VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – De 6 schooljaren (4)

.

In de uitgave is een hoofdstuk opgenomen met een soort geschiedenis van de 6 schooljaren in het begin van de Waldorfschool in Stuttgart.
De tijd waarin Steiner de school van tijd t0t tijd bezocht en dan de lerarenvergadering voorzat en allerlei onderwerpen besprak, vaak n.a.v. vragen.

4. Schuljahr: 20 juni 1922 bis etwa 24 maart 1923
4e Schooljaar 20 juni 1922 tot ongeveer 24 maart 1923

Blz. 53

Auch hier sind die beiden ersten Zahlen nicht genau festzustellen:

19 Klassen
37 Lehrer
640 Schüler

Gleich zu Beginn des Schuljahres, noch ehe der Unterricht beginnt,
ziehen sich die Wolken zum ersten Male dicht zusammen und entladen sich, wie auch dann im Lauf des Jahres, Schlag auf Schlag.
Rudolf Steiner gebraucht immer wieder empörte, tadelnde Worte,
bis hin zum Februar 1923.
Aber in die dadurch entstandene finster lastende Stimmung der Lehrer hinein stellt er im letzten Vierteljahr, eine nach der anderen,
sieben geschlossene Sonderdarstellungen, die jeweils ein wichtiges

Ook hier zijn de beide eerste cijfers niet nauwkeurig aan te geven:

19 klassen
37 leerkrachten
640 leerlingen

Direct aan het begin van het schooljaar, nog voor het begin van de lessen, pakken de wolken zich voor het eerst dik samen en ontladen zich, zoals in de loop van het jaar, slag op slag volgt.
Rudolf Steiner gebruikt herhaaldelijk verontwaardigde, berispende woorden,
tot en met februari 1923.
Maar in de daardoor ontstane sombere beklemmende stemming van de leraren, geeft hij in het laatste kwartaal van het jaar, zeven afzonderlijke bijzondere uiteenzettingen die op dat ogenblik een belangrijk

Blz. 54

Gebiet der Pädagogik erhellen. Sie umfassen manchmal eine ganze
Konferenz. Es wird so gleichsam das, was abzusinken droht, mit
Riesenkraft wieder in die Höhe gehoben.

van de pedagogie belichten, in de sombere stemming van de leraren die daardoor is ontstaan. Soms omvatten ze een hele vergadering. Op deze manier wordt wat dreigt weg te zinken weer opgetild met enorme kracht.

Das erste Unwetter grollt gleich am Abend nach der Schuleröffnung 1922. Nach kurzer Ansprache wird in einigen der wichtigsten Fächer ein Austausch der Lehrer vorgenommen. Rudolf Steiner war dem, was die Schüler der 10. Klasse ihm im Gespräch vorgebracht hatten, selbst gründlich beobachtend nachgegangen (2/93) und hatte den Eindruck bekommen, daß ,,die Waldorfschule (mit diesen Kindern) nicht eigentlich fertig geworden wäre” (2/93). Ein schwerer Vorwurf folgt dem anderen. (Es werden nur einige angeführt.) Statt des „innigen Verbundenseins” mit der Klasse sei eine „gewisse . . . Entfremdung eingetreten”. Es sei zu einem „Zerflattern” der Klasse gekommen, nicht zum „richtigen Zusammenwirken”. Statt „Begeisterung” habe sich „negative, skeptische Stimmung .. . in den Unterricht hineingeschlichen” (2/95, 96).
Der Unmut Rudolf Steiners ist so tief, daß er am nächsten Abend die Konferenz schroff abbricht und im Zorn hinausgeht, als es sich zeigt, daß bei den Zeugnissen „ein Mangel an Ernst”, „eine unerhörte Schlamperei” vorgekommen sei (2/110). Erst die Konferenz am dritten Tag (22. Juni 1922) verläuft in gewohnter Weise.
Ganz besonders schlimm wird es, als im Herbst 1922 bei einer Gruppe von Schülern der 9. bis 11. Klasse Ausschreitungen vorgekommen waren, in denen sich eine moralische „Verwilderung” offenbarte.

