.
PINKSTEREN, TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST
Het is al vele jaren geleden, maar ik herinner mij het voorval als de dag van gisteren. De weg door de bossen was niet erg breed. Er liep geen witte onderbroken lijn over het midden, en er was nergens een aanduiding van hoofd-of zijwegen. Overal zwijgend bos om ons heen. Ik zat achter het stuur; naast mij een moeder, hoog zwanger van haar derde kind. Ze vertelde me iets, maar ik luisterde met een half oor. Het was of ik gespannen ergens op wachtte en ik wist niet waarop. Het zicht was zo slecht met al die bomen en zonder wegbakens. En toen was daar plotseling de kruising, geen waarschuwing, geen verkeersbord. Ik keek naar rechts en zag de auto aankomen. ‘Waarom rijdt die man zo hard op een zijweg?’ schoot het door me heen, en vaag drong een driftig getoeter tot me door. Op datzelfde moment hadden mijn handen het stuur al omgegooid. We sloegen keurig rechtsaf en even later bracht ik de auto tot stilstand in de berm, vlakbij een ANWB-bord. Ik slikte even en zei toen rustig: ‘Zullen we even kijken waar we heen moeten?’ De vrouw naast mij knikte, ze had niets gemerkt, dacht dat het zo hoorde. Maar ik voelde de wiekslag van de engel die over het ongeboren kind waakte, langs mijn verhitte gezicht strijken.
Van buitenaf gezien noemt men dat: tegenwoordigheid van geest. Maar wiens geest is er dan tegenwoordig? Het was niet mijn gewone aardse bewustzijn, dat mij de reddende handeling deed verrichten. Mijn handen gehoorzaamden op dat moment heel duidelijk aan iets dat boven mij of om mij heen sterk voelbaar aanwezig was. Een handreiking uit het gebied van de geest? In ieder geval een moment van genade uit de wereld waar het ongeboren kind nog helemaal thuishoort. Maar ook ik heb er toegang toe, zo nu en dan, anders was de ingreep niet gelukt.
Een stille vreugde kan je vervullen als je merkt, soms, en altijd onverwacht, dat de verbinding met de wereld van het onzichtbare niet geheel verbroken is. Het openhouden van de toegangspoort gaat niet vanzelf. Er groeit zoveel onkruid voor. Je moet eindeloos wieden en na korte tijd komt er weer ander onkruid op, dat alles dreigt te overwoekeren. Geen betere oefening voor het geduld dan het schoonhouden van de eigen, innerlijke tuin!
De tijd van het jaar
De maand juni is genoemd naar de godin Juno, de gemalin van Jupiter, de oppergod der oude Romeinen. Koningin van het hemelgewelf was zij met de blanke lelie en de trotse pauw als kenteken naast zich. Als de pauw loopt te pronken met de fonkelend blauwe waaier van zijn prachtige staart, dan kijken de vele ‘ogen’ je aan als een sterrenhemel in het klein. En Juno was heerseres in het rijk van de sterren. Op vele oude schilderijen zie je pauweogen geschilderd op de vleugel van engelen. Een stuk van de hemel dragen ze met zich mee, en waar zij komen, kijken al die sterre-ogen ons aan, kijken vol belangstelling naar wat er in de wereld der mensen gebeurt. Soms, als je de ernstige blik van een heel jong kind ontmoet, kun je dat ook ervaren: door het kind heen kijkt de wereld van de geest ons aan, kijkt naar ons doen en laten, naar ons vallen en opstaan.
Godin van de vruchtbaarheid, van alles wat groeit en bloeit, van wat ontkiemen wil – dat was Juno ook. Dat vinden we nu nog terug in de pinksterbruid met alle gebruiken die daar bij horen.
Vanaf het lentepunt in maart, de dag-en-nachtevening, stijgt de zon in een versnelde beweging naar zijn hoogtepunt toe. De boog boven de aarde wordt steeds groter en hoger. De zon wordt steeds warmer en hij blijft steeds langer bij ons. De maand juni is misschien wel de moeilijkste tijd om je te concentreren op ‘denkwerk’. Het liefste zou iedereen van de warmte, van de zon, van het leven willen genieten zoals kinderen dat doen: lekker kledderen met water en zand, of madeliefjes plukken in het gras en kransen vlechten, of zomaar wat zitten dromen op een muurtje. Luchtig, speels, schijnbaar zonder doel, zonder aardezwaarte huppelt het kind door het leven. We zijn er jaloers op, want we zijn dat kind in ons kwijt geraakt. Maar eens in het jaar kunnen we weer iets proeven van die lichtheid, van die zonnigheid in de maand van de Tweeling, de maand van het kind.
Het feest, toen en nu
Pinksteren is al een oeroud feest. Lang voor het begin van onze jaartelling vierden de Israëlieten, 7 weken na het Paschafeest, het feest van de eerste gaven van de opnieuw ontwaakte natuur, het feest van de eerstelingen. De rook steeg op van de brandoffers in de tempel en droeg de dankbare gebeden van de gelovigen mee omhoog naar de godheid.
Er werd echter nog een andere gebeurtenis herdacht met dit feest, een gebeurtenis waarbij het fundament gegeven werd voor de hele joodse samenleving door alle komende eeuwen heen: het ontvangen van de tien geboden door Mozes. De wetgeving ging gepaard met donderend onweer en laaiend hemelvuur. De machtige, leidende en ordenende geest gaf op niet mis te verstane wijze blijk van zijn tegenwoordigheid, zodat de zwervende Israëlieten met ontzag werden vervuld. Onder bliksemend vuur werden zij tot een volk gesmeed, tot een ‘samen-horend’ geheel. Onder dwang werden de rondzwervende zielen tot een eenheid samengevoegd, gehoorzaam aan één God en zijn gebod. Het antwoord op de vraag ‘waarom?’ lag enige eeuwen later, toen het kind van Maria geboren werd in Bethlehem, de stad Davids.
