VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-1-1)

.

Wanneer  op gezette tijden de mazelen weer eens uitbreken, ontstaat ook steevast de discussie over vaccineren.

Ik ben geen arts en voel mij niet geroepen hierover een oordeel te geven.

In mijn bewaarde artikelen vond ik er een over ‘mazelen’ uit 1988 van de hand van huisarts Arie Bos, bekend van o.a. zijn :Hoe de stof de geest kreeg‘ en ‘Mijn brein denkt niet, ik wel

Ik vroeg hem of hij nog achter zijn artikel stond en of ik het mocht publiceren.

Hij had daartegen geen bezwaar, maar voegde deze  opmerkingen toe waarvan ik de strekking als volgt weer geef:

Ouders van nu geven aan hun kinderen geen antistoffen meer mee. Daarmee is de situatie een andere geworden. Dokter Bos vindt vaccineren daardoor heel begrijpelijk en raadt het zeker niet af.

De reden dat ik hier zijn artikel en zijn opmerkingen plaats, ligt vooral in de opdracht die dokter Bos nu aan de pedagogie stelt:
‘de ontwikkeling van het kind moet nu van de pedagogie komen’.

Dit vraagt m.i. niet meer of minder om een nieuwe bezinning op de ontwikkeling van kinderen, in samenhang met mazelen of kinderziekten in het algemeen.
.

Arie Bos, Jonas 13, 19 februari 1988
.

ANGST VOOR MAZELEN
.

In de zomer van 1956 waarschuwde de akela van ons groepje welpen dat we niet te wild mochten spelen. We moesten vooral niet be­zweet raken, meende ze, want voor je het wist kon de kinderverlamming toeslaan. In mijn herinnering was het een prachtige zomer, zoals alle zomers in de jeugd, die in een on­kinderlijke rust moest worden doorge­bracht. Zwemmen was er zeker niet bij: het water borg het grootste gevaar in zich. Er werden dat jaar meer dan tweeduizend kin­deren ziek. In het jaar daarop gingen we op een dag met de hele klas naar het gebouwtje van de ggd waar we in een onafzienbare rij klaar stonden om in de arm te worden ge­prikt. Er was niemand op deze gereformeer­de school die zich niet liet vaccineren. Nooit eerder was er een polio-epidemie (kinderver­lamming) van een dergelijke omvang ge­weest. Een aantal kinderen had blijvende verlammingen overgehouden. We weten nu dat het poliovirus de paradoxa­le neiging heeft pas ziekte en verlammingen te veroorzaken wanneer de hygiëne in een land groter wordt. In landen waar een min­der hoge hygiënische standaard is, vormt verontreinigd water een alom tegenwoordig reservoir van poliovirussen. Ieder kind wordt al vroeg in zijn leven besmet, in een tijd dat het nog door van de moeder afkomstige afweerstoffen wordt beschermd. De antistof­fen die het daardoor ontwikkelt, bescher­men het weer tegen een eventuele latere be­smetting die dan in een milde vorm of vol strekt ongemerkt voorbij gaat. Epidemieën krijgen zo geen kans om te ontstaan omdat iedereen over afweerstoffen beschikt. Een heel andere situatie ontstaat wanneer door een grotere hygiëne het virus niet meer circuleert. Oudere kinderen die vrijwel geen afweerstoffen meer van hun moeder over hebben, zijn dan onbeschermd en kunnen erg ziek worden wanneer incidenteel de ziekte in de vorm van een epidemie toeslaat. Deze situatie bestond in onze streken voor het jaar 1957, toen een systematische inen­ting tegen polio myelitis op gang kwam. Al vrij snel was een percentage van 98 procent gevaccineerden bereikt, wat tot de dag van vandaag nog steeds het geval is. De hoop bestond dat de hoge vaccinatie­graad van de bevolking de verspreiding van het virus effectief zou voorkomen zodat ook de niet gevaccineerden onder de ‘vaccinatie­paraplu’ van de anderen zouden kunnen meeschuilen. Dat bleek niet het geval te zijn. In 1971 en in 1978 ontstond er in enkele streng gereformeerde gemeenschappen, waar om principiële reden niet wordt in­geënt, een polio-epidemie die relatief veel verlammingsslachtoffers eiste. Het lijkt er al­dus op dat naarmate een bevolking door vac­cinatie beter is beschermd tegen een ziekte, de ongevaccineerden door het ontbreken van antistoffen een groter risico lopen om de ziekte op volle sterkte te moeten doormaken.

