.
Willem Beekman, Jonas 22, 29-06-1979
RITMEN IN DE PLANTENWERELD
Aan planten valt veel ritmiek te beleven. Alleen al de levenswijze in de
seizoenen, overdag en ’s nachts, in licht en donker, laat zien dat planten graag in ritme leven, zich laten leiden door de buitenwereld en daar gelijkluidend op antwoorden: ritme volgt ritme. Eigenlijk is alles aan de plant ritmisch.
Laat ik beginnen bij enkele eenvoudige fenomenen.
Knopen en leden kenmerken de stengelopbouw van hogere planten. Deze om-en-om-afwisseling zet zich voort in de bladnervatuur, waarin dikwijls een veerpatroon aanwezig is of een afwisselend links-rechts vertakking. Ten slotte is ook de bladrand meestal voorzien van tanden, kartels, golvingen en dergelijke.
Wat eerst ritme was in het vertikale (stengel) wordt nu ritme in het
horizontale (blad); tenslotte loopt het dood (of misschien levend?) in de omgeving. Beter is het nog om te zeggen: waar de omgeving inspeelt op de plant, daar vindt dit ritme zijn einde.
Zeer interessant is de vergelijking met overeenkomstige golfpatronen in de zogenaamde ‘levenloze’ natuur. Wanneer verschillende elementen op elkaar inspelen, ontstaan patronen, die op ons altijd veel indruk maken: zandribbels ontstaan op het grensvlak van aarde en lucht (woestijn). Hetzelfde gebeurt op het grensvlak van aarde en water (strand), watergolfjes (golven) ontstaan op het grensvlak van water en lucht, luchtgolven (trillingen) ontstaan door het samenwerken van lucht en warmte.
Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te bedenken. Bij het plantenblad zijn het aarde (vaste bladmassa) en water (vloeibare bladsubstantie, weefselvocht) die zich in verbinding stellen met lucht en licht als omgevingskwaliteiten. Het aardige is nu, dat de ritmiek het meest ‘los’ komt, dus het meest merkbaar zichzelf wordt, als we meer naar de periferie van het blad gaan. Bij rabarber en groot hoefblad is dat zeer sprekend, maar talloze kamerplanten leveren ook voorbeelden. De randen gaan golven alsof er sprake is van waterstromen. Meer naar het houtgedeelte van het blad toe (de hoofdnerf) verzwakt deze tendens. Hier grijpt de aarde het sterkst in, omdat immers de nervatuur als wortelvoortzetting het meest met de aarde verbonden is.
In de inwendige bouw van de plant (en dan denk ik speciaal aan hogere planten) spelen vaatbundels een grote rol. Voor het onderhouden en geleiden van de sapstroom uit de wortel in de richting van de bladeren, zijn langgerekte houtvaten aanwezig. De gehele plant is doortrokken van een geleidingsstelsel
zoals bloedvaten in ons lichaam. In de bouw lijken houtvaten nog het sterkst op buizen met een verdikte wand. Daarin ontdekken we opnieuw een ritme van zich herhalende elementen (zie illustratie).
In jonge planten (jonge houtvaten) is een spiraalvormige, schroefachtige structuur te vinden, die langzamerhand overgaat in ringen en tenslotte uitloopt in onregelmatige wandverdikkingen. Dit laatste alleen bij wat oudere planten. Het spiraliseren en het zich herhalen van nagenoeg dezelfde elementen hangt hier dus nauw samen met waterstromen. Het plantensap wentelt, spiraliseert van wortel naar blad en loopt niet zo egaal en regelmatig naar omhoog als we geneigd zijn te denken.
Ik vraag me daarbij af, of de sappen alleen al door de beweging een speciale kwaliteit krijgen, waarmee het blad ‘bevrucht’ wordt.
Zonder nu direct in de anatomie te verzeilen kunnen we uitwendig ook veel (meer) zien. Denk bijvoorbeeld aan de zeer ritmische plaatsing van de bladeren langs de stengel. Dat geldt vooral voor planten met verspreid staande bladeren. Je kunt dat bij veel kamerplanten goed waarnemen. De blaadjes staan niet zomaar willekeurig langs de stengel, maar volgen een spiraalbaan. Het hangt af van de soort, in hoeverre het om dichtgewonden of juist open spiralen gaat. Er spreken zich prachtige wetmatigheden in uit.
