Tagarchief: Elisabeth van Thüringen

VRIJESCHOOL – 2e klas – vertelstof (3-14/2)

.

Elisabeth von Thüringen

Koning Adreas en zijn gemalin Gertud van Hongarije moesten lang wachten tot er bij hen een dochtertje werd geboren.
Zij gaven haar de naam Elisabeth.

Zij was zo’n allerliefst blij meisje, dat haar ouders vaak dachten dat er een engeltje aan hun voeten zat te spelen en te praten.
Het liefst was ze in de slotkapel en ze verbaasde zich over de gekleurde ramen. Op een keer klom ze de kansel op, zong en juichte, zodat de geschrokken kinderjuffrouw het meisje naar buiten droeg. Maar vaak ging ze stilletjes alleen de kerk binnen. Dan pakte ze het gebedenboek van de priester. Ze hield het vaak ondersteboven vast, omdat ze nog niet kon lezen, maar ze bad en zong eruit, zoals de priester deed, alleen veel helderder en harder. De houten en stenen beelden van de ernstige apostelen zouden zeker een glimlach om de mond hebben gekregen als dat zou hebben gekund.

In deze tijd leefde een landgraaf die Hermann van Thüringen heette. Zijn zoon Lodewijk was een paar jaar ouder dan de kleine Elisabeth. De landgraaf dacht bij zichzelf: ‘De dochter van de machtige koning van Hongarije zou de juiste bruid zijn voor mijn zoon Lodewijk. Om er zeker van te zijn dat zij zijn bruid en latere vrouw wordt, zouden beide kinderen zich nu maar alvast moeten verloven.’

Hij stuurde dit voorstel met prachtige geschenken met vorstelijke huwelijksbemiddelaars naar koning Andreas van Hongarije. Hij kon het er mee eens zijn dat zijn dochtertje naar het prachtige slot Wartburg in het rijke land van Thüringen ging.
En zo groeiden de twee vorstenkinderen in vriendschap op, als waren ze broer en zus. Ze waren zeer op elkaar gesteld.

Toen Elisabeth zeven jaar was, stierf haar moeder. Maar vanaf dat ogenblik verscheen zij als beschermende engel vaak in haar dromen of wanneer ze in stil gebed verzonken was.

Niet lang daarna stierf ook de vader van Lodewijk, de graaf van de Wartburg. Nu stonden de kinderen alleen onder het gezag van de strenge moeder van Lodewijk, landgravin Sofie. Die zag niet graag dat Elisabeth tegen alle mensen, ja ook de meiden en knechten van het slot, aardig en vriendelijk deed.
Telkens als ze naar de kerk gingen, hing Sofie Elisabeth een gouden ketting om. Heel vaak drukte ze haar ook een gouden kroontje met edelstenen op haar hoofd. Elisabeth moest handschoenen dragen. Een bediende droeg fluwelen kussens de kerk in waarop de edelvrouwen en Elisabeth konden knielen. Maar zodra het meisje in de kerk kwam, trok ze haar handschoenen uit. Die deed ze met de ketting en de kroon in haar handtasje. Tijdens de dienst knielde ze naast het fluwelen kussen op de harde vloer. Daar ergerde de trotse vrouwe Sofie zich aan en ze verweet Elisabeth dat ze dit deed: ‘Je moet niet als een gewone meid knielen en waarom doe je die prachtige sieraden af?’
Elisabeth antwoordde: ‘Wees niet boos op mij, lieve moeder! Voor Christus zijn alle mensen gelijk.’
Toen wendde vrouwe Sofie zich tot haar zoon, de bruidegom van Elisabeth en zei: ‘Je moet haar verbieden zo alledaags te doen!’
Maar Lodewijk antwoordde: ‘Laat Elisabeth toch begaan! Ik ken geen beter hart dan dat van haar en ze is mooi en waardig zoals ze is, ook zonder goud en edelstenen.’
Toen kon moeder Sofie niets meer zeggen. Maar voor haar zoon had ze graag een andere bruid gezocht.

Op een keer roerde ze aan of Lodewijk nu echt Elisabeth als bruid wilde houden. Toen wees hij op een berg en zei: ‘Ook al was die berg van goud en men zou mij die aanbieden, dan zou ik Elisabeth daar niet voor geven.’

Bij hun bruiloft werden er drie dagen lang ridderspelen gehouden en er waren allerlei feestelijkheden. Lodewijk leidde Elisabeth naar het altaar. Vanaf die tijd woonde het jonge paar in innige liefde voor elkaar op de Wartburg. Uit liefde voor Elisabeth liet Lodewijk een rozentuin aanleggen.
Vaak reden ze samen door het land om het leven van de mensen daar te leren kennen. Waar Elisabeth nood en zorgen aantrof, bood ze hulp aan.
Ze kregen drie kinderen, een zoon en twee dochtertjes.