Zes sterfgevallen

Het is indertijd een geniale gedachte geweest van Edward Jenner, de dokter uit Berkely in Engeland die omstreeks 1798 de vaccinatie uitvond, en een goed voorbeeld van een vruchtbare samenwerking die het waarne­men met het denken kan aangaan, wanneer niet uitsluitend bij een esthetische ontroe­ring wordt stilgestaan. Jenner vroeg zich na­melijk af waarom hij boerenmeisjes aantrek­kelijker vond dan burger- of adellijke meis­jes. Dat kwam omdat de eersten in tegenstel­ling tot de laatsten meestal over gave gezichtjes beschikten. De pokken, destijds een alge­mene (kinder)ziekte, hadden bij de anderen dikwijls een extra reliëf in het gezicht achter­gelaten. Een boerin wees Jenner er op dat de boerenmeisjes wel pokkenlittekens op hun handen hadden die ze hadden overgenomen van de uiers van de door hen gemolken koeien. Dat waren de zogenaamde koepok­ken. Jenner begreep dat de relatief onschul­dige koepokken (vaccinia, van vacca is koe) beschermden tegen kinderpokken. Daar­mee is de term vaccinatie ontstaan. Het kwam echter voor dat na inenting ie­mand toch over het gehele lijf koepokken kreeg. Al waren het dan in dit geval koepok­ken, de gevolgen waren niet minder ernstig. Een vergelijkbaar probleem kan zich nog steeds voordoen wanneer met een levend maar verzwakt virus wordt gevaccineerd, zo­als bij voorbeeld via het ‘suikerklontje’ tegen polio. Zo’n verzwakt virus kan zich toch, wel­iswaar langzaam, vermenigvuldigen, weer uitgescheiden worden en sterker besmette­lijk zijn dan in zijn oorspronkelijke, afge­zwakte vorm. In Nederland gebruikt men daarom tegen polio liever het met formaline gedode virus.

Ook nu nog leveren sommige inentingen problemen op, zoals de dktp-prik, vooral door de kinkhoesttoxinen, en de mazelenprik met het afgezwakt maar levend virus. (dktp is: difterie, kinkhoest, tetanus en po­lio). In 1986 werden zes sterfgevallen van kin­deren na vaccinatie gemeld aan het Rijksin­stituut voor Volksgezondheid en Milieuhy­giëne (rivm). Vijf gevallen betroffen van te voren niet-zieke kinderen, van wie vier na een dktp-enting overleden en het vijfde na een mazelenvaccinatie. Het zesde kind leed aan een ernstig hartgebrek. Een verband tussen vaccinatie en overlijden kon niet wor­den bewezen omdat geen sectie werd ver­richt; zij werden als ‘wiegedood’ geduid. In hetzelfde jaar werd twee maal een hersen­vliesontsteking gemeld — één maal na een mazelenprik en één maal na een dktp-inenting — en verder nog tweeënveertig andere ernstige bijwerkingen van een van beide vac­cinaties. De melding is vrijwillig, zodat vol gens het rivm moet worden aangenomen dat lang niet alle gevallen bekend worden. Dat dit soort bijwerkingen voorkomen, is al­gemeen bekend in de medische wereld en heeft, hoezeer het ook ernstig moet worden genomen, nooit geleid tot een door kranten en televisie aangewakkerde angstgolf. Wat kan er dan de reden van zijn dat bij de laatste mazelenepidemie breeduit de publiciteit is gezocht? De aanleiding werd gevormd door het overlijden van een zesjarig jongetje en een week later een vijfjarig meisje aan, zo werd bericht, een complicatie van mazelen. Het is opmerkelijk dat nooit is bekend ge­maakt aan welke complicaties de kinderen zijn overleden en of er nog andere omstan­digheden hierbij een rol hebben gespeeld. Het is namelijk al jaren bekend dat bij de zeldzame gevallen van overlijden na maze­len vrijwel altijd sprake is van een vooraf­gaand lijden, zoals bij voorbeeld een hartge­brek of mongolisme. De longontsteking als complicatie is in het algemeen goed te be­handelen.