De eerste storm woedde meteen op de avond na de opening van de school
in 1922. Na een korte toespraak was voor een van de belangrijkste vakken een uitwisseling tussen de leraren gedacht. Rudolf Steiner had zelf grondig onderzocht wat de leerlingen van de 10e klas hem in een gesprek hadden verteld (2/93) en had de indruk gekregen dat “de vrijeschool (met deze kinderen)
eigenlijk niet in het reine was gekomen”. (2/93). De ene ernstige beschuldiging volgt op de andere. (Er worden er maar een paar genoemd.) In plaats van de
“intieme band” met de klas, is een “zekere . . . vervreemding opgetreden”. Een vorm van ‘uit elkaar vallen van de klas’, er is geen “goede samenwerking” ontstaan. In plaats van “enthousiasme” is er een “negatieve, sceptische stemming . . in de lessen geslopen” (2/95, 96).
Het ongenoegen van Rudolf Steiner is zo groot dat hij de volgende avond de vergadering abrupt onderbreekt en woedend vertrekt toen bleek dat er sprake was van “een gebrek aan ernst”, “een ongehoorde slordigheid” bij de getuigschriften. (2/110).
Pas de vergadering op de derde dag (22 juni 1922) verloopt zoals gewoonlijk.
Het ging er bijzonder slecht aan toe toen in de herfst van 1922 toen een groep leerlingen van de 9e tot 11e klas betrokken was geraakt bij het verstoren van de orde die een morele “verwildering” aan het licht bracht.

Die gründliche Besprechung darüber nimmt zwei ganze Konferenzen (2/120—137) und darüber in Anspruch.
Mehrere Schüler müssen von der Schule ausgeschlossen werden, und es gibt einigen Wirbel in den Klassen und bei den Menschen um die Schuleherum.
Rudolf Steiner gebraucht auch dieses Mal gegenüber den Lehrern wieder harte Worte, und er wiederholt manche auch in anderen Konferenzen dieses Jahres. (Auch hier wird nicht auf alles hingewiesen.) Er spricht von „gewöhnlichem Schulschlendrian” (2/205), von „innerer Bequemlichkeit” (2/225). „Die Waldorfschul-Methodik ist nicht überall angewendet” (2/205), „die Praxis ist noch nicht da” (2/108). „Das Dozieren ist nicht überwunden worden” (2/174). Es bestehe nicht genug „Interesse und Verständnis für das Echo, das aus der Klasse entgegenkommt” (2/173); „die Kinder arbeiten nicht mehr innerlich seelisch mit” (2/173). So ist „der Kontakt verloren mit den Kindern” (2/204). „Selbstdisziplinierung” ist nötig (2/224).

De grondige bespreking hiervan neemt twee hele vergaderingen in beslag (2/120-137) en meer.
Verschillende leerlingen moeten van school gestuurd worden, en er is wat commotie in de klassen en onder de mensen rondom de school.
Rudolf Steiner gebruikt weer harde woorden tegen de leraren en herhaalt sommige daarvan ook in andere vergaderingen dit jaar. (Ook hier wordt niet alles genoemd.)
Hij spreekt van “gewone sleur op school” (2/205), van “innerlijke gemakzucht” (2/225). “De vrijeschoolmethodiek wordt niet overal toegepast” (2/205), “de praktijk is er nog niet” (2/108). “Het doceren is nog niet overwonnen” (2/174). Er is niet genoeg “interesse en begrip voor de echo die uit de klas komt” (2/173); “de kinderen werken innerlijk niet mee” (2/173). Het gevolg is dat “het contact
met de kinderen verloren gaat” (2/204). “Zelfdiscipline” is noodzakelijk (2/224).

