Tagarchief: duivekater

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Nieuwjaarsfolklore

.
Artikel waarschijnlijk van ca. 1980

.

nieuwjaar
.

Onze heidense voorouders kenden geen bepaalde Nieuwjaarsdag. Zij vierden de overgang van het oude in het nieuwe jaar met een feestperiode van twaalf dagen, de zogenaamde Twaalf Nachten, want de Germanen rekenden bij nachten (vergelijk het Engelse ‘fortnight’ = veertien dagen, twee weken). Na de kerstening plaatste de Kerk aan het begin van de Twaalf Nachten de Kerstdag, aan het einde Driekoningendag; in het midden kwam de Romeinse Nieuwjaarsdag van 1 januari. Al deze drie dagen zijn ‘nieuwjaarsdagen’, met nieuwjaarsgebruiken.

Bij de overgang van elk jaargetijde plachten onze voorouders alle bestaande vuur te doven en nieuw vuur te ontsteken door hout op hout te wrijven; zo ontstond ‘zuiver vuur’, het zogeheten ‘noodvuur’ (waarin ‘nood-’ verwant is met Oudhoogduits ‘nüan’ = stukwrijven). Van dit gebruik komen de Kerst- en Nieuwjaarsvuren, die oudtijds ook op stadsmarkten en stadspleinen brandden. Dit geschiedde op de avond vóór Kerstmis, vóór Nieuwjaar, want ook de Germanen rekenden de avond bij de volgende dag. Daarom vieren wij Sint-Nikolaas op 5 december, ofschoon 6 december diens ‘naamdag’ (sterfdag) is.

Nieuwjaarsvuren komen nog hier en daar voor in Friesland. Op een stuk land brengen de kinderen allerlei brandstof bijeen, reeds dagen tevoren aan de huizen opgehaald. Lijken de kerstvuurtjes te Zwaagwesteinde tot het verleden te behoren, oudejaarsvuren (‘Aldjiersbran’) komen nog voor te Kortezwaag, Langezwaag, Terwispel en Lippenhuizen. In hun naijver trachten de kinderen elkaars vuur ontijdig te doen ontvlammen, net als dat in het oosten des lands wel met de paasvuren gebeurt.

Men geloofde dat de geesten van de afgestorvenen (die nadeel zouden kunnen berokkenen aan de levenden) in de Twaalf Nachten op aarde terugkeerden, en probeerde hen door geraas te verjagen. Zo verklaart zich het lossen van schoten in de nieuwjaarsnacht, het blazen op horens, het ratelen met ratels en het luiden van klokken in de voorafgaande dagen en nachten. Maar ook konden deze geesten, gunstig gestemd, vruchtbaarheid verlenen aan veld, vee en volk. Daarom werden aan hen offers gebracht, die men dan zelf weer nuttigde tijdens overvloedige maaltijden: hoe meer men gaf en hoe meer men at, des te vruchtbaarder jaar zou er volgen. Ook het uitdelen van geschenken zag men in dit licht. Dit gebruik werd in Duitsland en in Engeland verbonden aan de kerstdag, in Frankrijk aan 1 januari en in Italië aan Driekoningendag. In Nederland werd Sint-Nikolaas de brenger van de geschenken – in Vlaanderen zijn dit Sint-Nikolaas en Sint-Maarten beiden. Toch namen wij ook iets van de Romeinse schenkingsdag op 1 januari over, want dan delen wij onze wensen uit – oorspronkelijk geen lege vormen, daar deze geschenken rituele kracht verkregen door het tegengeschenk dat men ervoor ontving. Toen dit besef verdween, ontaardde het in bedelarij. Plakkaten moesten onze voorouders beschermen tegen het afeisen van nieuwjaarsgiften op straat. De wensers bedachten er toen wat anders op: zij gingen almanakken en vervolgens nieuwjaarspreken met berijmde gelukwensen te koop aanbieden en rekenden op een ruime betaling. Porders, straatvegers, lantaarnopstekers, askarremannen, nachtwachts, klokkenluiders, torenwachters, omroepers plachten op die prenten tevens een toepasselijke voorstelling van hun taak te geven. Hieraan danken wij een kostelijke verzameling houtsneden met voormalige stadsgezichten en bedrijven. Ook wel met andere voorstellingen: de nieuwjaarswens van de Zwolse nachtwacht uit 1825 beeldt de aartsengel Michaël, de beschermheilige van Zwolle af, zoals die de draak verslaat.

Nachtwachts Nieuwjaarswens van Zwolle, 1825. 21 x 34 cm.

Op de Nieuwjaars- Heil en Zegenwensch voor het jaar 1913, van de gaslantaarnaanstekers, ziet men de visbank, nog steeds een markant gebouw in Vlaardingen. Onder het vaers staan de namen van achtgaslantaarnaanstekers, toentertijd in functie (Visserijmuseum, Vlaardingen). In 1918 wensen de ‘karrelieden’ van Vlaardingen, drie in getal:

‘Nu Burgers, allen groot en klein,
Houd moedig ’t hoofd naar boven,
Wil met ’t randsoen tevreden zijn,
Dan komt men ’t wel te boven’.

