.
In het tijdschrift Jonas (eind jaren 1960 tot 2006) verschenen regelmatig artikelen over politiek tegen de achtergrond van de idee van de sociale driegeleding.
Met name Arnold Henny schreef deze artikelen.
Hoewel uiterlijke omstandigheden, data e.d. aan die tijd zijn gebonden, spreekt uit de artikelen vaak een visie die de nu ruim 40, 50 jaar verstreken tijd heeft doorstaan en eigenlijk nog steeds actueel zijn.
Wat er van deze politieke artikelen nog in mijn bezit is, zal ik op deze blog publiceren.
In onderstaand artikel worden veel (statistische) cijfers gebruikt. Die kunnen sterk verschillen met de cijfers die nu actueeel zijn. De wereld achter deze cijfers lijkt nauwelijks veranderd…..
.
EUROPA, blinde vlek op de wereldkaart
Europa ligt ingeklemd tussen Amerika en Rusland. Twee machtsblokken die ieder hun eigen voorstelling hebben van het behoud van democratie. De tweedeling dateert niet van na 1945, maar voert terug tot 1917 toen in Rusland de revolutie uitbrak en Amerika besloot tot deelname aan de Eerste Wereldoorlog.
Per minuut wordt er anderhalf miljoen dollar uitgegeven aan bewapening. Het grootste deel daarvan komt op rekening van NAVO en Warschaupact. Samen beschikken zij over ongeveer 40 procent van alle wapens en besteden ze ongeveer 75 procent van het totale militaire budget. De kosten ter beveiliging van eigen inwoners en die van buiten de grenzen van Amerika en de Sovjetunie zijn langzamerhand onvoorstelbaar geworden. Wat zou voor de 700 miljard dollar [in 2017: 1739] die de mensheid per jaar uitgeeft voor beveiliging niet allemaal kunnen worden besteed? De organisatie ‘Vrouwen voor vrede’ heeft onlangs een verlanglijstje samengesteld van noden: 2 miljard mensen moeten leven van minder dan 500 dollar per jaar; 450 miljoen mensen zijn hongerig of ondervoed [in 2017: 821 miljoen] ; 50 miljoen sterven jaarlijks als gevolg van armoede; 12 miljoen kinderen sterven vóór hun eerste verjaardag; 5 miljoen kinderen worden nooit vijf jaar; 870 miljoen volwassenen zijn nog analfabeet [ in 2011 werd dit geschat op 880 miljoen] ; 130 miljoen kinderen gaan nooit naar school [laatste cijfers: 250 miljoen leren niet lezen en schrijven]; 250 miljoen mensen leven in slums en krottenwijken; 2 miljard mensen zijn zonder drinkwater. Deze cijfers zijn even onvoorstelbaar.
Naast het psychologische aspect dat de afweermiddelen uitsluitend een afschrikwekkende werking zouden hebben, en geproduceerd worden om nooit tegen de tegenstander te worden gebruikt is het economische aspect net zo absurd. Meer dan 40 procent van de industriële productie in de vrije westerse wereld wordt besteed ten gunste van bewapeningsdoeleinden. Het doet denken aan de man die spaarde om een brandkast te kopen. Toen hij deze gekocht had, merkte hij dat hij niets meer bezat om er in te stoppen.
Nu is veiligheid door middel van gewapende vrede reeds lang niet meer een aangelegenheid van individuele beveiliging; zij is een verschijnsel van massapsychologie. Een verschijnsel waarmee elke staatsman moet leren leven. In 1908 schreef Tolstoi:
‘De mensen bouwen een verschrikkelijke machinerie van de macht op, om die vervolgens over te laten aan de eerste de beste die de macht weet te bemachtigen. Zij zijn bang voor dieven en anarchisten, maar vrezen het verschrikkelijke apparaat dat hen dagelijks bedreigt niet. Zolang regeringen elkaar wantrouwen, hun legers niet verkleinen maar juist, naar gelang het groeien van het militaire apparaat van hun buurman, steeds meer vergroten, zolang zal iedere vredesconferentie een schertsvertoning zijn of een bedrog of een onbeschaamdheid, of alles tegelijk. Het is heel wel mogelijk dat het christendom zijn tijd heeft overleefd en dat de moderne mens, indien hij voor de keuze zou worden gesteld, zich uit te spreken voor het christendom en de naastenliefde, of voor de staat en het doden, hij voor het laatste zou kiezen en het christendom vergeten.’