Indringer

Nederland beroemt zich er op met 95 pro­cent tot de landen met het hoogste percenta­ge ingeënten te behoren. De volkswoede naar aanleiding van de sterfgevallen richtte zich dan ook gemakkelijk op de overblijven­de vijf procent. Opvallend is dat deze volks­woede werd aangewakkerd en verwoord door enkele hoogleraren. De hoogleraar ge­zondheidsrecht Roscam Abbing uit Maas­tricht meent dat ouders die hun kinderen niet tegen mazelen laten inenten uit de ou­derlijke macht moeten worden ontzet. Professor Dupuis, hoogleraar ethiek te Leiden, die vaker blijk geeft van een zekere hang naar dwangmaatregelen, vindt dat inenten ver­plicht moet worden. En Professor Huisman, sociaal geneeskundige te Rotterdam, be­weert zelfs dat een derde van de kinderen die de mazelen hebben gehad daar psychische schade van overhoudt of spasticiteit! Het lijkt een duidelijke zaak: de twee sterfgeval­len die het gevolg zouden zijn van een tot voor kort onschuldige kinderziekte, zijn de schuld van de ouders die hun kind geen ma­zelenvaccinatie hebben gegund. De zaken liggen echter iets genuanceerder. Vroeger kwamen complicaties bij mazelen in de westerse wereld maar zelden voor. De enige ernstige complicatie die moet worden gevreesd, is de encefalitis, immers de long­ontsteking is goed te behandelen. In het be­gin van de jaren zestig gold bij voorbeeld in Duitsland een getal van 1:14500 gevallen van mazelen waarbij encefalitis als complicatie van mazelen optrad. Er wordt aangenomen dat vijftien procent van de kinderen met en­cefalitis overlijdt. Inmiddels, sinds de vacci­naties, geldt een getal van 1:1000 a 1:2000. Het is overigens de vraag of dit ernstiger ver­loop alleen te wijten is aan het gebrek aan an­tistoffen bij de niet gevaccineerden, of dat ook de behandeling van de ziekte er een rol in speelt.

Een onderzoek van de Haarlemse arts B. Witsenburg in Afrika, waar mazelen een ernstiger verloop heeft dan in Europa, liet zien dat overlijden aan complicaties bij ma­zelen statistisch beduidend vaker voorkomt bij kinderen die koortswerende middelen krijgen. Dat is ook te verwachten, want koorts is een van de manieren waarop het li­chaam zich tegen een dergelijke indringer verweert.