Nieuwjaarswens van de gaslantaarnaanstekers te Vlaardingen, 1913. Visserijmuseum.

Zo spiegelen nieuwjaarswensen de noden en verlangens van de tijd en zijn ze ook uit dien hoofde van belang.

Kinderen schreven op een groot vel papier, met randversiering van gekleurde en ongekleurde tafereeltjes en bloemen, een nieuwjaarsbrief, een berijmde nieuwjaarsbrief voor ouders en familieleden.

Op een nieuwjaarsbrief van 1752, die zich in de rijke verzameling van het Westfries Museum te Hoorn bevindt, stellen deze tafereeltjes de Verkondiging, de Aanbidding der Herders en der Koningen en de Vlucht naar Egypte voor. De meester schreef de brief op het bord voor, nam de hoofdletters voor zijn rekening en zette, als de ruimte het toeliet, er nog sierlijke krullen onder. Op nieuwjaarsdag zag men de kinderen fier met hun opgerolde nieuwjaarsbrief over de straat stappen en de stadswerklieden, keurig aangekleed, hun prenten rondbrengen aan de huizen.

Nieuwjaarsbrief of kransje, 1752. 38 x 48 cm. West-Fries Museum, Hoorn.

Ook schreef men in de 18de en 19de eeuw Paas-, Pinkster- en Kerstbrieven. Deze pennekunst werd wel door drukwerk vervangen. Bovendien placht de gehele burgerij, tegen de overgang van Oud naar Nieuw, een optocht te vormen en met de nachtwacht voorop het nieuwjaarslied te zingen. Tot heden handhaafde zich dit gebruik o.a. te Ootmarsum, waar men zingt:

Komt, burgers, komt nu allen terstond.
Het nieuwe jaar intreden.
Ik wens u op dees vasten grond
Veel heil, geluk en zegen.
Het oudejaar dat is verdween.

Het nieuwe zijn wij weer ingetreên.

Verheugt u, burgers, in uw lot,
Wilt hem, den Here, prijzen.
Knielt neder voor den groten God,
Wilt Hem alle eer bewijzen.
De nachtwacht wenst u met elkaar
Veel heil en zegen in het nieuwe jaar.

Ik wens aan ieder stadgenoot
Veel heil, geluk en zegen.
En ook aan elk zijn dagelijks brood,
Hem van den Heer gegeven.
En dat wens ik, in deze stond,
Elk burger toe, met hart en mond.

Komt, burgers, komt nu allen terstond. Het nieuwe jaar intreden.
Ik wens u op dees vasten grond Veel heil, geluk en zegen.

Het oudejaar dat is verdween. Het nieuwe zijn wij weer ingetreên

Wel verbrandde in 1914 de oude ratel mét het nachtwachthuisje, doch een minnaar van oude folklore uit een naburige plaats zorgde voor een nieuwe. En toen de nachtwacht te Ootmarsum in 1921 werd afgeschaft, is besloten hem toch op Oudejaarsavond zijn zingende ommgegang door de stad te laten houden. Blijkens De Navorscher (1853, blz. 131) was zo’n nachtelijke Oudejaarsommegang ook in Goor gebruikelijk. Ook in Gransbergen is het niet onbekend.

Te Grouw verzamelde zich, tot voor kort, de gehele burgerij tegen middernacht op het plein, waar vuurwerk werd afgestoken, onder het huilen van de stoomfluit. Dan maakte men, met de politie voorop, een rondgang met muziek, voornamelijk van schippershoorns. De staart van de stoet bedreef buiten het oog van de politie allerlei kattenkwaad, haalde bootjes uit het meer, sjouwde die over de weg en smeet ze in de sloot. In heel Friesland trouwens (en elders in de Nederlanden) wordt alles wat op het heem van boerderij, woning of werkplaats onbeheerd aangetroffen wordt, in de Oudejaarsnacht uit elkaar genomen, soms vernield en naar de meest zonderlinge plaatsen overgebracht, tot op de naald van de schuur toe, waar zelfs boerenwagens prijken, alsof zij door de lucht rijden! Men noemt dit gebruik in Friesland ‘(Nijjiers)tögjen’ of ‘slepen’ (de laatste term is algemener, o.a. Gronings).

Van de nieuwjaarszangers, die eertijds, veelal met een draaiende ster, wekenlang overal in stad en land de ronde deden, kende Groningen tot na de Tweede Wereldoorlog er nog één. Van half november tot eind februari liep hij de boerderijen af, op het Hogeland, om er zijn Nijjoarslaid alias Fivelgoër Kerstlaid te zingen. In een bijgewerkte vorm luidt dit lied aldus:

.

Nieuwjaarszanger in Groningen (alleen met een stok). Houtsnede van Nico Bulder in P. Groen, Oude en nieuwe Groninger liederen2, Winschoten 1958.

