen kunnen een belangrijke rol spelen, zowel voor het begrip als voor het esthetisch gevoel en het inleven in de verhalen.

Als het echter waar is dat sprookjes door hun verouderde taalgebruik moeilijk te begrijpen zijn voor kleine kinderen, kunnen ze niet bevorderlijk zijn voor de taalontwikkeling.

Om dit te onderzoeken heb ik samen met collega’s van de universiteiten van Regensburg en Würzburg daar studies over gemaakt.
In deze studies werden aan in totaal bijna 200 kinderen klassieke sprookjes of moderne, eigentijdse verhalen verteld.
In vergelijking met een controlegroep hebben de kinderen inderdaad veel nieuwe woorden uit beide soorten verhalen kunnen leren, wat pleit voor de taalbevorderende kwaliteit van het vertellen.
Interessant genoeg hebben de kinderen evenveel nieuwe woorden geleerd uit de sprookjes als uit de ‘hedendaagse’ verhalen. Blijkbaar vormt de ‘verouderde’ sprookjestaal op zich geen groot probleem voor de kinderen. Dit laatste gold
ook voor kinderen met een migratieachtergrond.

Levendig vertellen is belangrijk

Zoals gezegd, worden sprookjes in de Waldorfkleuterschool met regelmaat vrij verteld, dus niet voorgelezen of zelfs afgespeeld met een cd.
Speelt de manier van vertellen een rol of, anders gezegd, is het de moeite waard
dat kleuterleidsters sprookjes uit het hoofd leren?

Er zijn al experimentele studies die aantonen dat peuters slechts weinig
nieuwe woorden leren via de televisie of dvd’s. Volgens deze studies werd het leren van nieuwe woorden veel meer bevorderd als er volwassenen bij waren, maar de beste manier leek het leren in de levende relatie met volwassenen. Een dvd is nauwelijks voldoende om taalbevorderende imitatie bij kinderen te stimuleren.

In een experiment aan de universiteit van Würzburg hebben we de woordenschatverwerving van leerlingen uit groep 4 en 6 vrijeschoolklas 2 en 4) onderzocht.
Om precies te zijn wilden we nagaan of vertellen voor kinderen van deze leeftijd
nog steeds een belangrijke rol speelt of dat leesvaardigheid de kunst van het vertellen overbodig maakt.
De verhalen werden op drie verschillende manieren voorgesteld: de kinderen lazen ze zelfstandig, ze werden voorgelezen of vrij verteld.

Hoewel ze allemaal goed konden lezen en ruim de tijd hadden om het gelezene nog eens te bekijken, hadden ze het minste baat bij zelfstandig lezen en het meeste bij vrij vertellen.
In vervolgstudies bij kleuters hebben we echter geen voordeel van het vrij vertellen ten opzichte van het voorlezen kunnen aantonen wat betreft de woordenschatverwerving.
Voor het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool lijkt het belangrijk dat de vertolking van de opvoeders zo levendig mogelijk (maar niet dramatiserend) is. Belangrijk hierbij zou kunnen zijn dat de opvoeders
zich inspannen om de gebeurtenissen in de verhalen te vertellen vanuit
hun eigen innerlijke beelden. Dit beeldende vertellen is eenvoudigweg moeilijk uitvoerbaar onder de gestandaardiseerde omstandigheden van experimenteel
onderzoek, wat onze resultaten zou kunnen verklaren.

Daarentegen is het voordeel van een levendige vertelstijl ten opzichte van een
didactische vertelstijl duidelijk aantoonbaar. In een onderzoek hebben we een ‘klassieke’ vertolking met woorddefinities en begripsvragen vergeleken met een
Waldorfachtige vertelstijl. Bij deze laatste werden de sprookjes levendig verteld met gebaren, verwondering en metaforen, zonder uitleg van moeilijke woorden. Verrassend genoeg heeft het definiëren van woorden in het kader van de klassieke verhalen de woordenschat niet sterker doen groeien dan het vertellen in Waldorfstijl.
De kinderen waren echter onder levendigere omstandigheden meetbaar
rustiger en aandachtiger.

Sprookjes en esthetische vorming

Naast het taalbevorderende aspect van het vertellen van sprookjes, wordt steeds meer erkend dat er rekening moet worden gehouden met de esthetische
vorming van de kleuter.
Hieronder wordt niet alleen verstaan dat de ruimtes in de kleuterschool ‘mooi’ worden ingericht of dat kinderen veel tekenen.
Onder esthetische vorming wordt veeleer verstaan dat via zintuiglijke ervaringen
kennis kan worden vergaard. Esthetiek speelt een belangrijke rol bij het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool. Sprookjes gaan gepaard met rituelen zoals het aansteken van een kaars, in een kring zitten of bezinning en rust. De manier waarop sprookjes zelf is ook heel esthetisch, waarbij de taal correct moet worden gearticuleerd en rijk en metaforisch moet zijn.
Sprookjes bevatten bijna altijd een wijsheid die kinderen emotioneel in contact kan brengen met eeuwenoude menselijke vragen, zoals moed, trouw en het overwinnen van gevaren.
Sprookjes uit alle culturen bestaan waarschijnlijk uit deze universele elementen en hebben daarom een fascinerend effect op kinderen, zodat ze er bijna zonder uitzondering met verwondering en volle aandacht naar luisteren.

 

.15 Grimm Hans en Grietje 3
Grimm: nr. 15 Hans en Grietje

.

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Vrijeschool in beeld: sprookjes klas 1

.

3473-3270

.

.

.

 

 

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.