Op lange winteravonden spon de jonge gravin garen met de bediendes van het slot. Als er doeken van waren geweven, schonk ze die aan de arme mensen zodat die zich beter konden kleden.
Van een rondtrekkende geneesheer die een tijd aan het hof verbleef, leerde Elisabeth veel over de geneeskunst. Met de dienstmeisjes verzamelde ze geneeskrachtige kruiden, leerde wonden behandelen en koortsige ziekten verzachten. Voortaan ging ze ook met de meisjes naar de dorpen om de zieken te helpen. Geven en helpen waren haar grootste vreugde. Er ging geen dag voorbij of ze gaf voedsel aan wie honger had en ze lenigde vele noden.

Af en toe, wanneer moeder Sofie haar zoon Lodewijk zag, zeurde ze hem aan zijn hoofd: ‘Die Elisabeth verspilt je bezit! Wanneer dit zo doorgaat, kun je op zekere dag je slot verkopen!’
Maar Lodewijk liet zich niet gek maken. Hij hield Elisabeth alleen voor dat ze de ontvangers van haar gaven goed zou moeten kennen, want er zat ook bedelvolk bij dat te lui was om te werken.

Op een dak kwam Elisabeth van de berg naar beneden gelopen. In haar schort droeg ze broden mee die ze wilde uitdelen. Toen kwam haar gemaal te paard naar boven gereden. Hij vroeg: ‘Elisabeth, wat heb je daar in je schort? Zij antwoordde glimlachend: ‘Rozen voor de armen!’ en ze opende haar schort. Graaf Lodewijk knikte haar toe; want hij begreep de strekking van haar woorden.

Steeds vaker moest de landgraaf voor langere tijd op reis. Toen hij op een keer thuiskwam, liep zijn moeder Sofie hem tegemoet en klaagde: ‘Die Elisabeth heeft een vreemde kerel in haar woning genomen; van die houdt ze misschien wel meer dan van jou!’
Toen Lodewijk zijn gemalin begroette, vroeg hij haar naar de vreemdeling. Elisabeth liet hem daarop een melaatse man zien die zij op een bed had gelegd en wiens wonden al begonnen te genezen. De landgraaf sprak tot de zieke: ‘Een betere verpleging kun je niet krijgen. Wees welkom in mijn huis!’

Toen werd het land getroffen door een ernstige misoogst. De prijzen gingen omhoog en alle voedsel werd schaars. Graaf Lodewijk moest daarom een lange reis ondernemen naar ver weg gelegen streken. Daar hoopte hij graan te kunnen kopen voor zijn land.
Toen er iedere dag veel hongerlijders naar de Wartburg kwamen lopen, opende Elisabeth de voorraadkamers en opslagruimten. Dag voor dag ontvingen honderden mensen voedsel van haar. Omdat de voorraden niet groot genoeg waren, verkocht zij haar kostbare sieraden uit Hongarije en een groot aantal boerderijen met land en bijgebouwen.

Toen de landgraaf weer thuiskwam, beklaagde zijn moeder Sofie zich opnieuw over de verkwisterin die zoveel goederen verkocht had. Toen antwoordde Lodewijk: ‘Als ze maar niet de Wartburg verkoopt, zolang vind ik het goed.’

De jaren gingen voorbij. Toen besloot graaf Lodewijk met keizer Frederik ll een reis naar het heilige land te maken. Elisabeth wist van de gevaren van een kruistocht. Ze was bang voor wat er met haar en de kinderen zou gebeuren, als ze alleen achter zou blijven. Desondanks zei ze tegen Lodewijk: ‘Ga in Christus’ naam: ook ik zal mijn kruis dragen.’

Opdat het land Thüringen tijdens de afwezigheid van de graaf niet zonder heer zou achterblijven, benoemde Lodewijk zijn jongere broer Hendrik als plaatsvervanger. Hij moest zweren Elisabeth, de kinderen en het land te beschermen. Voor het afscheid schoof Lodewijk een ring met een blauwe edelsteen aan de vinger van zijn echtgenote. Toen Elisabeth haar echtgenoot in de verte zag verdwijnen, kreeg ze een voorgevoel dat zij elkaar op aarde niet meer zouden terugzien. En dat was zo.