Wilt horen, waarde huisman schoon,
Wat ik u zal verhalen,
Hoe dat de Heer Zijn eigen Zoon
Voor ons deed nederdalen. (2x)

Te Bethlehem al in een stal,
Daar ligt het Kind in doeken.
Tot redding van ons mensen al-
Och, mochten wij hem zoeken!

Hij daalde uit den Hemel neer,
Werd in een vrouw geboren,
Maar bleef als Kind der heren Heer,
Voor ’t volk door Hem verkoren.

Hij is voor ons een dierbaar pand,
Wij hebben niets te vrezen:
Gezeten aan Gods rechterhand
Wil hij tot borg ons wezen.

Nu wens ik U, zo man als vrouw:
Laat God dit huis bewaren;
Weest Hem getrouw, in vreugd en rouw,
Een lange reeks van jaren!

(huisman = boer)

Wilt ho-ren, waar-de huis-man schoon, wat ik u zal ver-

ha-len, Hoe’dat de Heer zijn ei-gen Zoon Voor ons deed ne-der-da-len.

In een sociale samenhang geplaatst ziet men het Nieuwjaarslied van Tidde Telu in het toneelstuk Rensumaheerd, geschiedenis van ’n Grunneger boerenploats van Tjaard W. R. de Haan (maandblad Groningen, december 1976, blz. 75).

In de meeste landen van Europa zijn het bij uitstek de kinderen, die nieuwjaarswensen rondbrengen: aan wensen van onschuldige kinderen werd oudtijds bijzondere kracht toegekend. In de nadagen van het gebruik waren het vrijwel alleen arme kinderen, die in troepjes op nieuwjaarsdag langs de huizen gingen wensen. In de noordelijke provincies heet dit gelukwensen, met de bedoeling een gift te ontvangen, ‘het Nieuwe-jaar afwinnen’. Dit heeft daar nog een oudere betekenis: het een ander vóór zijn met het uiten van een nieuwjaarswens. In Sittard heette dit ‘verrassen’: de ‘verraste’ moest trakteren. Tot in het begin van de jaren ’60 bestond het gebruik nog in Roermond, met de traktatie van de ‘verraste’. Oorspronkelijk zullen de rondgaande kinderen godsdienstige liederen hebben gezongen. Wie te Tholen luistert naar de jongens die op oudejaarsavond rondtrekken met de rommelpot (een met een varkensblaas overtrokken Keuls potje, waarin zij een stokje op en neer bewegen) voelt zich in de Middeleeuwen verplaatst, als hij schorre stemmen deze rest van een oude ballade hoort zingen:

Zieltje, klein zieltje, stond achter de deur;
Zieltje, klein zieltje, waar treur jij toch veur?

Zou ik er niet treuren? Ik heb er geen lot!
Val neer op je knietjes en bid er aan God,

En bid dan aan God, met een goed fatsoen,
Dan zal Hij de Hemel wel opendoen.

Hij heeft er de hemel al opengedaan:
Daar zag Hij een arme zondaar staan.

Met een houten kist en een strooien band,
Daar varen wij mee naar het Andere Land.

Het Andere Land, daar is ’t beter dan hier:
Daar zingen de Engeltjes tierelier.

Een oud gebruik was het onder het lijk in de kist stro te leggen of het een stroband mee te geven. Al in een lied uit de veertiende eeuw is sprake van ‘een wilghen kiste ende een stroen bant, hiermede word ik sent int ander lant’, aldus dr. G. J. Boekenoogen in De Gids van 1893.

Nieuwjaarsdag. Uit: Vaderlandsche Kindervreugd, Amsterdam, omstreeks 1780.

In Brabant halen de kinderen voor hun korte nieuwjaarsliedjes appelen en noten op. Zoals bij alle ommegangsliedjes vormt het slot een wens voor de gever, blijkens zijn ritmiek van overoude herkomst:

Véél kan hij gévén,
Lang zal hij lévén
Zalig zal hij stérrevén
Den Hémel zal hij érrevén

Krijgen zij niets, dan zingen de kinderen een verwensing:

Boven aan den Hémel,
Daar hangt een zak met zémel;
Iédere zémel kóst een düit,
Háng den gierigen bliksem uit

Een ‘zakje met zemel’ betekende hongersnood! In het noordoosten des lands trakteerde men de kinderen niet alleen op nieuwjaarskoeken, maar ook op ‘mede’ of ‘mee’ ’n hunneg-draankje veur kinder’:

Geluk in ’t Nijjoar:
De katte bie ’t hoar,
De hond bie de starte
‘n Witte en ’n swarte.