Blz. 55

Frische, . . . Wurf, Schneid gehört in unsere Unterrichtstätigkeit” (2/206). „Wir müssen Feuer hineinbringen” (2/179). Vor allem aber: ,,Es muß Humor hinein!” (2/108). Gerade dies wird mehrfach auch an anderen Stellen wiederholt. „Die Stimmung ist hier eine so gespannte” (2/224). „Ein harmonisches Zusammenarbeiten müßte geboren werden” (2/225).
Es kommen noch Schwierigkeiten anderer Art hinzu. In über drei
Konferenzen wird endlos verhandelt über die richtige Gestaltung des
Stundenplans (28. Oktober, 24. November, 5. und 9. Dezember 1922). Der Eindruck ist, daß Rudolf Steiner zuletzt resignieren muß, weil er kein Verständnis findet.
Und endlich zeigt es sich als nötig, daß Rudolf Steiner die Schulverwaltung auf eine neue Grundlage stellt. Er schlägt vor, daß neben dem, der im Schulhause wohnt und deshalb gewisse laufende Verwaltungsdinge zu führen hat (2/235), nun für alles übrige ein „kleines Kollegium”, ein drei- bis vierköpfiger Verwaltungsrat gebildet wird (2/235). Dies läßt sich aber erst in mühsamen und langwierigen Verhandlungen erreichen, bei denen Rudolf Steiner mit seinen tadelnden Äußerungen nicht hinter dem Berge hält (23. und 31. Januar 1923).

frisheid, … prestaties, daadkracht horen thuis in onze onderwijsactiviteiten”
(2/206). “We moeten er vuur in brengen” (2/179). Maar vooral: “We moeten er humor inbrengen!” (2/108). Dit wordt ook op andere plaatsen meermaals herhaald. “De sfeer is hier zo gespannen” (2/224). “Een harmonieuze samenwerking zou geboren moeten worden” (2/225).
Daar komen nog andere moeilijkheden bij. In meer dan drie vergaderingen wordt eindeloos onderhandeld over de juiste opzet van het rooster (28 oktober, 24 november, 5 en 9 december 1922). De indruk bestaat dat Rudolf Steiner zich uiteindelijk moet terugtrekken, omdat hij geen begrip vindt.
Tenslotte blijkt dat Rudolf Steiner de schoolleiding op een nieuwe leest moet schoeien. Hij stelt voor om naast degene die in het schoolhuis woont en dus bepaalde dagelijkse administratieve zaken moet regelen (2/235), nu ook een “klein college”, een drie- tot vierkoppig bestuur, te vormen voor al het andere
(2/235). Dit kon echter alleen worden bereikt door moeizame en langdurige onderhandelingen, waarbij Rudolf Steiner zich niet inhield met zijn verwijtende opmerkingen (23 en 31 januari 1923).

Während dieser schweren Monate wird aber dennoch der Ausbau der Schule fortgeführt. Für die neue 11. Klasse wird ein ausführlicher Lehrplan gegeben (2/97-99, 102-106, 109), und es sollen neue Lehrer berufen werden (2/151, 184). Durch neue Parallelklassen können nun die Volksschulklassen alle doppelzügig geführt werden.
Vor allem aber tut Rudolf Steiner etwas tief Eingreifendes. Gerade in dieser Zeit (Januar bis März 1923), als auch in der Anthroposophischen Gesellschaft große Schwierigkeiten zu überwinden sind, wirkt Rudolf Steiner durch das Einfließenlassen neuer spiritueller Kräfte der niederdrückenden Stimmung entgegen.
Er spricht erstens über den Bildschmuck in den Räumen der Schule (2/228—231, 240, 241); zweitens darüber, wie sich der Lehrer fruchtbar vorbereiten kann (2/232—235). Es folgt als drittes das über die Schulhygiene Gesagte (2/257—267), und viertens ein ausführliches Gespräch über die Stellung des französischen Unterrichts in der Schule (2/276—284). Als fünftes schließen sich an Ernährungsfragen (2/284—289) und sechstens die Grundlegung desTurnunterrichts (2/218—220, 292—301). Schließlich als siebtes werden
für Lehrer und einige besonders interessierte Musikfreunde im März noch zwei große Vorträge gehalten über Wesen und Entwicklung der Musik (Zeittafel; Liste Nr. 24)