Probeer het eens uit bij verschillende planten, het is zeer de moeite waard! Iets dergelijks geldt voor de plaatsing van schubben rondom knoppen, van kegelschubben bij naaldbomen, van bloemetjes bij composieten (zonnebloem, margriet, madeliefjes), van kroonblaadjes bij bloemen (roos) enzovoort. Telkens weer de terugkerende spiraal.
E.M. Kranich geeft in zijn boek: ‘Die Formensprache der Pflanze‘ (Freies Geistesleben, 1976) een uitvoerige uiteenzetting over de relatie van dit
verschijnsel met de bewegingen van planeten aan de hemel. Op zo’n manier kun je een indruk krijgen van de samenhangen tussen plant en kosmos: de eeuwige ritmiek ver buiten ons wordt gevolgd en zichtbaar gemaakt in de ons dagelijks omringende planten. Bij de stengel komen punt en lijn voor (respectievelijk als knop/knoop en als stengellid). Dit zijn eigenlijk oerbeelden van samentrekking (punt) en uitdijing (lijn).
Het punt, als samentrekkingstendens is het meeste met het fysieke
verbonden, de krachten van de aarde (die immers vanuit het middelpunt werken). De lijn is met perifere, hemelkrachten verbonden, die in de zonnestralen het fraaist gepresenteerd worden. Tussen hemel en aarde speelt de plant ritmisch met zijn grondelementen, maar dan vooral in het blad. Bezien we namelijk de microscopische bladstructuur, dan komen daar opnieuw verrassende verschijnselen naar voren. Ieder blad is overtrokken met een opperhuid, waarvan de cellen niet strak aan elkaar sluiten en een soort honingraatstructuur vormen (zoals bij andere weefsels het geval is), maar met golfjes in elkaar grijpen. Daarin en daartussen liggen huidmondjes, waarmee de ademhaling en verdamping van het blad geregeld worden (zie illustratie II).
Deze lichaampjes (cellen) kunnen zich ritmisch openen en sluiten, afhankelijk van licht en donker, en vochtgehalte. Het dag/nachtritme wordt zeer gevoelig door de huidmondjes gevolgd, als een soort tijdsorgaantjes. Bij dit laatste proces komt het tijdsaspect al sterk naar voren. De andere genoemde fenomenen zijn van ruimtelijke aard.
Tijdritmiek komt in planten vaak voor en wel zeer sprekend in de jaarringen, waarbij het tijdelijke tot ruimtelijke vorm is gestold. Dit is een typisch
horizontale en op een middelpunt georiënteerde groeiwijze. De ringen breiden zich, als cirkels op een vijver, vanuit een centrum uit. Hier bevindt zich het harde kernhout, meer naar buiten het zachte spinthout. Ook hier weer de
samentrekkende tendens het sterkst in het centrum (middelpunt). Het
groeiritme is seizoenbepaald en laat in zijn variaties de klimaatomstandigheden tot duizenden jaren terug reconstrueren. Jaarringen zijn het opvallendst in de stam (stengel) en minder duidelijk aanwezig in de wortels en takken. Het overgangsgedeelte tussen opnamestelsel (wortels met zintuigkwaliteit) en uitscheidingsstelsel (bladeren, jonge twijgen, met stofwisselingskwaliteit) in de stengel, laat het ritme het sprekendst naar voren komen. De schoonheid daarvan zien we in ‘houtvlammen’ en andere structuren dagelijks om ons heen. Ook de zon spreekt hier een woordje mee. De periodiek op de zon voorkomende zonnevlekken hebben veel invloed op aardeprocessen van uiteenlopende aard, waaronder jaarringengroei. Bij hoge zonnevlekkenintensiteit (storing van de zon) wordt een boom in zijn groei geremd en bij lage zonnestoring veel minder. Het 11,1-jarig ritme in de vlekkenaanwezigheid weerspiegelt zich in de ringendiktes. Hierdoor kan de zonne-activiteit tot duizenden jaren geleden vervolgd worden (althans via oude bomen).
.
Ritme: alle artikelen
Plantkunde: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: alle klassen
.
543-497
.