In Midden-Limburg binden, of liever bonden, de kinderen zich touwen en riemen om het lijf en rijgen daaraan de krakelingen die zij inzamelen.
In de Gelderse Achterhoek, schreef Catharina van de Graft in 1947, trekt de jeugd rond met bonte slopen om er het nieuwjaarsgebak in te vergaren, evenals in Overijssel, Drenthe en Groningen. Maar dat is nu niet meer zo, meldt ons een kenner van de regio. Zelfs de grote rode zakdoeken worden niet meer gebruikt en nu lopen de kinderen rond met een plastic tas. De opbrengst bestaat uit pinda’s, broodjes, appels en klein snoepgoed, niet alleen uit gebak.
In Groningen zijn de ‘ollewieven’ traditioneel, gebakken van roggemeel, stroop en anijs; elders de tussen ‘kniepiezers’ gebakken ‘kniepertjes’, in Drenthe en Groningen (waar men ze om een houtje oprolt) ‘rollertjes’ genoemd, onze ‘oblies’.

Iedere feestdag heeft zijn bijzonder gebak, Nieuwjaar heeft er verscheidene. De ‘kniepertjes’ zijn een voortzetting van de grote nieuwjaarskoeken, eeuwenlang ook bij de meer gegoede standen, zowel in de stad als op het boerenland, in het uit turf en hout opgebouwde open haardvuur tussen de ronde en langwerpige bladen van de zware knijpijzers gebakken. Sinds deze haarden, waar de vlammen vrij om het ijzer konden heenslaan, meer en meer door kachels werden vervangen, geraakten de grote nieuwjaarsijzers in onbruik en verhuisden naar de zolder of naar museum en oudheidkamer.

In het oosten des lands wordt het oude gebruik nog wel eens tot herleving gebracht. Dan kan men een oud moedertje de grote ouderwetse ijzers zien hanteren in een vuur dat opvlamt uit het gat, gegraven in de lemen bodem van de schuur of liever nog, in verband met het brandgevaar, in een ‘pothok’, een stenen afscheiding in de schuur, waar ook de kookpot stond voor het veevoer. Daarnaast staat de ‘stobbe’, waarop het zware ijzer rust, en ligt de groene struik, waarmee men van tijd tot tijd sprenkelt tot tempering van de hitte.

Langer dan bij ons handhaafde het nieuwjaarskoekenbakken zich even over onze oostgrens, bij de naaste ‘naobers’. Het is daar, van Oost-Friesland tot Munsterland, vanouds een nieuwjaarskoekenluilekkerland, waar in bijna alle hoeven koeken met Nederlandse opschriften werden gebakken (Duitse zijn uitzondering). Het meest verbreide rijmpje dat men daar op de ijzers kan lezen, luidt:

Geen beter lot
Als vrede met God.

Een aardig schouwspel wacht hem, die op de boerderij bij het fantastisch schijnsel van het laaiende houtvuur het ganse gezin met de ‘koekenbak’ bezig vindt. Moeder of dochter lepelt het beslag, dat daags tevoren is aangemaakt, op de helderwit geschuurde tafel. Men snijdt het deeg in repen ter grootte van een saucijzenbroodje en rolt dit uit. Het bakken met de zware ijzers (in Drenthe meestal door de smid tot kleinere vermaakt) is het werk van de man. De baas, de oudste zoon of de eerste knecht, keert en ledigt de beide ijzers, die, sedert de vuurkuil in de keuken niet meer wordt gebruikt, rusten op een muurtje van baksteen, dat om het kookgat van het fornuis is gelegd. Aan de jonge vlaskopjes is de taak toebedeeld om de koek, die bij het loslaten op de tafel valt, met een plankje plat te drukken of om een houtje te rollen.

En hoeveel koeken zijn er niet nodig! De knechts en de meiden, ook de pastoor en de dominee, ontvangen er een honderdtal. Het bakken moet dan ook ‘in één stoomstrieken deur-goan’, zei men in Drenthe. Daarvoor is een voorraad van 1200 tot 1500 koeken nauwelijks toereikend. En de kinderen vragen erom, lopende langs de huizen:

Geluk in ’t Nijjoar,
Is mien koken al kloar?
’n Zeupken d’rbie,
Dat is good veur mie!

Zoveel tijd hebben de boerenvrouwen die van elders afkomstig zijn, waar men dit gebruik niet kent, er niet voor over: zij nemen het elektrisch ijzer en zijn in een paar uur klaar. Wel is dit modern ijzer een waarborg dat men het oude gebruik niet opgeeft, doch het mist het kenmerkende van de nieuwjaarsijzers: de aardige steeds op beide bladen verschillende afbeeldingen en inschriften.

Nieuwjaarskoekenijzer, 90 cm hoog.

Wat ons in de eerste plaats bij de nieuwjaarsijzers treft, is dat zij oude familiestukken zijn, waardig gekeurd de kenmerken van hun bezitters te dragen: diens eigennaam of de beginletters van hem en zijn echtgenote, benevens een jaartal, door de smid in vaak onbeholpen spiegelschrift gegraveerd. Meermalen kunnen wij, als in een oude Bijbel, de voornamen of voorletters van opeenvolgende geslachten op deze ijzers vermeld vinden. Veel ijzers vertellen ons daarbij, door de afbeelding van een hart of van twee verbonden harten, dat zij eenmaal een huwelijksgeschenk waren.