Regels, die bijna tachtig jaar geleden werden geschreven. Tussen toen en nu liggen Verdun, Stalingrad en Hiroshima. De lijn der afschrikking loopt van West naar Oost, en niemand weet waar zij zal eindigen. De bewapeningswedloop van de twintigste eeuw zet zich voort op iedere schaal van de weegschaal tussen Oost en West. Totdat – misschien eens – de weegschaal zelf onder zijn gewichten wordt verpletterd? Ik herinner mij een bezoek van Winston Churchill aan Leiden, kort na de oorlog. Na een eredoctoraat te hebben gekregen aan de universiteit – als ‘presidium libertatis’ – sprak hij in de studentensociëteit een menigte studenten toe. Hij sprak daar over het winnen van de laatste oorlog. ‘Veel moeilijker echter dan het winnen van een oorlog is het winnen van de vrede’. Hij vond dat het tijd was nu daaraan te gaan werken. Kort daarvoor – 1946 – had hij in Fulton in de Verenigde Staten een enigszins andere rede gehouden. Daar sprak hij voor het eerst over ‘the iron curtain’, het ijzeren gordijn, dat tussen Oost- en West-Europa was neergelaten en waarachter de Russen zich hadden teruggetrokken. Sindsdien werd de verhouding tussen West- en Oost-Europa beheerst door de ‘koude oorlog’, een begrip, afkomstig van de Amerikaanse journalist Walter Lippmann. De vrede, waarover Churchill in Leiden sprak, werd nu in de koelkast der beveiliging geconserveerd, door beide machten ingevroren.
Propageert men de vrede in de stijl van de Sovjet-vredesduif of in die van de korte afstandsraket, in beide gevallen is vrijwel zeker dat het Europa nooit zal lukken ‘de vrede te winnen’. Vrede met als inzet de eindfase van de klassenstrijd of vrede met als inzet het ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’? Daarover praten de staatslieden van West en Oost nauwelijks meer met elkaar. Zij vertegenwoordigen nog slechts de collectieve angst van hun achterban en is deze niet even zeer onbespreekbaar? Toch zal achter deze onbespreekbaarheid naar iets anders moeten worden gezocht dan cijfers en getallen van versterking van krachtsverhoudingen die een ‘gestoord evenwicht’ moeten herstellen, wil men ooit in staat zijn de vrede te winnen.
Tegenstelling
Waardoor is Europa een soort blinde vlek op de wereldkaart geworden, ingeklemd tussen de strategische machtsverhoudingen van Amerika en de Sovjetunie? Een vraag die niet eens terugvoert naar de afloop van de Tweede Wereldoorlog in 1945, maar naar het keerpunt tijdens de Eerste Wereldoorlog toen in 1917 zowel de deelname van de Verenigde Staten aan deze oorlog als het uitbreken van de revolutie in Rusland een verandering bracht in de machtsverhoudingen. Vanaf dat ogenblik stond Europa voor de keuze van twee vormen van democratie: die van de Verenigde Staten en West-Europa en die van Oost-Europa. Voor het behoud van beide kunnen ‘kruistochten’ worden ingezet. De rede die president Wilson uitsprak voor het Amerikaanse congres, waarmee de deelname van de Verenigde Staten aan de Eerste Wereldoorlog werd ingeleid, verwoordde de grondslag van haar democratie in het roemruchte ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’. Wilson: ‘Wij zullen vechten (…) voor democratie, voor de rechten van hen die een gezaghebbende stem moeten hebben in hun eigen regering, voor de rechten en de vrijheden van de kleine volkeren, voor een universele heerschappij van het recht onder een samenwerking van vrije volkeren ter verwezenlijking van vrede en veiligheid van alle volkeren, opdat de wereld zichzelf vrij kan maken.’
Na de bevrijding van Europa in 1945 heeft de overwinning op het Duitse en Italiaanse imperialisme – met een beroep op het zelfbeschikkingsrecht – geleid tot herhaaldelijk ingrijpen in de buitenlandse betrekkingen: met het Marshallplan, naar aanleiding van een communistische staatsgreep in Griekenland (Truman-doctrine), in 1948 met dreigen van intrekking van de Marshallhulp aan Nederland, in geval van voortzetting van de politionele actie tegen de republiek Indonesië. Daarbij diende ook de Declaration of Independency van 1776 ter rechtvaardiging van dekolonisatie. In 1949 werd de NAVO opgericht, naar aanleiding van een communistische staatsgreep in
Tsjecho-Slowakije. Ten slotte de interventie in Indo-China, ter ondersteuning van Zuid-Vietnam tegenover Noord-Vietnam. Een van de ‘historische vergissingen’ in de ‘Grote Mars der Dwaasheid’, (waaraan Barbara Tuchman onlangs een boek heeft gewijd). Dit alles met als motivering, de bescherming van door grondwet en wet gewaarborgde individuele vrijheden, als geldend ‘voor alle volken, voor alle tijden’: vrijheid van godsdienst en meningsuiting op geestelijk gebied, vrijheid in mededinging en individuele kapitaalvorming op economisch gebied, en algemeen kiesrecht op staatkundig gebied.
