.
In een paar artikelen besteedde ik aandacht aan de vele uitspraken van Steiner die kunnen helpen je leven te verrijken met inzichten voor de pedagogie, maar ook door de vele filosofische, dan wel psychologische of die ook blijk geven van een diepe mensenkennis.
Bepaalde uitspraken kunnen veel warmte oproepen in je ‘lerarenziel’:
De wordende mens, de zich ontwikkelende mens is een van de grootste raadsels van het leven en een goede opvoeder moet in de praktische vorming van de wordende mens degene zijn die het raadsel oplost.
De leerkracht moet een ongekende eerbied voor het kind hebben en weten: iets uit de goddelijk-geestelijke wereld is naar de aarde gekomen. Dat wij dit weten, tot ons hart laten doordringen en van daaruit opvoeder worden, daar komt het op aan.
Binnen in het kind werkt de god in de mens, en die werkt door het levend-fysieke heen.
.
is het hier alles goud wat er blinkt?
.
Al dit soort uitspraken zijn gedaan in pedagogische voordrachten!
In de jaren dat die worden gehouden: 1919-1924 spreekt Steiner ook in de vergaderingen met de leerkrachten van de eerste vrijeschool.
Dan kun je ineens uitspraken tegenkomen die ik althans, heb ervaren als tegenstrijdig met die andere.
We weten niet precies in welke context die zijn gesproken, of er goed genotuleerd is, maar feit is wel dat ze van Steiner afkomstig te boek staan.
Hoe schril is de tegenstelling tussen ‘het uit de goddelijke wereld’ en bv. kwalificaties n.a.v. kinderbesprekingen: kinderen die Steiner dan zelf had waargenomen:
‘een zielsmatige regenworm [1] ; een uitgesproken misdadigertype [2]; denkt op het niveau van een kalf [3] ; een Bolsjewiek [4] ; van nature zeer dom [5] ; dit zijn van die gevallen die veel vaker voorkomen: er worden kinderen geboren die eigenlijk wat het hoogste Ik betreft, geen mens zijn, maar die vervuld worden door een soort natuurdemon, voor demonen kan je geen school oprichten. [6]
Hoe het ook zij: het is niet aan ons, leerkrachten, om dergelijke of soortgelijke uitspraken over kinderen te doen.
Onze oordelen over hen zouden we met de grootst mogelijke zorg moeten formuleren; open, met als ondertoon altijd de vraag of ‘we goed zitten’.
Geen quasi wijze uitspraken in de trant van ‘het is goed voor zijn incarnatie’, want laten we eerlijk zijn, dat weten we gewoon niet. Tenzij we die incarnatie helderziend zouden kunnen waarnemen. Maar wie durft van zichzelf te beweren dat je daartoe in staat bent.
Een herdenking van een sterfdag kan ook weer tot een nieuwe impuls leiden:
Wat hebben we aan Steiner op pedagogisch gebied veel te danken.
Waar moeten we nog hard aan werken: om het te begrijpen en in pedagogie/methodiek om te zetten.
Waar spreken we hem met een bepaalde zekerheid na, terwijl we die zekerheid niet hebben: dat wordt vooral gevoeld door oudere bovenbouwleerlingen die ‘in de jaren des onderscheids’ steeds meer gaan inzien welke welke leraren ‘echt’ waren en welke met veel antroposofische know-how echt leken, maar het niet waren in de relatie met de leerlingen.
Enthousiast kunnen worden voor ‘behapbare’ ideeën, er warm van en voor worden en ze in je handelen omzetten: genoeg te doen op weg naar zijn 150e sterfdagherdenking.
[1] GA 300a/117
Op deze blog vertaald/117
[2] GA 300a/152
[3] GA 300b /154
[4] GA 300a/96
Op deze blog vertaald/96
[5] GA 300b/154
[6] GA 300c/70
.
Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog
Algemene menskunde: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Opvoedingsvragen: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
3426-3224
.
.
.
Dat zijn behoorlijk harde uitspraken van Steiner. Maar ik vind het ook wel weer begrijpelijk. Want hij was veel beter in staat dan “gewone” mensen om scherp te zien of een kind een domme of misdadige aanleg had. Neemt niet weg dat ook in zulke kinderen de goddelijke kern aanwezig is. https://ridzerdvandijk.wordpress.com/2015/10/03/goddelijke-ziel-2/
Dat ik er de aandacht op wilde vestigen, is toch als een soort oproep bedoeld: wij moeten als opvoeders zulke uitspraken niet doen. Neem de opmerking dat er kinderen geboren worden die wat hun Ik betreft, geen mens zijn. Er zijn genoeg mensen die bepaalde daden plegen van wie je zou kunnen denken dat zij daaronder vallen. Maar daar zonder diepere kennis uitspraken over te doen, mag, vind ik, in naam van de antroposofie of de vrijeschoolgedachte niet plaatsvinden.