Oostfries Nieuwjaarskoekenijzer, 1737. Middellijn 17 cm.

Bovendien brengen de Nieuwjaarsijzers ons nog dikwijls op de hoogte van de maatschappelijke stand van de eerste eigenaar door de afbeelding van de burcht, de molen, het schip, de ploeg en de bijenkorven. Veelal vertonen zij ook een huismerk, het vaste teken, dat zowel de familie als het huis aanduidde en gewoonlijk bestond uit een eenvoudige figuur, zoals kruis, hanenpoot of zandloper, dat de boer ook aanbracht op zijn huis, zijn vee, zijn huisraad en gereedschap. Het was ditzelfde huismerk, dat als ‘handtekening’ van deze ongeletterden dienst deed en dat als het ware tot ‘familiewapen’ strekte van de mindere man. Zelfs plachten de voorname boeren, de zogenaamde ‘scholteboeren’, huismerk, initialen en jaartal met een schildvormige omlijsting te omringen, waardoor een soort van boerenwapen ontstond. Het koekenijzer toont het ons!

Nieuwjaarskoekenijzer uit 1648 met huismerk, liefdessymbool van de pelikaan, die de jongen voedt met zijn bloed, en de drie donderbezems. Rijksmuseum Twente, Enschede

Het zijn niet uitsluitend boerenwapens die men in deze door de smid geschapen verbeeldingswereld aantreft: ook familiewapens hebben daarin hun vaste plaats. Zelfs vorstelijke wapens treft men op deze ijzers aan. Het Prinsenhof te Delft bezit een nieuwjaarsijzer van de keizerlijke veldheer Maximiliaan van Buren. Waarschijnlijk is dit door zijn dochter Anna mee ten huwelijk gebracht en heeft het in de woning van Prins Willem I dienst gedaan. In de nieuwjaarstijd zal het prinselijk gezin hebben genoten van de knappende koeken, die aan de ene zijde een afbeelding van de Aanbidding der Koningen, ter andere een sierlijk ornament vertoonden. Dit ijzer uit de eerste helft van de 16e eeuw is, zover bekend, het oudste nieuwjaarsijzer, dat in Nederland wordt aangetroffen.

Nieuwjaarsijzer met wapen van Maximiliaan van Buren. Middellijn 13 cm. Prinsenhof, Delft.

In het buitenland kent men nog ijzers uit het begin van de 15e eeuw, de tijd toen het nieuwjaarsijzer uit het hostie-ijzer is ontstaan. Sinds de 10e eeuw bediende de rooms-katholieke kerk zich voor de hostiebereiding van knijpijzers met ronde en langwerpige bladen, van hetzelfde voorkomen als onze nieuwjaarsijzers. De grote hosties bakte men tussen de ronde bladen, elk met een verschillende voorstelling gegraveerd, zodat beide zijden van de hostie steeds een verschillende afbeelding vertoonden. De kleine hosties werden bij enkele tegelijk tussen de rechthoekige bladen bereid. Het ene blad vertoonde dan vier, vijf of zes medaillons met verschillende voorstellingen, het andere bleef onbewerkt of kreeg een eenvoudig ruitjespatroon. Ook het jaartal van ontstaan, de initialen van de graveur en het wapen van de schenker staan op sommige hostie-ijzers gegraveerd.

Het waren de monniken zelf die deze hosties of oblaten (van ‘hostia oblata’ = zoenoffer, misbrood) met de grootste zorg bereidden, totdat omstreeks 1400 de vervaardiging uit de handen van de kloosterlingen in die van de leken overging. Het eerst gebeurde dit in Parijs, waar de oblaatbakkers, de ‘oublieurs’, de hostiën afleverden en wel duizend van deze koeken tegelijk langs de straat rondventten. Waarschijnlijk hebben zij toen het broze gebak verstevigd door het de opgerolde vorm te geven, die voor ons met het uit het Frans overgenomen woord ‘oblie’ is verbonden gebleven.

Doch ook in de Kerk zelf is deze overgang van kerkelijk tot wereldlijk gebruik voorbereid, doordat daar op Witte Donderdag niet-gewijde, maar gezegende hostiën in plaats van gezegend brood aan de armen werden uitgereikt. Dat moeten dus tamelijk grote hostiën zijn geweest, die het voorkomen zullen hebben gehad van de joodse matzes. Uit deze kerkelijke ruime bedeling is blijkbaar het gebruik ontstaan dergelijke koeken in platte en in opgerolde vorm als huiselijk gebak te bereiden. En daar tot 1582 het nieuwe jaar in West-Europa met Pasen begon, kon men deze oblaten als nieuwjaarskoeken bestempelen. De rechthoekige vorm bleef bij deze overwegend.

