.
Inleiding:
Vertellen is een kunst. En moet dat op de vrijeschool ook zijn, wil je met recht, ook op dit gebied, van ‘kunstzinnig onderwijs’ mogen spreken.
Hoewel het veel voorbereiding vraagt, is het vertellen – uit het hoofd!!! – van de vertelstof van de lagere klassen que inhoud, niet zo moeilijk.
Sprookjes zijn in wezen kant en klaar opgeschreven; Noordse, Griekse en Romeinse sagen en legenden vormen ook geen probleem, maar bijv. in klas 7 een ontdekkingsreis vertellen, is een stuk moeilijker.
De wederwaardigheden van ontdekkingsreizigers staan meestal in feiten, in een verslag in een of ander boek en als je dat gaat vertellen, wordt het een opsomming van feiten.
Hoe worden de figuren waarom het gaat, personen van vlees en bloed.
Dat is de opdracht aan de leerkracht: hoe beleven de kinderen de reis mee, wat zien ze voor zich door jouw woorden.
Ja, ook voor de 7e klas vond Steiner het belangrijk dat er nog veel fantasie – dat is ‘menskundig’ beeld – in het onderwijs aanwezig is.
Er zijn verschillende schrijvers die van het verhaal van het ‘Behouden huis‘ een roman hebben gemaakt.
Daarin komen de karakters tot leven. Zo’n roman kan wel als voorbeeld dienen, maar meestal is het hele boek te groot om als vertelling te gebruiken.
Je zal dus keuzes moeten maken.
Verderop heb je een voorbeeld van hoe Jaap ter Haar dit deed.
Hieronder volgen feiten waarmee je je verhaal kan maken.
‘kunnen wij ‘om de noord’?
.
De reis van Heemskerk en Barentsz
de feiten:
Aan het eind van de 16e eeuw begonnen Europese ontdekkingsreizigers erover na te denken reizen te ondernemen naar de Noordpool. In die tijd probeerden ze, via het noordoosten of noordwesten, een nieuwe route te vinden naar Azië. Het vinden van een zeeweg naar het Oosten was vooral voor Engeland van groot belang, omdat de handel met Frankrijk en Nederland in verval geraakte. Een nog belangrijker motief was echter de grote rijkdom, die Spaanse en Portugese kooplieden hadden verworven dankzij de nieuwe handelspartners, die ze ontdekt hadden in Amerika, India en vooral in China (of Cathay, zoals de Europeanen het toen noemden). Londense kooplieden en de heersende vorsten kregen een groeiende belangstelling voor de Engelse ontdekkingsreizigers, die een nieuwe route naar het oosten wilden vinden en verleenden hun financiële steun.
Tegen het eind van de 16e eeuw waren de Hollandse zee- en kooplieden de grootste rivalen van Engeland in het nasporen van een land- of zeeroute naar de rijkdommen van Cathay. Zij zagen meer heil in een noordoostelijke doorgang, omdat ze dan onderweg met de Russen handel konden drijven. De belangrijkste man bij deze Hollandse Noordpoolexpedities was Willem Barentsz. Hij was gezagvoerder en gids op drie succesvolle reizen. Op zijn derde expeditie, die in 1596 in Amsterdam begon, hoopte hij de Kara Straat te bereiken door langs de noordpunt van Nova Zembla te varen. Door deze zeer noordelijke route te nemen, loodste Barentsz de schepen van zijn expeditie door nog niet bekende zeeën. Zodoende ontdekte hij West-Spitsbergen, het grootste eiland van de eilandengroep, die men nu Svalbard noemt. Daarna koerste hij in oostelijke richting. Toen hij echter Nova Zembla naderde, sloot het ijs zijn schip aan alle kanten in. Het begon zo’n enorme druk op de wanden van de boot uit te oefenen, dat de romp omhoog werd geperst. Toen het schip tenslotte uit het ijs geduwd was, was het zo ontzet en gehavend, dat Barentsz niets anders kon doen dan het verlaten en onderdak te zoeken op de kust van Nova Zembla.