Mazelen vormde eigenlijk nooit een pro­bleem. Het was een ziekte die je gehad moest hebben en die ook vrijwel iedereen van bo­ven de vijftien jaar heeft doorgemaakt. Het betekende een paar dagen ziek thuis blijven met koorts, hoesten en rode vlekken op ge­zicht en lijf, vertroeteld worden door je moe­der en weer beter worden. En beter worden kon je heel letterlijk nemen. Je moeder vond dat je veranderd was en dat vond je zelf ook. Je armen staken verder uit je mouwen en broekspijpen, je keek anders uit je ogen, je was minder kind en meer mens geworden. Hoge koorts betekent een inspanning voor het lichaam; er moet tenslotte een ziekte worden overwonnen. Iedereen weet dat je door inspanning sterker wordt. Dat geldt ook voor het afweersysteem. Nu de kinderziekten al bijna volledig zijn uitgeroeid, overspoelt een grote golf van ver­kouden, hoestende en benauwde kindertjes het spreekuur van de huisarts. Vooral huid­- en luchtwegproblemen — de gebieden waar de klassieke kinderziekten de strijd laten af­spelen — nemen bij kleine kinderen enorm toe. Een ‘kinkhoest’ die vaak serologisch (wat betreft antistoffen) niet tot de echte kinkhoest is te herleiden en ook ‘vlekjesziekten’, die lijken op de klassieke kinderziekten maar het niet zijn, vormen een vrijwel dage­lijks beeld. Het lijkt wel of een kind niet zon­der kinderziekten kan. Het belang van het doormaken van kinder­ziekten wordt vanuit de antroposofische ge­neeskunde als volgt verduidelijkt. In het kort gezegd komt het er op neer dat een mens als geestelijk wezen zijn ouders heeft uitgezocht om een lichaam voor hem te vormen. Dat ge­boren lichaam heeft echter aanvankelijk meer de kwaliteiten en eigenschappen van de ouders dan van het kind dat er in woont. Het lichaam moet worden omgebouwd om eigen te kunnen worden. Daarvoor moet grote kracht worden gemobiliseerd. Koorts bij voorbeeld. Alle kinderziekten hebben een eigen terrein waar ze ‘verbouwingswerk­zaamheden’ mogelijk maken: de huid, de luchtwegen, de slijmvliezen en het zenuw­weefsel. Na roodvonk, dat met langdurige hoge koorts gepaard gaat, vervelt een kind zelfs en komt als nieuw weer te voorschijn. In het medisch tijdschrift The Lancet van 5 januari 1985 is een artikel verschenen waarin de resultaten van een veertig jaar durend on­derzoek naar de gevolgen van mazelen wer­den gepubliceerd. Er bleek een statistisch significant verband te bestaan tussen het niet doorgemaakt hebben van mazelen en het op latere leeftijd ontstaan van immuniteitsziek-ten, bot- en kraakbeenziekten en tumoren. Het rivm heeft het op zich genomen om be­halve de ernstige ziekten difterie, tetanus en polio en de niet zo ernstige kinkhoest, ook de voor kinderen onschuldige bof, rode hond en mazelen weg te vaccineren. Dit is voor veel, vooral antroposofische ouders, die om nog weer andere overwegingen dan streng gereformeerde ouders kinderziekten positief waarderen, geen reden om zich te laten wijs­maken dat deze ziekten uiterst gevaarlijk zijn. Ze zijn hoogstens erg lastig. Wanneer door het hoge vaccinatiepercenta­ge en de daardoor ontstane afwezigheid van afweerstoffen, mazelen in de toekomst een gevaarlijke ziekte zou worden, zal dat voor veel antroposofische ouders een nieuw ele­ment betekenen in de overweging wel of niet te vaccineren. Ze zijn dan wel gedwongen te­gelijkertijd tegen de bof en de rode hond te laten enten. Of deze ‘vooruitgang’ ook een verbetering van de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking zal betekenen, is echter de vraag.

Het lijkt meer zo te zijn dat de vaccinatiepa­raplu waaronder ook de niet gevaccineerden kunnen schuilen, het karakter van een sterie­le broeikas gaat aannemen waarin kwetsba­re plantjes opgroeien. Zo schept de techno­logische gezondheidszorg zijn eigen proble­men.

.

JAAP V/D WEG  IN TROUW, 08-08-2013

Het geloof in reïncarnatie* speelt ook een rol in de beslissing om kinderen niet in te enten, schrijft Jaap van de Weg.

Ieder mens leeft vanuit een be­paald mens- en wereldbeeld. De uitbraak van mazelen, doordat er mensen zijn die hun kind niet inenten, heeft duidelijk gemaakt hoe moei­lijk het is voor de ene groep om de andere te begrijpen. De reac­ties op de uitbraak zijn divers, vaak emotioneel en veroordelend. Die
di­versiteit wordt gevormd door drie verschillende mens- en wereldbeel­den waarnaar mensen leven.