De ontwikkeling uit deze hostie-ijzers verklaart dat men op het nieuwjaarsijzer de religieuze voorstellingen van het hostie-ijzer terugvindt, zoals de Kruisiging van het Lam Gods. Doch daarbij kwamen nu ook afbeeldingen uit de planten- en dierenwereld, Bijbelse taferelen, vooral die van de Heilige Geboorte en de Aanbidding der Koningen, Bijbelse teksten en godsdienstige verzen, vrome spreuken als ‘Die op God vertrouwt Heeft wel gebouwd’ en ‘Liefde overwint alles

Dat de voorstellingen die de smid in het gloeiende ijzer grifte, vaak gebrekkig uitvielen, maar ook meerdere malen uitingen van echte volkskunst waren, spreekt vanzelf. De namen van die smeden zijn als van de meeste volkskunstenaars bijna altijd onbekend gebleven.

Een belangrijke verzameling Nieuwjaarsijzers treft men aan in het Museum De Waag te Deventer en het Stedelijk Museum te Zutphen. In het Rijksmuseum Twente te Enschede kan men, behalve de ijzers, geprepareerde nieuwjaarskoeken bezichtigen, merendeels afkomstig van over de grens, uit de Graafschap Bentheim.

Koekijzer van de hof Espelo. Met passiewerktuigen en de spreuk: Si Deus pro nobis Quis contra nos? (Als God vóór ons is Wie is er dan tegen ons?).

Een ander Nieuwjaarsgebak, van veel oudere datum en nog op vele plaatsen van ons land in ere, is de duivekater of duivelkater. Hij heeft in ons volksleven een grote rol gespeeld en werd geregeld met Sint-Nikolaas en Nieuwjaar aan dienstboden en kinderen vereerd. Jan Steen heeft hem herhaaldelijk afgebeeld, bijvoorbeeld op zijn schilderij van ‘De bakker Oostwaard’ (Rijksmuseum, Amsterdam), waar hij tegen de muur staat.

In tegenstelling met de nieuwjaarskoeken is de duivekater oorspronkelijk een heidens offerbrood, dat de herinnering bewaart aan een vroeger kattenoffer. Een kater werd levend begraven of in het vuur verbrand om de vruchtbaarheid van de akker te bevorderen. Waarschijnlijk stelde men zich oudtijds de demon der vruchtbaarheid voor in de gedaante van een kater, een duivelkater, aan wie men zijn evenbeeld offerde om zich van zijn hulp te verzekeren. Toen de zeden verzachtten, werd het dierlijke offer vervangen door een nabootsend broodoffer en zal men waarschijnlijk brood in katervorm hebben geofferd. Men denke hierbij aan het Zweedse kerstbrood: Joelbok, nog in de vorm van een bok, en Joelever, soms nog in de vorm van een wild varken. Nog spreekt men in de omgeving van Haarlem van het ‘katerbrood’. In Oost-Friesland noemt men dit brood ‘Duwel’: kater en brood zijn hier blijkbaar synoniem. De duivekater heeft gaandeweg zijn dierlijke gedaante verloren en de vorm overgenomen van het in vele landen gebruikelijke scheenbeengebak, nabootsing van het scheenbeenoffer, dat als deel van het geheel, ‘pars pro toto’ het dierlijk offer verving. De twee knobbels aan de uiteinden stellen het gewricht voor, de rondachtige verdikking in het midden verbeeldt het vlees. Doch de duivekater nam ook andere vormen aan: te Zaandam die van een knipbrood, te Broek-in-Waterland van een ruit, in Groningen van een rond krentenbroodje. Men bakt duivekaters als zware broden en kleine broodjes, met en zonder krenten, met twee of meer knobbels of ‘krullen’ aan de uiteinden. Behalve op de nieuwjaarsdagen (Kerstmis, Nieuwjaar en Driekoningen) worden ze gegeten met Pasen, ook een oude nieuwjaarsdag, omdat eeuwenlang het jaar met Pasen begon; bovendien met Sint-Nikolaas. Het is te betreuren, dat in deze nostalgische tijd duivekaters alom in den lande worden gebakken, buiten de feestelijke data om en tevens in regio’s die deze broodsoort niet kenden.

Duive(l)katers

Dan is er nog gewestelijk nieuwjaarsgebak als Groningse ‘spekkendikken’, Drentse ‘stoeties’ en ‘plassies’, Brabants ‘worstenbrood’, terwijl de oliebollen in gezelschap van appelbeignets of appelflappen, door ons hele land de geliefde traktatie van de oudejaarsavond vormen en ook op Nieuwjaar nog volop aanwezig plegen te zijn.

