.
Russisch sprookje
Verteltijd ca. 10 min.
Onnozele Iwan en zijn gevlekte ros
.
Eens leefde er een oude man; hij had drie zoons, en de derde was Onnozele Iwan: hij voerde niets uit en zat altijd in de hoek op de kachel in zijn neus te peuteren.
Toen de vader op sterven lag, zei hij: ‘Jongens, als ik gestorven ben, moet ieder van jullie op zijn beurt een nacht op mijn graf komen doorbrengen.’
Toen ging hij dood. De oude man werd begraven.
Toen de eerste nacht was gekomen en de oudste broer naar het graf had moeten gaan, was hij daar te lui of te bang voor en zei hij tegen zijn jongste broer: ‘Onnozele Iwan, ga jij naar vaders graf en overnacht daar in mijn plaats; jij voert toch niets uit.’ Onnozele Iwan ging op weg, kwam op het graf en ging daar liggen.
Plotseling, te middernacht, opende zich het graf; de oude man kwam te voorschijn en vroeg: ‘Wie is daar? Ben jij het, mijn oudste zoon?’ ‘Nee, vadertje, ik ben het, Onnozele Iwan.’ De oude herkende hem en vroeg: ‘Waarom is de oudste niet gekomen?’ ‘Hij heeft mij gezonden, vadertje.’ ‘Nou, dat is dan je geluk.’ De oude man floot opeens schel en hard, en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ Er kwam een gevlekt ros aan galopperen, zodat de aarde er onder dreunde; zijn ogen schoten vuur, uit zijn neusgaten steeg de damp op als een zuil. ‘Hier heb je een braaf ros, mijn zoon. En jij, ros, dien hem zoals je mij hebt gediend.’ Zo sprak de oude man en keerde terug naar zijn graf.
Onnozele Iwan streelde en liefkoosde het gevlekte ros, liet het lopen en ging terug naar huis. Thuis vroegen zijn broers hem: ‘En, Onnozele Iwan, heb je daar prettig overnacht?’ ‘Heel prettig, broers.’
De tweede nacht brak aan. De middelste broer ging ook niet op het graf overnachten, en zei: ‘Onnozele Iwan, ga naar vaders graf en breng daar de nacht door in mijn plaats.’ Onnozele Iwan zei geen woord, liep naar het graf en ging daar liggen wachten tot het middernacht werd. Op dat uur opende het graf zich als de eerste maal, de vader kwam er uit en vroeg: ‘Ben jij het, middelste zoon?’ ‘Nee,’ zei Onnozele Iwan, ‘ik ben het weer, vadertje.’ Opnieuw floot de oude man schel en hard en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ Het gevlekte ros kwam er aan galopperen zodat de aarde er onder dreunde; zijn ogen schoten vuur en uit zijn neusgaten steeg de damp omhoog als een zuil. ‘Wel, gevlekte, dien mijn zoon zoals je mij hebt gediend. En ga nu heen.’ Het gevlekte ros draafde weg, de oude man ging in zijn graf liggen en Onnozele Iwan liep naar huis.
Weer vroegen zijn broers: ‘En, hoe heb je de nacht doorgebracht, Onnozele Iwan?’ ‘Heel prettig, broers.’
De derde nacht was het de beurt van Iwan; hij kon die nauwelijks afwachten, en begaf zich op weg. Op het graf gekomen, ging hij daar liggen, en te middernacht kwam de oude man weer te voorschijn. Hij wist al dat Onnozele Iwan er nu moest zijn, liet zijn schelle gefluit horen en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ Het ros kwam er aan galopperen zodat de aarde er onder dreunde, zijn ogen schoten vuur en uit zijn neusgaten steeg de damp omhoog. ‘Wel, gevlekte, dien mijn zoon zoals je mij hebt gediend.’ Na deze woorden nam de vader afscheid van Onnozele Iwan en keerde in zijn graf terug.
Onnozele Iwan streelde het zwart-bruin-grijs gevlekte ros, bekeek het en liet het lopen; toen ging hij naar huis. Weer vroegen de broers: ‘Hoe heb je de nacht doorgebracht, Onnozele Iwan?’‘ ‘Heel prettig, broers.’ Zo leefden ze verder: de twee broers werkten, maar Onnozele Iwan voerde niets uit.