Tijdens deze moeilijke maanden gaat de uitbreiding van de school echter door. Er wordt een gedetailleerd leerplan gegeven voor de nieuwe 11e klas (2/97-99, 102-106, 109) en er worden nieuwe leraren aangesteld (2/151, 184). Dankzij nieuwe parallelle klassen kunnen de klassen van de basisschool nu allemaal als dubbele klassen worden geleid.
Maar bovenal doet Rudolf Steiner iets behoorlijk ingrijpends. Vooral in deze tijd (januari tot maart 1923), waarin ook in de Antroposofische Vereniging grote moeilijkheden overwonnen moesten worden, gaat Rudolf Steiner de beklemmende stemming tegen door nieuwe geestelijke krachten binnen te laten stromen.
Ten eerste spreekt hij over de beelddecoratie in de ruimtes van de school
(2/228-231, 240, 241); ten tweede over hoe de leraar zich vruchtbaar kan voorbereiden (2/232-235). Dit wordt ten derde gevolgd door wat hij heeft gezegd over hygiëne op school (2/257-267), en ten vierde door een gedetailleerde bespreking van de plaats van het Franse in het onderwijs in de school (2/276-284). Ten vijfde zijn er vragen over voeding (2/284-289) en ten zesde, de fundamenten van lichamelijke opvoeding (2/218-220, 292-301). Ten slotte, ten zevende, houdt hij  in maart twee grote lezingen over de aard en de ontwikkeling van muziek voor leraren en enkele bijzonder geïnteresseerde muziekliefhebbers.
GA 283 voordracht 7 en 8 maart 1923  
Niet vertaald

.

GA 300A  inhoudsopgave

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3463-3260

.

.

.

.

3 Reacties op “VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – De 6 schooljaren (4)

  1. Hier komt een kant van Steiner naar voren die ik maar zeer weinig ben tegengekomen. Woedend weglopen en harde kritiek leveren is anders helemaal niet Steineriaans.

    Verder word ik altijd wat kriegel als hij zegt dat er wat meer humor bij moet komen. Ik wil wel geloven dat hij zelf humor had, maar in zijn werk komt het zeer weinig naar voren. Vooral die mysteriedrama’s die zijn bloedserieus en totaal humorloos. Iedereen staat daar op zeer plechtige toon tegen elkaar te wijs praten. Ik heb er zelf maar zeer weinig van gezien op YouTube maar ik heb iemand gehoord die een heel mysteriedrama had bijgewoond en die zei: ‘ik heb niet één keer gelachen.’

    • Ik begrijp wel, dat hij het van de leerkrachten vraagt. Bij de kinderen/leerlingen past toch een bepaalde lichtheid. In de voordrachten kom je een enkele kwinkslag tegen, maar de onderwerpen zijn toch meestal wel zo serieus dat daar moeilijk humor bij past, denk ik. De Mysteriedrama’s heb ik nooit gezien – het is er (nog?) niet van gekomen. Maar daar zal de ernst zeker overheersen: inwijding e.d.
      Dat boos worden en weglopen verwacht je zeker niet van iemand die veel aanwijzingen heeft gegeven om zoveel mogelijk beheerst door het leven te gaan. Wellicht was dit teleurstellende wat hij tegenkwam op dat moment toch te veel.

      • Ja, het zal hem inderdaad wel te veel zijn geworden. En dat is eigenlijk ook wel weer begrijpelijk. Want hij pakte zo veel verschillende dingen aan en bestudeerde zoveel dat het ronduit verbluffend is. Ten tweede denk ik dat zijn gezondheid toen ook al niet meer zo heel goed was.

        Die mysteriedrama’s zou ik je niet aanraden. Die duren maar liefst 8 uur met drie pauzes, dat wel. Evengoed vind ik het veel te lang. Ik zou er nog niet heen willen als ik er geld op toe kreeg. En als ik er wel heen ging, zou ik daarna waarschijnlijk 3 dagen het bed moeten houden om bij te komen. 😄

Geef een reactie op Ridzerd Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.