.
HET FEEST VAN SINT-MAARTEN
Ik wandel met mijn lantaren
en mijn lantaren met mij.
Daarboven stralen de sterren
Beneden stralen wij.
Mijn licht is uit, ik ga naar huis
Rabimmel rabammel raboem.
Op de vraag wie Sint-Maarten was zal men in het noorden zeggen: het was iemand die zijn jas met een bedelaar deelde en in zuidelijker streken krijgt men te horen dat hij de schutspatroon van de dronkaards is.
Kan dat nu nog een reden zijn om Sint-Maarten te vieren? Stellig niet. Achter dit, door de loop der tijden met vreemde selectieve aandacht vertekende beeld, gaat een machtig figuur uit het vroege Christendom schuil. Wie was Martinus van Tours?
Hij werd in de vierde eeuw uit Hongaarse ouders geboren, maar hij groeide op in Padua waar zijn vader bij de Romeinse legioenen militair rechter was. Een opleiding tot officier was voor Maarten de aangewezen weg. Hij werd ’t ook, hoewel hij zich op zijn dertiende levensjaar reeds had voorgenomen christen te worden. Zijn militaire loopbaan stond in het teken van dit voornemen: zijn ondergeschikten waren zijn vrienden en niet zelden diende hij op als ze bij elkaar aan tafel zaten. Om de Barbaren te vervolgen werd hij naar Amiens overgeplaatst. Hier gebeurde het dat hij, op een koude winterdag de stadspoort uitreed. Tegen de stadsmuur zat rillend van kou een bijna naakte bedelaar gehurkt. Maarten bedacht zich niet lang, trok zijn zwaard, sneed zijn mantel door midden en gaf één helft aan de bedelaar. Die nacht had Maarten een visioen: hij schouwde de Christus. De aanwezige engelen zeiden hem goed te kijken. Hij keek en zag dat Christus bekleed was met zijn halve mantel! De volgende dag besloot Maarten zich te laten dopen. Nadat hij christen geworden was nam hij zijn ontslag als soldaat: Tk ben een soldaat Gods, het is mij niet toegestaan voor de keizer te vechten!’
Toen men hierin een teken van angst en lafhartigheid zag, bood hij
onmiddellijk aan om bij de eerstvolgende schermutseling met de Barbaren ongewapend en zonder schild voor de troep uit de vijand tegemoet te gaan. Op dat moment werd er een bestand gesloten en Maarten werd gespaard.
Een avontuurlijk leven begon, waarvan de beschrijving naast waarheid deels ook legende bevat. Hij reisde naar Hongarije, viel in rovershanden, werd door woeste Galliërs aangevallen, trok zich enige tijd op een klein eilandje voor Genua terug en kreeg tenslotte van bisschop Hilarius van Poitiers de opdracht in het nog nauwelijks gekerstende Gallië een klooster te stichten. Het werd het eerste klooster noordelijk van de Alpen. Hier leefde hij met tachtig volgelingen in strenge ascese. Het klooster was een toevluchtsoord voor vervolgden, maar ook een plaats vanwaar het christendom krachtig uitstraalde. Zijn levensstijl wekte in hem grote geestkracht. Niet zelden zag men hem in de kapel van het klooster omgeven door een krans van vuur en als hij de hostie omhoog hief, straalde deze als de zon. Deze kracht stelde hem in staat zieken te genezen en zelfs doden weer in het leven terug te roepen. Krankzinnigen genas hij door, alleen met hen in een cel, zich ter aarde te werpen en, bestrooid met as, zo lang in meditatie te verzinken tot de demonen geweken waren. Dat dit niet overdreven is, blijkt ook uit de manier waarop hij met de demonen omging die hém belaagden.
Eens kwam een duivel vloekend en tierend naar Maarten toe, hem verwijtend dat hij een gevallen kloosterbroeder weer onder zijn leerlingen had opgenomen, dat was immers oneerlijke concurrentie! Maarten antwoordde hem gevat dat als de duivel zelf berouw van zijn daden zou hebben, hij zo lang voor hem zou willen pleiten dat hij zelfs de duivel bij zich zou opnemen! Meesmuilend vertrok de zwarte gast.
Tegen zijn zin werd Maarten tot bisschop gekozen. Dit ambt gaf hem veel verdriet doordat de levensstijl van zijn mede-ambtgenoten hem voortdurend in conflict bracht met zijn overtuiging. Toen zij zelfs, tegen zijn uitdrukkelijke wens in, een ketter op de brandstapel brachten, ontstak hij in hevige woede en brak met de clerus. Geen enkele bijeenkomst of synode bezocht hij meer en de omgang met de bisschoppen meed hij. Na deze gebeurtenissen konden zelfs toegeschoten engelen hem niet troosten. Zieken die op zijn hulp wachtten stuurde hij weg met de woorden: ‘Ik ben zieker dan jullie’. Zijn geestkracht werd tenslotte zo groot dat ook de dieren in zijn omgeving hun gedrag veranderden. Een meute honden achter een ree aanjagend zag van de achtervolging af en kwam kwispelstaartend naar hem toe, wilde dieren werden tam.
Zelfs de elementen bogen voor hem. Toen een deel van het klooster in brand stond, klom hij op het dak, bezwoer de vlammenzee en het was alsof het vuur met zichzelf vocht. Het bluste zichzelf.
Hij trok met zijn vrienden steeds verder het duistere Gallië in om er het christendom te prediken. Vaak werd hij belaagd in de grote wouden waar geen Romeins soldaat zich waagde. Zijn geweldloosheid deed echter alle geweld dat tegen hem gericht was wijken. Dikwijls verkeerde hij in levensgevaar, doch angst kende hij niet.
Toen hij stierf verzamelden zich duizenden mensen rond zijn baar. Waar de lijkstoet voorbij trok, begonnen bloemen en heesters te bloeien alsof het lente was. Het was november.
Eeuwen later gaf Bernard van Clairveaux zijn abten en bisschoppen de opdracht het volk duidelijk te maken dat Sint-Maarten, hoe groots zijn daden ook waren, een mens geweest was, geen hoger wezen maar een mens, een christen.
(Christoph Wiechert, Jonas nr.5 01-11-1985)
.
Sint-Maarten: alle artikelen nr.5: meer over lantaarn maken
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Sint- Maarten voorbeelden van lichtjes
.
336-315
.