Een paar maanden na het afscheid van Lodewijk was er een teken. Toen Elisabeth bij het slapengaan haar handen vouwde om te bidden, merkte ze tot haar schrik dat de blauwe steen uit de ring was gevallen. Hoe er ook werd gezocht, die was nergens meer te vinden.
Toen kwam de droevige boodschap dat graaf Lodewijk aan een verraderlijke ziekte was gestorven. Het bleek dat hij op dezelfde dag was overleden waarop zij de steen was verloren. Elisabeths hart was diep bedroefd en leed.

Hendrik, de jongere broer van Lodewijk, luisterde naar slechte raad. Hij geloofde, nu zijn broer dood was, dat hij zich niet meer aan zijn belofte hoefde te houden. Elisabeth werd aangeklaagd dat ze de goederen van de graaf verkwanseld had. Midden in de winter werd ze gedwongen om de Wartburg met haar kinderen te verlaten. Het werd haar verboden ook maar in de buurt te komen. Dagenlang was Elisabeth met haar kinderen op de vlucht. Een poosje mocht ze bij mensen die medelijden met haar hadden, in de schuur blijven; met de kinderen sliep ze op een bed van stro. Nu was de armoede haar zuster geworden. Nu moest ze de laatste gouden ring die ze had, verkopen. Toen trok ze bedelend met haar kinderen van deur naar deur. Uiteindelijk nam een verwant van haar, de bisschop van Bamberg de verdrevene op en gaf haar een woonplaats in slot Bodenstein.

Een jaar later kwamen de ridders van Thüringen die met Lodewijk meegetrokken waren, van de kruistocht terug. Ze vernamen in wat voor ellende Elisabeth en de kinderen terecht waren gekomen door de eedbreuk van graaf Hendrik. Ze pakten hem streng aan. Hij moest het erfdeel van Elisabeth afstaan en haar haar rechten teruggeven. Elisabeth nam het aan zodat ze weer goed zou kunnen doen. In de stad Marburg liet ze een ziekenhuis bouwen. Als moeder van de zieken diende ze hier voortaan als een eenvoudige helpster.

Elisabeth had haar vader, de koning van Hongarije, niet op de hoogte gesteld dat ze was verdreven. Maar langs omwegen had hij toch gehoord van de dood van haar gemaal Lodewijk. Hij zond nu graaf Panyas uit om over de lotgevallen van zijn dochter te vernemen. De graaf vond haar in haar ziekenhuis gekleed als een dienster, terwijl ze wol zat te spinnen. Graaf Panyas zei tegen haar: ‘Nooit is er een koningsdochter gezien die in zulke armoedige kleren wol zat te spinnen. Dat zal uw vader verdriet doen.’
Elisabeth antwoordde: ‘Ik ben een eenvoudig mensenkind en zou graag een kind van God worden.’
De graaf probeerde haar over te halen: ‘Elisabeth, kom met uw kinderen naar Hongarije terug naar het huis van uw vader. ‘Zij antwoordde: ‘Hier, waar ik God en de mensen kan dienen, is mijn vaderhuis.’

En Elisabeth bleef bij de armen en zieken in Marburg. Maar de vlam van het leven had in haar zo krachtig en snel gebrand, dat zij jong, al met vierentwintig jaar, gestorven is. Haar lichaam werd op de vierde dag na haar dood nog helemaal fris en onaangedaan in Marburg in het graf gelegd. Op die plaats bouwde men ter herinnering de Elisabeth-kerk. Vanaf die tijd maakten de mensen een pelgrimstocht naar haar graf en nog altijd klinkt haar naam door in de harten van mensen.

.

Naar het verhaal van Jakob Streit*

Elisabeth en Lodewijk in het huwelijksbed
Op de Wartburg (2020)

Elisabeth van Thüringen op deze blog

Elisabeth von Thüringenmeer

*De legende werd heel mooi verteld door Jakob Streit: Ich will dein Bruder sein– niet vertaald.

2e klas vertelstofalle artikelen

Alle biografieën

.

2347-2202

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 2e klas – vertelstof (3-14)

.

ELISABETH VAN THÜRINGEN
.

Een van de legendes die vrijwel in elke 2e klas van de vrijeschool wordt verteld, is die van Elisabeth van Thüringen.

Hier volgt een achtergrondartikel over haar leven. De schrijfster geeft ook haar heel persoonlijke beleving bij de kennismaking met deze vrouw. Ze verbindt Elisabeths leven met aspecten van deze tijd o.a. de vrouw-man relatie in menselijke zin – en toont daarmee dat ‘figuren uit vroegere tijd’ nog altijd van betekenis kunnen zijn voor de tijd waarin je nu leeft.

Lili Chavannes, Jonas 7, 27-11-1981*
.