Tegenover deze, op bescherming van het individu gerichte grondslag van de westerse democratie, staan de grondslagen van de democratie in Oost-Europa. Weliswaar zijn ook daar de westerse vrijheden in een grondwet vastgelegd, maar zij worden daarbij getoetst aan de ‘belangen van de volksgemeenschap’. Belangen die voornamelijk worden geïnterpreteerd door het Centraal Comité van de Communistische Partij. Dit kan zelfs zóver gaan, dat de individuele burger ‘beschermd’ dient te worden tegen zijn eigen anti-sociale neigingen, waardoor ‘dissidenten’, hetzij in Siberië, hetzij in een sanatorium, weer ‘tot zichzelf’ moeten worden gebracht.
Tweespalt
Zo blijkt duidelijk dat Amerikanen en Russen ieder hun eigen voorstelling hebben van het ‘behoud van de democratie’. Daardoor ook kreeg de ‘tweespalt der wereldrijken’ vaste vorm. Deze tweespalt kwam tot uiting in de verdragen van Jalta en Potsdam, waar de deling van Europa en de deling van Duitsland door de bondgenoten werden vastgelegd. Toen in 1955 de voormalige gemeenschappelijke vijand – West-Duitsland – als bondgenoot in de NAVO werd opgenomen, kwam als antwoord van het communistische Oostblok het Pact van Warschau met een militair verdrag ter beveiliging van de Sovjetunie en de satellietstaten tegen een aanval van een derde mogendheid. De ‘tweespalt’ werd hiermee bevestigd, waarbij dan de periode tussen 1941 en 1945 slechts als een intermezzo door middel van een monsterverbond kan worden gezien. In 1941 viel Hitler met zijn ‘Operatie Barbarossa’ de Sovjetunie binnen en in hetzelfde jaar vernietigden de Japanners de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbour. Dat leidde tot de oorlogsverklaring aan Duitsland en het bondgenootschap met de Sovjetunie. Na de capitulatie van Duitsland herleefde ‘het grote wantrouwen’. Wat sindsdien als ‘Europese Eenheid’ tot stand kwam – de Kolen en Staalgemeenschap (1951) en het Verdrag van Rome, dat wil zeggen de stichting van de Europese Gemeenschap in 1957 – voltrok zich geheel buiten het Oostblok. ‘Een herleving van Europa’, had Churchill reeds in 1946 te Ztirich verkondigd, ‘is onmogelijk zonder een geestelijk groot Frankrijk en een geestelijk groot Duitsland’. West-Duitsland wel te verstaan, welks grenzen ongeveer samenvielen met die van het Karolingische Rijk dat eens werd gezien als een ‘bolwerk’ van Latijns-katholieke cultuur tegen de opdringende barbaren vanuit het Oosten…
Het sociale vraagstuk
De feiten uit het geschiedenisboekje camoufleren nog steeds een derde absurditeit van het veiligheidsvraagstuk. Naast het psychologische en het economische aspect is er het sociale aspect, dat een blokkade vormt voor werkelijke vrede. Nog steeds waart het conflict tussen arbeid en kapitaal als een ‘spook door Europa’. Zoals het eens door Marx en Engels op geniale wijze werd geformuleerd in het Communistisch Manifest. Maar Marx schreef dit uit heilige verontwaardiging óver de arbeidsverhoudingen die in Engeland door de industriële revolutie waren ontstaan: twaalfurige werkdagen van kinderen van 5 jaar, analfabetisme van 40 procent van de mannen en 65 procent van de vrouwen, een gemiddelde levensduur van de arbeiders en dagloners van 15 jaar vanwege de kindersterfte. Niet dat kindersterfte en analfabetisme tegenwoordig niet meer bestaan, zij hebben zich slechts verplaatst van Europa naar de ontwikkelingslanden. Zie het verlanglijstje samengesteld door de Organisatie ‘Vrouwen voor vrede’.
Ook heeft zich in Europa de ‘kern van het sociale vraagstuk’ inmiddels verplaatst. Dit dankzij de verhoging van het welvaartspeil enerzijds en de sociale voorzieningen in de verzorgingsstaat anderzijds. Het industrialisatieproces zelf verloopt thans geheel anders dan 130 jaar geleden. Met de ‘managerial revolution’ heeft de kapitalistische eigenaar van de productiemiddelen voor een groot deel plaats gemaakt voor de ‘manager’ die zelf niet meer over kapitaal beschikt maar er slechts een beheersfunctie over uitoefent. Anderzijds oefenen de arbeiders steeds meer zeggenschap uit in het bedrijf. Zij worden daarbij gesteund door een machtige vakbeweging die nu ook structuurveranderingen in de maatschappij eist en bovendien, als ‘institutionele belegger’ zelf optreedt op de kapitaalmarkt. In de huidige Westeuropese welvaartsstaat is het begrip ‘proletariër’ – uit het Communistisch Manifest – een anachronisme. Zelfs binnen de bestaande communistische partijen is de ‘dictatuur van het proletariaat’ een omstreden aangelegenheid.