Plotseling ging er van de tsaar een oproep uit: aan hem die over een hindernis van zo en zoveel balken heen het portret van de tsarewna van de buitenmuur van het paleis kon wegtrekken, zou hij haar ten huwelijk geven. De broers wilden er heenrijden om te zien wie daarin zou slagen. Onnozele Iwan zat op de kachel achter de pijp en zei: ‘Geef mij het een of andere paard, broers, dan ga ik ook kijken.’ ‘Ach,’ zeiden de broers op geërgerde toon, ‘blijf jij maar op de kachel zitten domoor! Waarom zou jij erheen rijden? Om de mensen te laten lachen?’ Maar zo waren de broers nog niet van hem af. ‘Nou, neem dan het paard met drie poten, sufferd.’
Ze reden weg. Onnozele Iwan reed achter hen aan tot op het open veld, tot aan de wijde ruimte. Daar steeg hij van zijn merrie, slachtte het paard, trok er de huid af en hing die over de koppel; maar het vlees gooide hij weg. Toen floot hij schel en hard en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ Het gevlekte ros kwam er aan galopperen, zodat de aarde dreunde; zijn ogen schoten vuur en uit zijn neusgaten steeg de damp omhoog. Onnozele Iwan kroop in zijn ene oor – daar at en dronk hij – en door het andere kwam hij er weer uit – toen was hij zo mooi gekleed dat zijn broers hem niet herkend zouden hebben. Hij besteeg het gevlekte ros en reed erop uit om het portret van de muur te trekken. Er was daar veel volk samengestroomd – de massa was niet te overzien. Toen de kranige jongeman er aan kwam rijden, waren alle ogen op hem gericht. Onnozele Iwan nam een aanloop, zijn paard sprong en het scheelde maar drie balken of hij had het portret er afgehaald. Allen hadden gezien waar hij vandaan kwam, maar waar hij bleef toen hij wegreed, zagen ze niet. Hij liet het ros lopen, keerde naar huis terug en ging op de kachel zitten. Toen de broers thuiskwamen, vertelden ze aan hun vrouwen: ‘Er kwam een kranige jongeman aanrijden, zo een hadden we nog nooit gezien. Het scheelde maar drie balken of hij had het portret er af gehaald. We zagen wel waar hij vandaan kwam, maar niet waar hij bleef. Hij zal zeker nog wel eens terugkomen…’ Onnozele Iwan zat op de kachel en vroeg: ‘Broers, was ik daar soms ook?’ ‘Hoe voor de duivel had jij daar kunnen zijn? Zit jij maar op de kachel, sufferd.’
Er ging enige tijd voorbij, en weer kwam er een oproep van de tsaar. De broers maakten zich opnieuw gereed om te vertrekken, en Onnozele Iwan vroeg: ‘Geef mij het een of andere paard, broers.’ Zij antwoordden: ‘Blijf jij maar thuis, sufferd. Anders bederf je misschien een van onze paarden.’ Maar zo waren ze niet van hem af, en ten slotte zeiden ze dat hij dan maar de manke merrie moest nemen. Onnozele Iwan nam ook dit paard, slachtte het en hing de huid over de koppel, maar wierp het vlees weg. Toen floot hij schel en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ En het gevlekte ros kwam er aan galopperen zodat de aarde dreunde; zijn ogen schoten vuur en uit zijn neusgaten steeg de damp omhoog. Onnozele Iwan kroop in zijn rechteroor; daar verkleedde hij zich en door het linkeroor kroop hij er weer uit. Toen was hij een knappe jongeman geworden. Hij sprong op zijn ros en reed erop los, en het scheelde maar twee balken of hij had het portret er afgehaald. Allen zagen waar hij vandaan kwam, maar niemand zag waar hij bleef. Hij liet zijn gevlekte ros lopen, keerde naar huis terug, ging op de kachel zitten en wachtte op zijn broers. Zij kwamen naar huis rijden en zeiden: ‘Vrouwen, dezelfde kranige jongeman is weer gekomen, en het scheelde maar twee balken of hij had het portret er afgehaald.’ Onnozele Iwan zei tegen hen: ‘Broers, was ik daar soms ook?’ ‘Wel alle drommels! Zit jij maar op je kachel!’