Ruim tien jaar* geleden werd in Haarlem, bij de nieuwe behuizing van het St.- Elisabeth’s Gasthuis in de buitenwijk Schalkwijk, een beeld onthuld van Mari Andriessen. In de krant stond een afbeelding – om de een of andere reden was ik geboeid en een paar dagen later ben ik gaan kijken. Op een kaal, winderig veld met niet meer begroeiing dan wat onwennige dunne boompjes en het al te groene gras van opgespoten grond staat het: een man die zijn paard inhoudt, hoog verheven boven de voor hem staande vrouw. Zij kijkt naar hem op, maar aan haar houding is te zien dat zij haar aandacht heeft bij wat zij in de handen houdt. ‘Wat verberg je onder je mantel Elisabeth?’ vraagt de ruiter, Lodewijk van Thüringen. Met een schuchter en tegelijk vrij gebaar toont zij het hem. Het waren broden. Het zijn rozen, die hij ziet.

Zoals ik daar stond te kijken in wat de tuin van het St.-Elisabeth’s Gasthuis moest worden, was ik niet zozeer getroffen door het beeldhouwwerk zelf als wel door het beeld dat er doorheen oplicht: het brood dat in Elisabeths handen tot rozen wordt. Vanaf die tijd word ik af en toe aan haar herinnerd. Twee jaar later, we zijn inmiddels verhuisd, brengt iemand een klein, tweedehands boekje voor me mee: Von Elisabeth der Thüringerin, geschreven door Herbert Hahn. Ik las het in het kraambed en werd erdoor ontroerd, aangeraakt. Net als bij het beeld van Andriessen was het niet in de eerste plaats door de vorm, een prachtig geschreven, dichterlijk verhaal met een rijke gedachte-inhoud, maar ook en vooral door de figuur van Elisabeth. Waar komt de aantrekkingskracht vandaan die een historische figuur op je uitoefent? Speelt hier misschien ook mee dat ik haar naam draag? In ieder geval waren we nog niet met elkaar klaar.

Het boekje van Hahn gaf ik een paar jaar later weg aan een vriendin die ik op dat moment de kracht toewenste die het voor mij vertegenwoordigde. Ongeveer een jaar geleden kwam Elisabeth me weer in gedachten toen we in een groep zochten naar iets inhoudelijks waarmee we onze werkavond konden openen. Ik leende het boekje van Hahn uit de bibliotheek en herlas het. Opnieuw die ervaring van aangeraakt te worden, met weer heel andere perspectieven dan indertijd, krachtiger, dwingender. Zou ik iets over haar op papier willen zetten?

Meer documentatie vond ik onder andere in het schitterende boek van Mary Lavater-Sloman ‘Triumph der Demut’. En ook voor me uit schuiven, uitstellen. Tot iemand me twee weken geleden vertelde dat het 17 november de zevenhonderdvijftigste sterfdag van Elisabeth van Thüringen zou zijn. Ik was verbaasd, maar voelde me vooral ook beantwoord.

De tijd waarin Elisabeth geboren wordt, het begin van de dertiende eeuw, is een overgangstijd. De oude ridderlijke idealen beginnen aan kracht in te boeten. Het geld gaat een rol spelen in de maatschappij; de handel is bevorderd door de kruistochten. De kleine nederzetting onderaan de voet van een burcht groeit uit tot een stad, waarin de burgerlijke stand groot wordt ten koste van aan de ene kant de boeren en aan de andere kant de adel, die wel grond bezit maar geen gemunt geld om hun kostbare hofhoudingen mee in stand te houden. De kerk doet voor hen niet onder in de vorstelijke pracht waarmee zij zich omkleedt. Ook de kloosterorden vergeten voor het gemak de gelofte tot armoede. Tegelijkertijd probeert de kerk haar autoriteit te handhaven door heksenprocessen en kettervervolgingen.

In deze tijd ontstaan de bedelorden, waarin het armoede-ideaal opnieuw met nadruk op de voorgrond komt. Franciscus van Assissi en Elisabeth zijn tijdgenoten en ook geestverwanten, al hebben ze elkaar nooit ontmoet. Op het politieke toneel speelt zich de machtsstrijd af tussen kerk en staat, tussen paus en Duitse keizer, met het nog steeds levende kruistochtideaal als machtsmiddel.

Als Elisabeth dertien jaar is wordt Frederik II van Hohenstaufen, pupil van de beroemde paus Innocentius III en opgevoed aan de Saraceense universiteit van Palermo op Sicilië, tot keizer gekroond, vijfentwintig jaar oud. Zij zullen elkaar ontmoeten, de heilige Elisabeth en Frederik de Saraceen.