Dit was de eerste overwintering van Europese ontdekkingsreizigers op een zo noordelijk gelegen plaats. Hun ervaringen kennen we door het verslag, dat één van de mannen, die erbij betrokken was, maakte. Van de spanten van het schip, die ze in veiligheid hadden gebracht, bouwden de Hollanders een hut. Ze richtten deze in met slaapbanken, lampen en al het overige materiaal dat ze konden wegslepen van het bevroren wrak.
Toen het winter werd, werd het zo koud, dat de wijn bevroor en de dekens er uit zagen als stijve witte platen. Van de voorraad berenvet was nog maar weinig over. De rook van het vuur in de hut werd zo verstikkend, dat de mannen in bed moesten blijven en zich zo goed en zo kwaad als dat ging warm moesten houden met de hete stenen, die ze om hun voeten hadden gelegd.
Toch wisten de Hollanders de winter te overleven. Er was echter nog weinig hoop dat ze ooit gered zouden worden. Barentsz was ervan overtuigd dat de enige manier om nog eens in Amsterdam terug te komen een bootreis naar het dichtstbijzijnde vasteland was. Dit was het schiereiland Kola, 2800 kilometer verder.
Midden juni slaagden de dappere expeditieleden erin zichzelf in zo’n conditie te brengen, dat ze in staat waren tot een ander hachelijk experiment. Ze laadden de sloepen van hun schip met alle vracht, die deze konden dragen en vertrokken. Ze speelden het klaar de reis naar het schiereiland Kola te voltooien, doordat ze gebruik maakten van alle middelen, die ze kenden — ze roeiden, ze zeilden en droegen zelfs de sloepen van de ene vaarweg naar de andere. Barentsz mocht dit echter niet meer beleven. Enkele dagen na het vertrek stierf hij in het laatste stadium van de expeditie, dat hij zo noodzakelijk had gevonden.
Met de terugkeer van Barentsz expeditie eindigde de Hollandse belangstelling voor het vinden van een noordoostelijke zeeweg.
Tijdens zijn eerste reis in 1594 bereikte Willem Barentsz met zijn vloot de kust van Novaja Semlja (Nova Zembla). Met het oog op de naderende winter werd de reis niet voortgezet, maar keerde Barentsz naar Amsterdam terug om verslag uit te brengen van zijn vorderingen in oostelijke richting.
Navigatie-instrument van Barentsz’ laatste reis, dat in 1871 in de hut op Nova Zembla werd gevonden. Tussen de met ijs bedekte ruïnes van de hut werden verschillende voorwerpen ontdekt die nog in prima staat verkeerden: kaarsenhouders, borden en zelfs boeken.
Jaap ter Haar vertelt in zijn ‘Geschiedenis van de lage landen‘:
Als koning Filips schepen in beslag neemt en daardoor de handel in gevaar brengt, steken ondernemende kooplui de koppen bij elkaar:
De uit Antwerpen afkomstige, Middelburgse koopman Moucheron heeft overleg gepleegd met admiraal Duivenvoorde, met gedeputeerden, ten slotte ook met prins Maurits en Oldenbarnevelt.
„Excellentie, ik heb alle beschikbare kaarten en alle bestaande reisbeschrijvingenbestudeerd. Mercator, de beroemde geograaf, heeft beweerd, dat er dwars over de Pool een grote open zee loopt, waarlangs Indië te bereiken moet zijn!”
„Bent u daar zeker van?”
Moucheron knikt. Hij somt voordelen op en weet de anderen te overtuigen. Vanwege zijn enthousiasme rusten de Staten twee schepen uit. Amsterdamse kooplieden, die graag een gokje wagen, dragen voor een derde in de kosten bij.
In juli 1594 begint de tocht onder bevel van Jan Huyghen van Linschoten met de ervaren stuurman Willem Barendsz. op de brug.