Het eerste is het mens- en wereld­beeld in de sfeer van de orthodox protestant christelijke georiënteerde bevolking. Overwegingen om niet te vaccineren: God heeft de mens ge­schapen en beschikt over wat er met het leven gebeurt. Zij aanvaarden Gods wilsbeschikking. Zijn wijsheid is van een hogere orde dan de mens kan overzien. Uit eerbied wordt deze sturing aanvaard.

Het tweede mens- en wereldbeeld is dat van antroposofen. Antroposo­fie is een geesteswetenschap, waarin wetenschappelijke methoden ge­bruikt worden om het onzichtbare te onderzoeken. Dat is ruimer dan ‘an­troposofie is de leer van Rudolf Steiner’. Overwegingen om niet te vacci­neren: het leven op aarde is een ervaringsweg die op ontwikkeling is gericht. In die ontwikkeling is alles van belang, ook ziekte. Na het leven op aarde volgt een evaluatie van dat leven in de geestelijke wereld, om la­ter met een nieuw levensplan een nieuw aardeleven aan te gaan.

Vanuit een dergelijke visie wordt ge­nuanceerd gekeken naar wat voor ri­sico aanvaard wordt voor het leven, en wat niet.

Het derde mens- en wereldbeeld voert nu de boventoon, al wordt dat zelden expliciet genoemd en be­schreven. Het is het geloof in de vrije markteconomie. Ik noem het een ‘geloof omdat er nergens bewezen is dat dit de beste manier van samen­leven is. We hebben er vertrouwen in en leven ermee. We nemen de voor- en de nadelen. Ook dit geloof heeft consequenties voor ziekte en gezondheid. De markt is open, alles mag aangeboden worden. Het is nor­maal dat in de supermarkt veel uitgestald ligt waarvan bekend is dat het ongezond is. Niet omdat er een primaire vraag was, maar omdat de markt moet groeien. De consequen­ties: kinderen die te dik worden, dia­betes, hart- en vaatziekten.

Ouders die hun kinderen de maze­len laten ondergaan, krijgen kritiek dat dit kindermishandeling is. Is het dan ook geen kindermishandeling om kinderen te dik te laten worden? Als inenten verplicht wordt, verbied dan ook ongezonde voedingsmidde­len. Maar dat is geen optie, vanwege het geloof in de vrije markt.

In het spanningsveld tussen de ver­schillende mensbeelden zie je dat bij antroposofisch geïnspireerde men­sen de nadruk op gezonde voeding groot is en er minder problemen met zaken als obesitas zijn.

Strijdpunt

Een tweede aspect van het algemene hedendaagse geloof is dat je maar één keer leeft, en dus: geniet daar­van. Ook dit is een strijdpunt tussen mensbeelden. Het maakt nogal ver­schil of je leeft vanuit het beeld dat er meerdere levens zijn en dat je met de consequenties van je leven, zowel positief en negatief, verbonden blijft. De vraag of er meerdere levens zijn, is gedelegeerd naar de religie, of wordt gezien als een persoonlijke en subjectieve zaak. Wetenschappelijk gezien kun je echter ook stellen dat het hier ook om feiten gaat. Maar hoe onderzoek je die feiten?

Op de achtergrond van de mazelen­epidemie zie ik een tipje van de
te­genstrijdigheid die er tussen verschil­lende mens- en wereldbeelden bestaat. Als ieder mens vanuit een bepaald mensbeeld leeft, kunnen we daar ruimte voor maken en daarin de ontmoeting met elkaar aangaan?

(Jaap van de Weg, arts en antroposoof)

*dat zegt v.d. Weg in dit artikel NIET

Over mazelen en andere uitdagingen

antroposofie en wetenschap

ik en reïncarnatie

.

256-241

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.