Koningsdochter

Elisabeth wordt in 1207 geboren als Hongaarse koningsdochter en al snel uitgehuwelijkt – verhandeld – aan Lodewijk van Thüringen, die zeven jaar ouder is dan zij en dus ook nog van niets weet. Als de vierjarige Elisabeth op de Wartburg, het slot van de landgraven van Thüringen, komt om zo vlug mogelijk een passende opvoeding te krijgen, groeien ze samen op. Er ontstaat een diepe vriendschap en later – ze trouwen als Elisabeth veertien is! – een hartstochtelijke liefde, wat kennelijk de moeite van het optekenen waard was, getuige de kroniek van de kapelaan van de Wartburg.

Al vroeg toont Elisabeth zich innig verbonden met het christelijk geloof en ervaart zij schrijnend de bijna onoverbrugbare kloof tussen het feestelijke, weldoorvoede en verkwistende leven aan het hof en de werkelijk onafzienbare ellende van de armen en zieken eromheen. Twee werelden die naast elkaar liggen, maar elkaar nergens raken. Met afgewend gelaat een aalmoes geven, dat mag en hoort, meer niet.

Elisabeth kon dat niet. Zij gaf waar ze kon, brood, hemden die ze zelf naaide met haar dienstmaagden, ook haar eigen mantel en lijfgoed. Steeds meer blijkt ze ‘anders’ te zijn, niet alleen uiterlijk met haar kleine, tengere gestalte, bruine haar, donkere ogen en huid, te midden van de struise, blonde en blanke Duitse edelvrouwen, maar ook innerlijk, zoals ze het beleden geloof tot levenswerkelijkheid wil maken.

Er wordt overwogen haar terug te sturen naar Hongarije; een groter schande is er niet voor een meisje, dan afgewezen bruid te zijn. Maar Elisabeth gaat door alsof haar niets boven het hoofd hangt, en gelukkig komt Lodewijk, die inmiddels zijn vader als landgraaf is opgevolgd, haar te hulp. Het huwelijk vindt plaats. In het jaar daarop wordt Lodewijk ontboden bij keizer Frederik II om hem een tijd in zijn hofhouding gezelschap te houden. Ze zijn neven en ook vrienden.

In het Thüringse land is hongersnood en de vijftienjarige Elisabeth staat er alleen voor. Zij doet wat zij kan, deelt brood uit tot de voorraadschuren leeg zijn, maakt de schatkist te gelde en bouwt een klein ziekenhuis onder aan de Wartburg waar zij zelf de zieken verpleegt. Zij verdeelt land onder de armen en geeft ze een ploeg, zodat ze zichzelf kunnen helpen. Als Lodewijk terugkomt zijn de gemoederen zeer verhit, maar hij blijft haar steunen. Het is echter niet te verbazen dat haar landgrafelijke schoonfamilie ontzet is; het is niet alleen dat zij het familiebezit als sneeuw voor de zon zien verdwijnen, het is ook zo dat Elisabeth door zich zo daadwerkelijk in te laten met armen en zieken, zelfs melaatsen, alle geldende gedragsregels van die tijd met voeten treedt. Als zij later, na Lodewijks dood, min of meer verstoten wordt van de Wartburg wordt zij bespot en veracht, zelfs ook door de mensen die ze vroeger geholpen heeft. Zij doorkruist alle bestaande verhoudingen en dat wordt haar door hoog én laag kwalijk genomen.

In het jaar 1227 gaat Lodewijk met Frederik ter kruistocht. Het is de kruistocht die uitloopt op de zelfkroning van Frederik tot koning van Jeruzalem. Frederik heeft dit bereikt door listige onderhandeling, waarbij zijn Saraceense opvoeding hem te pas kwam, en dit wordt hem door de christelijke wereld niet in dank afgenomen: de belangrijkste ridderlijke gelofte was die tot strijd om het heilige graf. Maar zelfs nog vóór de schepen de oversteek maken over de Middellandse Zee is Lodewijk al bezweken aan een korte, hevige ziekte. Het bericht bereikt Elisabeth ruim een half jaar na de geboorte van haar derde kind.

Met haar kinderen en twee trouwe dienaressen trekt zij, midden in de winter, in grauw boetekleed, weg van de Wartburg waar men haar het leven onmogelijk maakt. Nergens wordt zij opgenomen, onderdak vindt zij ten slotte in een schuur, tot haar oom, bisschop van Bamberg, gekwetst in zijn familie-eer, haar bij zich neemt en min of meer gevangen houdt. Hij heeft inmiddels een huwelijksaanzoek voor haar gekregen van… keizer Frederik II. Elisabeth wijst het af, trouw aan haar liefde voor Lodewijk en ook aan haar gelofte tot navolging van Christus.