„Goeie reis!”
„En behouden vaart!”
Ze zeilen langs Noorwegen, de Noordkaap, Lapland, Finland, Rusland, de Witte Zee en vinden een zeestraat met open water, die Waaigat wordt gedoopt. Maar juist dan moeten zij naar huis wegens gebrek aan proviand.
Een nieuwe vloot van 7 schepen probeert het een jaar later. Uit de scheepsjournalen van die reis slechts één detail:
Hoog in het noorden zijn de bootsgezellen aan land gegaan om gretig te graven naar bergkristal. Een ijsbeer sluipt nader, valt één van hen aan in de rug:
„Hij heeft hem metterhaast de halve kaak en wang met het halve hoofd afgebeten en zuigt zijn bloed zó lang, tot de ongelukkige de geest geeft. . .” Tevergeefs tracht het scheepsvolk, nog 29 man sterk, de beer te verjagen. Wapens hebben ze niet, die zijn aan boord gelaten. Een tweede zeeman sterft in de sterke klauwen van de beer. De rest vlucht weg naar het schip. Later krijgen ze het monster toch nog te pakken. De matroos, die de ijsbeer vilt en opensnijdt, vindt in de maag de halve hoofden en de kaken van zijn gezellen!
Omdat schotsen en ijsbergen de weg versperren, keert de vloot naar het vaderland terug. Dan stoppen de Staten hun pogingen. Wel loven zij een prijs uit:
„25.000 gulden voor ieder, die de noordelijke zeeweg naar Indië vindt!”
Het behouden huis
Het stadsbestuur van Amsterdam rust de derde expeditie uit. In mei 1596 varen de Rijp en Heemskerck uit. De ervaren Willem Barendsz. gaat ook dit keer mee. De schippers hebben zoveel mogelijk ongehuwd scheepsvolk aangemonsterd :
„Om te minder door de trek tot wijf en kinderen in het werk te versagen!” Het zijn knapen, die tegen een stootje kunnen.
De Rijp houdt een westelijke koers, ontdekt Spitsbergen en wijkt dan naar Finland uit. Heemskerck en Barendsz. zeilen oost-noord-oost.
Gerrit de Veer schrijft op, wat ze tijdens de reis „ter werelt noyt so vreemt ghehoort” beleven: „Zwanen! Een hele zee vol reuzenzwanen!” roept de uitkijk op een dag. De hele bemanning stormt aan dek om te zien hoe . . . ijsschotsen naderen en voorbijdrijven. Ze bereiken Nova Zembla en vriezen daar vast in het ijs:
„Het schip ligt scheef als een bootsgezel na twee volle kruiken bourgogne!”
De sloepen gaan de wal op. Dan volgen de vaatjes boter, de voorraden gezouten vlees, meel, wijn. De bemanning, 17 man sterk, besluit een huis te bouwen, waarin zij de op handen zijnde winter kunnen doorstaan. In oktober komt het geraamte van de hut gereed. Kort daarop sterft de scheepstimmerman. Zonder zijn kundige leiding ploeteren de zeebonken voort. Het dak sluiten ze af met een zeil. [op illustraties zie je een houten dak, wat aannemelijker is]
„Het Behouden Huis!” Dat is de naam voor de hut in die volslagen verlaten wereld. Toch staat er trouw een wacht bij het schip: om te zien of het ijs al smelt.
De lange poolnacht gaat in. Op 1 december valt de eerste sneeuw. Het blijft sneeuwen. Metershoog hopen de vlokken zich op. De schoorsteen raakt verstopt en poolvossen sluipen over het dak! Het vriest dat het kraakt. IJzel bedekt de kleren. De bevroren schoenen zijn onbruikbaar. Van hout maken ze klompen en bekleden die met vossenbont. De versleten, ontoereikende kleding verwisselen zij voor een ijsberenpels. Het houtvuur in het Behouden Huis rookt en geeft nauwelijks warmte. Dat is verschrikkelijk, maar hoe bloemrijk klinkt dat in de oud-Hollandse taal:
De mannen van Willem Barentsz schieten een ijsbeer. Hun wanhopige poging met hun schip open water te bereiken, hadden geen succes. Het onverbiddelijke noordpoolijs hield hen gevangen en dwong hen te overwinteren.