Korte tijd daarna kwam er weer een oproep van de tsaar. De broers maakten zich gereed om te vertrekken, maar Onnozele Iwan vroeg: ‘Geef mij het een of andere paard, broers. Ik wil er heen rijden en toekijken.’ ‘Blijf jij maar thuiszitten, sufferd. Hoe vaak moet je nog een van onze paarden vernielen?’ Maar zo waren ze niet van hem af, al bleven ze lange tijd bekvechten; en ten slotte zeiden ze dat hij de magere kleine merrie maar moest nemen.
Onnozele Iwan nam ook dit paard, slachtte het en wierp het vlees weg. Toen liet hij zijn schelle gefluit horen en riep met machtige stem: ‘Mijn wijze zwart-bruin-grijze!’ Het gevlekte ros kwam er aan galopperen, zodat de aarde dreunde, zijn ogen schoten vuur en uit zijn neusgaten steeg de damp op als een zuil. Onnozele Iwan kroop in zijn ene oor, dronk en at daar, en kroop er door het andere weer uit. Nu was hij mooi gekleed; hij besteeg zijn ros en reed weg. Zodra hij het paleis van de tsaar had bereikt, rukte hij daar het portret en een doekje van de muur. De mensen zagen waar hij vandaan kwam, maar toen hij wegreed, zagen ze niet waar hij gebleven was. Weer liet hij het gevlekte ros lopen, ging thuis op de kachel zitten en wachtte op zijn broers. Zij kwamen naar huis rijden en zeiden: ‘Nu vrouwen, dezelfde knappe jongeman heeft vandaag de sprong gewaagd en het portret eraf getrokken.’ Onnozele Iwan zat achter de kachelpijp en zei: ‘Broers, was ik daar soms ook?’ ‘Wel alle drommels! Zit jij maar op de kachel.’
Kort daarop gaf de tsaar een bal, waarvoor hij alle bojaren, wojewoden, vorsten, raadsheren, senatoren, kooplui, burgers en boeren had uitgenodigd. Ook de broers gingen erheen, en Onnozele Iwan wilde niet achterblijven. Maar op het bal gekomen, ging hij ergens op de kachel achter de pijp zitten en keek met open mond toe. De tsarewna zorgde voor de gasten, bracht aan ieder van hen bier en lette op of een van hen soms zijn mond afveegde met het doekje dat hij van de muur had getrokken – want hij moest haar verloofde zijn. Maar niemand deed dit; Onnozele Iwan had ze niet gezien en dus overgeslagen. De gasten gingen naar huis.
De volgende dag gaf de tsaar opnieuw een bal, maar ook ditmaal werd de jongeman die het doekje van de muur had getrokken, niet ontdekt. Op de derde dag bood de tsarewna weer met eigen handen haar gasten bier aan; ze kwamen allen aan de beurt, maar niemand veegde zijn mond af met het doekje. ‘Hoe kan het,’ dacht ze bij zichzelf, ‘dat mijn verloofde niet hier is ?’ Ze keek omhoog en zag daar achter de kachelpijp Onnozele Iwan zitten. Hij was slordig gekleed, zat onder het roet, zijn haren stonden overeind. Zij schonk een glas bier in en bracht het hem; maar de broers die dat zagen, dachten: ‘De tsarewna brengt ook aan die sufferd bier.’ Onnozele Iwan dronk het op en veegde zijn mond af met het doekje. De tsarewna was verheugd, nam hem bij de hand, bracht hem bij haar vader en zei: ‘Vader, dit is mijn verloofde.’ Het was of er een steek door het hart van de broers ging, en zij dachten: ‘Wat mankeert de tsarewna? Is ze soms gek geworden dat ze in die onnozele hals haar verloofde ziet?’ Maar alle redenaties liepen hierop uit: er werd ter ere van de bruiloft een vrolijk feest gevierd. Onze Iwan was toen geen Onnozele Iwan meer, maar Iwan, de schoonzoon van de tsaar. Hij maakte zich schoon, knapte zich op, en werd een zo keurige en verstandige jongeman, dat de mensen hem niet herkenden.
Toen zagen de broers in wat het zeggen wil als je op het graf van je vader overnacht.
.
Sprookjes – alle artikelen
Vertelstof – alle artikelen
1e klas – alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 1e klas – sprookjes
.
2833
.