De laatste jaren van haar leven worden beheerst door een wonderlijke, onheilspellende figuur, Konrad von Marburg, een berucht kettervervolger in zijn tijd, die het tenslotte zelfs in de ogen van de kerk te bont maakt en door het volk gedood wordt. Zoals Lodewijk de lichtkant in haar leven vertegenwoordigde, zo staat deze man voor de schaduwkant. Hij heeft Elisabeth, als haar zelfgekozen biechtvader, de gruwelijkste boetedoeningen en geselingen doen ondergaan.

Onder zijn ‘hoede’ beleeft Elisabeth als een roos in de herfst haar tweede bloei in het ziekenhuis van Marburg. Haar lichamelijke krachten worden onder de zware geestelijke oefeningen die zij doet steeds brozer, maar dag en nacht is zij voor de zieken bezig. Uit deze tijd stammen vele verhalen over de wondergenezingen die zij verricht.

Op 17 november 1231 sterft Elisabeth van Thüringen, vierentwintig jaar oud. Vijf jaar later wordt zij door de katholieke kerk heilig verklaard. Haar gebeente wordt opgegraven om er een waardiger plaats aan te geven. Duizenden mensen zijn erbij, ook keizer Frederik is aanwezig. Hij neemt de kroon van zijn hoofd en drukt hem op de schedel van Elisabeth: ‘Wat in leven niet kon gebeuren, moge ik nu in de dood voltrekken.’

Biografie

Hoe dat is, de biografie na te gaan van iemand die zo lang geleden leefde en bovendien een heilige werd, met alle legendevorming van dien? Er zijn oude kronieken waarin sober en kort de belangrijkste feiten opgetekend staan uit haar leven. Toch zijn die aantekeningen niet meer dan een dood geraamte. Een levende persoon zal je daaruit niet op eigen kracht tegemoet treden. Er kan verschillend mee omgegaan worden. Er is het gevaar van dweperij met een dood persoon vol toegedichte goede eigenschappen. Dat worden dan geromantiseerde biografieën, wonderverhalen waarin de figuur kunstmatig beademd wordt tot een niet levensvatbaar bestaan van zoetelijkheid. Een bidprentje, dat onbeperkt vermenigvuldigd kan worden en in de hand gedrukt ter illustratie van bijvoorbeeld naastenliefde. Een andere mogelijkheid is alleen naar de historische feiten te kijken en ze te laten voor wat ze zijn: dor takkengekraak van verleden zomers. Dat is de Elisabeth van de geschiedenisboekjes, een heilige uit de lange rij van katholieke heiligen, met haar eigen jaartallen.

Er is een derde mogelijkheid

Eerst kan je proberen een zo duidelijk mogelijk beeld te vormen van iemands leven op grond van historische feiten. Daar hoort bijvoorbeeld ook de omgeving bij, de tijd waarin de figuur leeft. Je kunt de beelden glijdend in elkaar over laten gaan, zoals wel gebeurt bij diaprojectie. De beweging die je dan ziet is niet die van de historische, tot leven gebrachte figuur, maar het is een beweging die je zelf, als lezer, tot stand brengt. Er worden plekken zichtbaar waar je je toe aangetrokken voelt, die je afstoten, plekken die je verbazen; er zijn waarschijnlijk ook plekken die je niet ziet, omdat je er niets bij voelt. Ik denk dat je vervolgens met die plekken aan de gang moet gaan, ze innerlijk heen en weer moet wiegen. Op de een of andere manier spreken ze je aan, want je voelt er iets bij.
Ze sluiten aan bij dingen die voor jou, op dit moment, een levenswerkelijkheid zijn. Je kunt proberen die aansluiting voor jezelf onder woorden te brengen, eerst associatief, dan langzamerhand met meer bewustzijn. ‘Haken en ogen, tikke takke togen’, zing ik voor mijn dochter. Dat is het een beetje: voor die plekken in een biografie waarvan je het gevoel hebt dat het ‘haken’ zijn, moet je de bijpassende ‘ogen’ in je eigen werkelijkheid vinden. Pas als de haakjes ingehaakt zijn kunnen ze weer tot leven komen en bevruchtend gaan werken. De figuur wordt dan levend, kan je letterlijk iets gaan zeggen, niet vanuit zijn historische context en levensgeschiedenis, maar vanuit de impuls waarmee hij daarin stond.
Het vraagt een zekere moed om die innerlijke verbinding te durven aangaan. Wat zijn we in de wetenschap niet opgevoed met de onaantastbaarheid van historische feiten en de verkrachting daarvan die te vrezen is zodra de mens ze in een visie opneemt!