Zo ziet men dat de nieuwjaarsviering, evenals onze andere ‘seizoenfeesten’, naar de oorsprong beschouwd, een mengeling is van heidendom en christendom. Dit blijkt al dadelijk uit de traditionele gelukwens voor het nieuwe jaar. Bij de Germanen riep men elkaar ‘heil’ toe (als begroeting overgenomen door het Duitse nationaalsocialisme) en de christenen voegden er hun echt-christelijke ‘zegen’ aan toe. Dit ‘zegen komt van het Latijnse ‘signum’, teken, in dit geval ‘teken des kruises . Maar het oude zal zich lang niet altijd onverkort handhaven, omdat de zin ervan verloren is gegaan. Men begint op plechtige wijze en maakt er dan alras een potje van. Door de school herleefde te Tholen het zingend rondlopen van Oud op Nieuw. Maar het is een grap geworden;

Klein Zieltje, klein zieltje
Zat achter de trap;
Klein zieltje, klein zieltje
Die lustte geen pap.
En nou je geen pap lust,
Dan eet je maar brie.
En als je geen brie lust Dan eet je maar nie!

Sic transit antiqua religio. . .

.

Rond om de jaarwisseling: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeldjaarfeesten

.

3373-3172

.

.

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (23)

.

ALS HET DECEMBER WORDT, ZINGT IEDEREEN DE LOF DER ZOETHEID

In 1515 verscheen te Bazel het bekende boek „Encomium Moriae”, de „Lof der Zotheid”, geschre­ven door Erasmus.

Deze beroemde Rotterdammer beschreef hierin tal van dingen uit het dagelijkse leven. Hij heeft het over godgeleerdheid, monniken en pausen, maar ook over schoolmeesters, reizen, wandelen, huishouden, ge­zondheid, oorlog en huwelijk.

Hij schreef ook over…. suiker en „andere zoetsmakende spijzen” en hij zwaaide allen lof toe, die „ho­ning, suiker en sukade gebruiken om het lichaam ge­zond te houden en de geest te verfrissen; niets is zo goed als de zoetheid des suikers, mits in niet te grote hoeveelheden genuttigd”.

Voor allen, die in deze feestdagen ons weer van „zoetsmakende spijzen” voorzien, is Erasmus’ woord een aansporing.

Feeststemming
Enkele weken vóór december wordt in de mensen een feeststemming wakker, die in de kerstdagen haar hoogtepunt bereikt. Het is geen toeval dat dan de kerstboom, hulst en mistletoe opgeld doen en dat speculaas, kerstbrood, kransen en gebakletters de feestvreugde vergroten. Er wordt zelden aan gedacht, dat dergelijke dingen en gebruiken stammen uit het oude heidendom.
Vroeger vierden onze voorouders in de winter het Joelfeest, het feest der vruchtbaarheid, ter ere van de terugkeer van het licht.
De kortste dag was voorbij, de dagen gingen weer lengen. Dan wer­den offermaaltijden gehouden en in de heilige bossen vlamden de offervuren hoog op.
Het kerstfeest is een christelijk feest, maar al die gebruiken zijn voortgekomen uit heidense bodem en zijn, min of meer gewijzigd, in stand gebleven.

Sommige gebruiken, zoals het eten van bepaalde koek- en gebaksoorten, zijn gedurende de gehele periode tussen Kerstmis en Driekoningin in zwang.

Dikkevretsavond
Zijn de speculaasjes en taai-taai poppen in ons land bekend, er zijn ook gebaksoorten die alleen in bepaal­de streken vervaardigd worden.

De naam van allerlei gebak voor kinderen omstreeks St.-Nicolaas is op het Groninger Hogeland fieterknuten.
Het wordt gemaakt van brooddeeg, zoals stoetkerels, zwaan-in-‘t-nestje, nestje met eieren, eendjes enz. Verder zijn ook vlechten, plaskes (krentenbroodjes) en haantjes daar bekend; krenten- en sukadekoeken, kantkoek, spekkendikken (van roggemeel) en ollewieven zijn Groninger specialiteiten.
In vele gezinnen eet men in de Achterhoek op kerst­avond iets extra’s en dit gebruik doet denken aan de benaming „dikkevretsavond“.

In de boerengezinnen wordt getrakteerd op pannen­koeken, met worst gebakken.

In Aalten eet men op kerstavond „pilleweggeskes”, kleine bolvormige „weggen”, waarop twee deegpillen in kruisvorm zijn gelegd. Zij zijn er op geplaatst toen het gewone volk de naam pilleweg niet meer begreep. Een pil is een petekind of doopkind en de pillegift in de vorm van een pilleweg was een doopgeschenk. Het gebruik om op kerstavond walnoten te eten in de gezellige huiselijke familiekring is (in Aalten b.v.) nog in zwang.)

Nu we het toch over eten hebben: een traditioneel kerst- en nieuwejaarsgebak is de duivekater, het meest karakteristieke feestbrood van de midwintertijd.

Wat is een duivekater?
Een oud offerbrood is de duivekater, die herinnert aan het kattenoffer.

Katten werden door de Germanen geofferd om vrucht­baarheid voor de bodem te verkrijgen. Daarom begroef men wel een levende kat in zijn akker. Dit dierlijke offer werd later vervangen door een broodoffer, waarin waarschijnlijk de kat nog te her­kennen was. Die vorm verdween en het symbolische gebak met de scheenbeenvorm kreeg de naam van het gebak, dat het kattenoffer had vervangen. De twee knobbels aan het uiteinde van de duivekater stellen het gewricht voor en de ronde verdikking in het midden het vlees aan het been. In Scandinavië o.a. in Noorwegen en Zweden eet men „dovelskat” om­streeks 13 december, St.- Lucia; de naam is ook „lusikat”.