Intussen is het ‘arbeidsvraagstuk’ in Europa een essentieel probleem in de sociale verhoudingen. Ook al is arbeid dan niet meer in alle opzichten ‘koopwaar’, onderhevig aan de wet van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt – laatste overblijfsel van slavernij – het vraagstuk van motivering en verantwoordelijkheid in het arbeidsproces staat als thema van mentaliteitsverandering centraal in vele discussies en conferenties van werkgevers en werknemers. Meer en meer wordt ook het vraagstuk van de vrije tijdsbesteding, als begeleidingsverschijnsel van structurele werkloosheid en arbeidstijdverkorting aan de orde gesteld. Deze drie vraagstukken blijven verontrustend voor alle sociale partners, ook als het dogma van de klassenstrijd in de ijskast wordt gestopt. Dat zou eveneens het geval zijn bij invoering van een minimum basisloon, waardoor een volledige ontkoppeling plaats vindt van arbeidsprestatie en inkomen, hetzij bij de wet, hetzij bij CAO.
Hier kan voor het onderwijs een sociaal-pedagogische taak liggen, waartegen zijn structuur van verzuiling – in openbaar en bijzonder onderwijs – nog in het geheel niet is opgewassen. Zolang in het schoollokaal nog hoofdzakelijk wordt gewerkt voor het cijfer en voor het examen, is niet te verwachten dat zich ooit in de fabriek een andere motivatie zal kunnen handhaven dan het uitzicht op beloning aan de hand van de geleverde prestatie. Een zelfde sociaal-pedagogische taak kan men zien in de verantwoordelijkheid van de school voor de belangen van de maatschappij. Zolang de ‘vermaatschappelijking van het onderwijs’ nog geheel in handen ligt van de overheid en aan staatszorg wordt toevertrouwd, lijkt er weinig aanleiding voor ‘directe communicatie’ tussen school en maatschappelijke organen, voor het dragen van eigen verantwoordelijkheid. (cursief: phaw)
Niettemin wordt een meer ‘organische’ oplossing van het sociale vraagstuk door het verkrijgen en het dragen van eigen verantwoordelijkheid nog steeds geblokkerd door de dialectische spanning van kapitalisme en communisme, die als twee versteende credo’s vanuit West en Oost het eigen oordeelsvermogen beïnvloeden. Deze dialectische spanning maakt ook Europa’s identiteit steeds moeilijker bepaalbaar. Ligt deze ‘identiteit’ nog in het christendom? Ligt zij nog in het humanisme, zoals dit eeuwen lang het geval is geweest? Ongetwijfeld liggen daarin nog steeds de wortels van de Europese cultuur. Maar door een zich verkrampen in het verleden, kunnen ook christendom en humanisme een blokkade vormen voor de toekomst. Dat is het geval wanneer zij zich niet mee ontwikkelen met de sociale revoluties die zich sinds de achttiende en negentiende eeuw in Europa hebben voltrokken. Wat dat betreft, is een kortsluiting ontstaan tussen de wereld van de ideeën en die van de machtsverhoudingen en zoekt men naar oplossingen van het sociale vraagstuk, hetzij door idealisme afgewend van de macht, hetzij door macht, afgewend van idealisme.
Waar zal het in de toekomst van het sociale vraagstuk om gaan? Is het arbeidsvraagstuk tot zijn menselijke maat terug te brengen in de spanning tussen individueel belang en gemeenschapsbelangen? Arbeid, niet alleen als middel voor zelfverzorging en het zich verschaffen van ‘status’, maar tevens als dienstverlening bij de ontmoeting van ‘de ander’ in het arbeidsproces. Een drievoudig verantwoordelijkheidsproces: verantwoordelijkheid ten opzichte van de medewerker in het eigen bedrijf, verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu en de ‘infrastructuur’ buiten het eigen bedrijf – de aarde als levend organisme – en verantwoordelijkheid ten opzichte van de verhouding tussen mens en God of, wanneer men hierin niet meer gelooft – tussen de aardse mens en zijn eigen geestelijke identiteit. Een nieuw incarnatieproces van humanisme en christendom in de tijd van industrialisatie en wereldeconomie, waarin immers over de gehele aarde mensen steeds afhankelijker van elkaar worden. Een proces van bewustzijnsontwikkeling van fase tot fase in het ontwaken van de individuele mens aan de mensheid.
.
A.C. Henny, Jonas 15, 20-03-1986
.
Sociale driegeleding: alle artikelen
.
1720
.