Vervroeging

Terug naar Elisabeth van Thüringen. Wat is eigenlijk het bijzondere aan Elisabeth? In haar tijd was wat zij deed niet zo uitzonderlijk. Duizenden deden de drie grote geloften: armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Vasten, kastijdingen en urenlang gebed waren geen uitzonderingen. Wat zagen de mensen voor bijzonders in haar? Want al tijdens haar leven verbreidde zich haar roep ver buiten de eigen kring.
Elisabeth was arm, kuis en gehoorzaam, maar het buitengewone was dat zij midden in de wereld stond en niet binnen de beschermende muren van een klooster. Zij deed de geloften uit eigen vrije wil aan zichzelf – zij vastte voor een vorstelijk voorziene tafel, zij kon kiezen tussen een keizerinnenkroon en de beddensteek en koos het laatste. Elisabeth was vrij op een tijdstip in de mensheidsgeschiedenis waar dit soort zielenvrijheid nog nauwelijks ergens zichtbaar was. Zoals haar hele biografie in het teken staat van een ongelooflijke vervroeging: lot voor een heel leven samengeperst in vierentwintig jaar, zo treedt dit realiseren van innerlijke vrijheid in haar vervroegd op in de mensheidsgeschiedenis. Hierin is Elisabeth haar tijd ver vooruit. In het boek van Mary Lavater-Sloman komen de lichamelijke kastijdingen die Elisabeth zichzelf oplegt of opzoekt in de figuur van Konrad von Marburg vrij uitvoerig aan de orde.
De opvatting dat pijniging van het lichaam met zijn driften en lusten de ziel kan louteren, is in de middeleeuwen algemeen geaccepteerd. De twintigste-eeuwer die het leest kan er – met zijn verontwaardiging over politieke martelingen in zijn tijd – moeilijk in mee gaan. De zelfgekozen kastijdingen doen hem hysterisch aan. Zo ging het mij ook. In Elisabeths biografie leek het een bijzaak waarmee ik niet veel kon beginnen.
In dezelfde tijd las ik ook het boek dat Christiane F. met behulp van twee journalisten schreef over haar ervaringen als junkie ‘Wir Kinder vom Bahnhof Zoo’. Het is een aangrijpend verslag van een jong meisje dat via de woestenij van een Berlijnse Bijlmermeer, een kerkelijk jeugdcentrum en een discotheek- heroïnespuitster wordt. Ze blijft pogingen doen om de weg terug te vinden. De zelfgewilde afkickperioden – met de lichamelijke ontwenningsverschijnselen die daarbij optreden – zijn werkelijke zelfkastijdingen van de vijftienjarige Christiane. En zevenhonderdvijftig jaar geleden was daar een even oude Elisabeth die haar ziel wist vrij te maken. Onvergelijkbaar? Ja, misschien. In ieder geval maakte deze associatie voor mij naar beide kanten iets duidelijk. Elisabeths kastijdingen kunnen voortgekomen zijn uit dezelfde behoefte ‘clean’ te zijn als Christianes afkickpogingen, hoe verschillend zij beiden het onreine ook ervoeren. En naar de andere kant: Christianes afkickpogingen hebben meer te betekenen dan alleen het ontgiften van haar lichaam. Ze hebben naar mijn gevoel ook te maken met het ontwikkelen van een vrije ik-kracht, tegen alle verdrukking van omstandigheden en drugs in.
In onze tijd is dat misschien een herkenbaar menselijk streven aan het worden, in Elisabeths tijd was het in de mensheidsontwikkeling nog niet aan de orde. Zij loopt vooruit op die ontwikkeling, dat is het buitengewone in haar biografie en als zodanig ook door de mensen van haar tijd erkend. Een heiligverklaring, nog geen vijf jaar na de dood, is snel.

Elisabeth, een vervroegde mensenziel in haar tijd. Herbert Hahn stelt in zijn boekje haar leven in een indrukwekkend perspectief. Hij schildert hoe ook Frederik II van Hohenstaufen op zijn manier een te vroeg geborene was. Hoe hij, zo jong al keizer van het christelijk avondland, vanuit zijn Saraceense achtergrond de eigenlijke christelijke impuls gemist heeft; hoe hij, krachtig in de daad en gescherpt in het Arabische denken, in het gevoelsgebied te kort schiet en dat ook weet. Frederik de Andere wordt hij ook wel genoemd. Als hij Elisabeth ontmoet op de Wartburg herkent hij in haar de aanvulling die voor hem levensnoodzaak is. Hij herkent de zielenhouding die de zijne kan aanvullen en werkelijk vruchtbaar maken.