„Als wij onze voeten nae ’t vuur staken, soo verbranden wij veel eer onze cousen, eer wij de warmte gevoelden . . . jae, hadden wij ’t niet eer gheroken als ghevoelt, wij souden se eer gantsch verbrandt hebben, eer wij ’t ghewacr gheworden hadden!”
Verkleumd zitten ze tijdens sneeuwstormen bijeen op een karig rantsoen. Het vuil hoopt zich op.
„We moeten Driekoningenavond vieren”, hebben ze gezegd. Van twee pond meel bakken ze koeken. Ze drinken wijn:
„Constabel, jou maken we koninck van Nova Zembla!” Eventjes hebben ze lol, maar soms worden ze half gek van de lange winter, van de eenzaamheid en van elkaar. Steeds weer brengen de Bijbel en de wijze Willem Barendsz. vertroosting.
De speurtocht naar een noordelijke doorvaart deed Willem Barentsz in het onherbergzame noordpoolgebied belanden. Hier verzamelen de bemanningsleden van zijn in het ijs gevangen schip wrakhout om een hut te bouwen. De afbeelding is ontleend aan het officiële verslag van de expeditie, dat in 1598 werd gepubliceerd.
Voorjaar! Het open water komt dichterbij. De ene dag is het nog maar 100 meter van het ingevroren schip verwijderd. Een paar dagen later is alles weer ijs en ligt het water weer 500 meter weg.
„Schipper, we motten naar huis. Desnoods in een sloep. We gaan hier kapot,,
Ze smeken. Ze janken. Maar Heemskerck laat zijn goede schip niet voor wat jammerend scheepsvolk in de steek. Nog drie weken gaan voorbij. Het rantsoen is nog slechts twee ons spek per dag.
„Gaan we nou?”
„Maak de sloepen maar zeilklaar!”
„Godlof!”
Barendsz. is ziek. Hij schrijft drie brieven, waarin hij over zijn lotgevallen vertelt. Een van die brieven laat hij in een kruithoorn hangen aan de schoorsteen van het Behouden Huis. (In 1871 vindt de walvisjager Elling Carlsen die brief bij de ingezakte woning terug, mét de koperen braadpannen, een klok, waskaarsen, kisten en kleren. Dankzij een Engelsman komen al die overblijfselen met Heemskerks’ scheepsvlag naar Amsterdam.)
Met twee kleine sloepen kiezen ze zee. Ze dragen de zieke Barendsz. en de uitgeputte matroos Claes Andriesz. aan boord. Beiden sterven.
„De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen . . .” Een simpele plechtigheid. „In Godsnaam!” Ze zetten hun gestorven makkers overboord. De lichamen zakken weg in het groene, ijskoude water.
Zeilend en roeiend bereiken ze de Russische kust en later, o wonder, het schip van Jan Cornelisz. de Rijp. Het einde van de barre onderneming komt eindelijk in zicht, als zij boven de horizon de vertrouwde Hollandse torenspitsen uit de ommuurde steden zien verrijzen. Beurtschippers op de Zuiderzee schreeuwen een eerste welkom en vragen:
„Wie zijn jullie?”
„De Rijp en Heemskerck. Terug van Nova Zembla!”
En misschien horen zij dan al het grote nieuws:
„Houtman en De Keyser zijn van een reis naar Indië teruggekeerd!”
Terwijl ze vastgevroren zaten in het ijs, zijn andere Hollanders erin geslaagd, het verre Indië langs de Zuidelijke route te bereiken . . .
.
7e klas: vertelstof of geschiedenis?
7e klas: alle artikelen
Vertelstof: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 7e klas
.
2831
.