Maar waarom zou u naar Zweden gaan als u onder de rook van Amsterdam de originele duive­katers kunt kopen?

Bakker Kroes in Nieuwendam, die reeds tientallen jaren dit kerst- en nieuwjaarsgebak bereidt, kent de juiste samenstelling van deze
bijzon­dere broodsoort. Het recept zal hij u niet verschaffen, want dat is zijn „ambtsgeheim”. Wel weten we, dat er suiker, honing en citroen bij te pas komt. Enkele weken vóór Kerst is het in de bakkerij „Van­ouds de Duivekater” erg druk, want het is geen zeld­zaamheid als er dan zo’n honderd „katers” per dag de deur uit gaan. Na een langdurige bewerking gaan de baksels in de rijsoven en als de langwerpige vor­men gerezen zijn, begint het moeilijkste werk eerst goed, het versieren.

Kelken van tulpen snijdt bakker Kroes met vaardige hand met een klein zakmesje op de broden. Behalve gevoel voor schoonheid en lijn is een grote routine vereist. Even te diep in het taaie gebak en … . de duivekater is mislukt. Gaat alles goed, dan wor­den de witte deegvormen, voorzien van een vernisje van eierstruif, weer in de oven geschoven.

Ander Kerst- en Nieuwjaarsgebak
Op het beroemde schilderij Bakker Oostwaard van Jan Steen ziet u de bakker zijn krakelingen, duivekaters, bollen en mastellen (beschuiten) buiten zetten.

In zijn dagen was de duivekater dus al bekend: getuige het oude Haagse rijmpje:
„Sinterklaasje over het water. Geef mij toch een duivekater”.

Hooft schrijf in zijn „Warnar”: „lck win nou 5 gulden ’s jaars. En ien paer nuwe klompen tot men duive­kater”.

Zoals op elke feestdag eet men ook op Oudejaars­avond en Nieuwjaarsdag speciale koek, gebak- en broodsoorten en in verschillende delen van ons land en Vlaanderen lopen deze soorten sterk uiteen. Het gebruik om oliebollen te bakken op Oudejaarsdag is nog in ons gehele land in zwang en een oudejaars­avond zonder dit vaderlandse gerecht is bijna niet denkbaar.

Als in Drente de boerenarbeider op de eerste dag van het jaar „de boer” gaat gelukwensen, als de neringdoenden hun klanten op bezoek krijgen en als de buren over en weer bij elkaar op visite gaan (niejoar winnen), dan worden er steevast nieuwjaarskoeken, knijpertjes, „stoeties en plassies” gegeten bij het genot van een kop koffie of een wat sterker „drankje”.

In de Gelderse Achterhoek en in Twente komen er nog knijp- en wafelijzers bij te pas om heerlijke „kniepertjes” aan de gasten te kunnen voorzetten. In menige boerderij worden de van ouder op ouder bewaarde wafelijzers, met huismerk, initialen en jaar­tal erin, nog elk jaar gebruikt.

In Zuid-Limburg halen de kleine kinderen bij hun grootmoeder op Nieuwjaar een z.g. weggeman; in Huybergen (N.B.) eet men langwerpige broodjes, z.g. duiveklaampers en in Heeze heet het nieuwjaarsge­bak „nieuwjaartje”, ook een soort duivekater. Een bijzondere plaats neemt de nieuwjaarsplats te Horst in; deze lekkernij wordt gebakken als een groot rozijnenbrood, van het geld, dat door de niet meer thuis wonende kinderen jaarlijks bijeengebracht wordt. Zij bieden het op 1 januari hun ouders aan en zijn die dag als gehele familie gezellig bijeen. Stamppot van snijbonen met worst is het traditionele maal in Blokzijl, terwijl men in Cadzand in de wafel­bakkerij „Cadzandria” z.g. nieuwjaars- of suikerwa­fels bij de koffie bereidt.

In Geleen bakt men grote nieuwjaarswafels voor de ouderen, kleine wafeltjes voor de kinderen. Het Bra­bantse „worstebrood” is in het zuiden populair. De bloedbroodjes uit Vlaardingen, de krentekater uit Roelofarendsveen en de kersttimpen uit de Lang­straat, herinneren evenals de bonenkoeken die nog hier en daar op Driekoningen (6 januari) worden ge­bakken, aan de oude tijd.

Jammer genoeg wordt het elk jaar iets minder; de bonte verscheidenheid aan feestbrood, zoals we die vroeger kenden, behoort veelal tot het verleden. Gelukkig dat nog niet alles verloren ging en daarom: eet smakelijk van speculaas, oliebollen of duivekater!

(J. H. Kruizinga, Vacature, nadere gegevens ontbreken)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

360-339

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.