Hahn schildert, meer als visionair kunstenaar dan als historicus, hoe de wereldgeschiedenis haar adem inhoudt bij de ontmoeting van deze twee vroegelingen, beiden groten van hun tijd. Zullen ze elkaar werkelijk aanraken? Elisabeth herkent hem niet en gaat aan hem voorbij, zijn kroon slaat ze af. Maar de belofte die zij in haar leven draagt, het dode denken levend te maken, de kiem voor het natuurwetenschappelijk denken te bevruchten, die belofte vervult zij niet. Na het afslaan van Frederiks huwelijksaanzoek maakt zij, bij alle activiteit in het Marburger ziekenhuis, een terugtrekkende beweging, zij mist de kracht de wereld werkelijk te veranderen. De kloof tussen geloof en wetenschap wordt niet overbrugd, integendeel, wordt steeds wijder.

Steeds weer, ook in later tijd, is Thüringen het toneel van verzoeningspogingen tussen deze twee uitersten: het heldere, natuurwetenschappelijke denken dat via de universiteit in Palermo op Sicilië uit het mohammedaanse cultuurgoed stamt, en het christelijk geloof, gevoelsrijk maar in haar bronnen onkenbaar. Luther werkte op de Wartburg; Goethe en Schiller ontmoetten elkaar in Thüringen en Rudolf Steiner schreef in zijn Thüringse tijd zijn boekje over de kentheorie, waarin hij het gesprek tussen Goethe en Schiller als het ware afrondt. Wat een plek, dat Thüringen. En ook wat een visie. Het boekje van Hahn hoort tot de mooiste die ik ken.

‘Haken en ogen, tikke takke togen’, waar haak ikzelf in? Met een andere invalshoek op hetzelfde gegeven zou je kunnen zeggen dat Elisabeth heel geconcentreerd en zuiver de vrouwelijke zielenhouding in beeld brengt, terwijl Frederik exponent is van de mannelijke zielskrachten. Om misverstanden te voorkomen wordt in dergelijk verband wel gesproken van feminiene en masculiene kwaliteiten: ik vind dat geen mooie woorden en denk dat niemand tegenwoordig zich zo uitsluitend ‘man’ of ‘vrouw’ voelt dat hij of zij niet zou begrijpen wat er bedoeld wordt met vrouwelijke en mannelijke ziele-kwaliteiten. Dat Elisabeth een vrouw is en Frederik een man, is min of meer toevallig. Elisabeth vertegenwoordigt dus de vrouwelijke kwaliteiten, Frederik de mannelijke. Zij lopen elkaar mis, er komt geen verbinding tot stand die zo vruchtbaar is dat er twee ‘hele’ mensen uit te voorschijn komen. Elisabeth gaat haar weg, die haar letterlijk en figuurlijk van de aarde wegvoert, Frederik gaat de zijne die aan schizofrenie grenst. Maar de mogelijkheid tot bevruchting, tot ‘heel’ maken was er wél, ook al werd zij niet verwerkelijkt.

Dat geeft het beeld van Elisabeth zoveel zeggingskracht voor mij in deze tijd. Naast alles wat zij in haar leven wel verwerkelijkte, blijft er iets als een gemiste kans in haar. De kracht van die hoopvolle kans blijft bewaard in het sprookjesachtige beeld van het brood dat in rozen verandert. En dat zegt me wat, want lijkt het er niet op dat het feminisme door zich op haar eigen burcht terug te trekken opnieuw een werkelijke ontmoeting met al de mannelijke elementen in de maatschappij mis gaat lopen? Natuurlijk, er zijn er genoeg die het signaleren, maar het moet nu ook werkelijk gebeuren. De mannelijke kwaliteiten bezitten kracht en helderheid, maar zijn in zichzelf onvruchtbaar. De kwaliteit van het vrouwelijke is warmte en continuïteit en moet zichzelf, ook ongevraagd, durven geven. Nogmaals, het is niet aan man-zijn of vrouw-zijn gebonden. In ieder mens en op iedere plek in de maatschappij kan dat gebeuren.

Zo komt er uit de levensgeschiedenis van een vrouw, die zevenhonderdvijftig jaar geleden stierf, een beeld tevoorschijn dat toekomstkracht voor me heeft en waarmee ik iets beginnen kan. Elisabeth zou een boegbeeld kunnen zijn voor een vruchtbare vorm van feminisme als die wil staan voor het inbrengen van vrouwelijke kwaliteiten in een mannelijke maatschappij.

.
Elisabeth von Thüringen: meer

De legende werd heel mooi verteld door Jakob Streit: Ich will dein Bruder sein– niet vertaald.

2e klas vertelstof: alle artikelen

Alle biografieën

.

1987-1870

.

.

.

.