Hoe geheel anders beleven we Pinksteren in christelijke zin! Naar het tijdstip komt het nog overeen met het oude feest der Joden: de vijftigste dag na Pasen of wel 7 weken later. Om een vermoeden te krijgen waar het verschil zit, moeten we de Handelingen der apostelen opslaan. Daarin wordt immers beschreven wat er op die ene bijzondere pinksterdag gebeurde:
‘Toen dan de dag van het pinksterfeest aanbrak, waren zij allen bijeen. En plotseling klonk er uit de hemel een geluid als het waaien van een machtige wind en vulde het hele huis waar zij gezeten waren’.
Hier is reeds een eenheid aanwezig, de discipelen en andere leerlingen die daar bij elkaar zijn in de zaal, voelen zich één door alles wat zij in de afgelopen drie jaar hebben meegemaakt en doorgemaakt. Die machtig waaiende wind is als een geweldige adem die op hen blaast. Het doet mij denken aan het verhaal van de schepping van de eerste mens, van Adam: God blies zijn adem op hem, zodat hij tot leven kwam. Het bloed ging stromen, hij werd warm van een innerlijk vuur en hij kon spreken. Zo werden de leerlingen van Jezus gegrepen door een innerlijk vuur, dat zij bij elkaar schouwden als vurige tongen, die zich op hun hoofden neerzetten, op ieder van hen individueel.
De wolken van Hemelvaart klaarden op, stralend en helder stond een innerlijke ‘wetgeving’ voor hun geest. Buiten werd het feest gevierd van de eerstelingen van de natuur; binnen voltrok zich het mystiek gebeuren van de eerste gaven van de Heilige Geest, de Trooster waarover de Christus zo dikwijls gesproken had, toen hij nog op aarde rondwandelde. De discipelen wisten nu wat zij moesten doen. Er was een einde gekomen aan hun innerlijke onzekerheid. Ook zij waren enige tijd ‘zwervende zielen’ geweest. Maar nu brandde in hen dat vuur dat hen noopte tot spreken, en zij gingen naar buiten en begonnen te spreken over de machtige daden Gods.
Op dood spoor?
Zo werd het oeroude pinksterfeest van binnenuit vernieuwd, zoals ook het oude paschafeest van binnenuit vernieuwd werd door de inzetting van het heilig avondmaal. Pinksteren werd een feest van de toekomst. Het zoeken naar een gemeenschap van individuele zielen was begonnen. Het bleek een hele lange weg te worden. Zo zeker als de eerste discipelen zich voelden van zichzelf en van elkaar, zo onzeker gingen de mensen na hen zich gedragen met betrekking tot de heilige Geest en de innerlijke wetgeving. Hoe groter de onzekerheid werd, hoe meer de hoge kerkelijke autoriteiten vergaderden, en hoe meer zij trachtten vast te leggen in leerstellingen, in dogma’s. Zij waren niet meer zo direct bezield met een heilig weten, dat door ieder gedeeld werd, die op dezelfde wijze voorbereid was. De toegangspoort tot de wereld van de geest raakte verstopt met onkruid. Er ontstond een machtig bouwwerk van gedachten, neergelegd in dikke boeken, en toch blijkt nu in deze turbulente tijden dat we deze vastgelegde, kerkelijke wetgeving steeds meer gaan loslaten op zoek naar het waarachtig levende woord. Er is weer een volk van zwervers ontstaan, van zwervende zielen, van een zoekende mensheid. We zoeken een houvast, en dat houvast is het doel waarop we heel ons denken willen richten.
In de roos
In de rozenmaand juni zijn er in onze zuidelijke provincies bepaalde festiviteiten verbonden met Pinksteren, die ogenschijnlijk met deze christelijke feestdag niets te maken hebben. In Zeeland, in Brabant en Limburg worden dan ieder jaar de schuttersfeesten gehouden. Door het jaar heen wordt er geoefend, maar met Pinksteren vieren de schuttersgilden het koningsschieten. Met vanen en wapenen gaat men eerst ter kerke. Daarna trekt de stoet naar het veld, waar de hoge schutsboom staat opgesteld. Driemaal loopt de processie eromheen, zodat de plaats van het doel goed gemarkeerd is. Dan mag de ‘koning’ van het vorig jaar de eerste pijl afschieten. Is er raak geschoten, dan slaat de tamboer een roffel op zijn trom en de omstanders juichen. Er wordt veelal met de handboog geschoten, vooral in Zeeland. In Brabant komt er meer versiering bij door het ‘vlagvertoon’ van het vendelzwaaien, dat als een kunst beoefend wordt.
Wat heeft de schutter met Pinksteren te maken? We kunnen er een vermoeden van krijgen, als we ons voorstellen wat de schutter doet. Hij spant zijn boog met de pijl erop en richt zijn oog op het doel, daar hoog in de lucht op de schutsboom. De schutter spant echter niet alleen zijn boog, ook zijn arm, ja zijn hele lichaam spant hij en als hij de pijl laat schieten, ontspant hij zich weer, tegelijk met de boog. Als wij denkend, in de geest, een begrip proberen te ‘vangen’ in woorden of als wij een bepaalde gedachte, een idee dat we duidelijk voor ons zien, een vorm willen geven, zodat het tastbaar wordt – dan doen we als de schutter. En als dan de vorm enigszins bevredigend, de oorspronkelijke gedachte tot uitdrukking brengt, dan beleven we daaraan vreugde, dan hebben we ‘in de roos’ geschoten.
Er is nog een ander verband tussen de maand juni en de schutter. Ieder dierenriemteken heeft zijn ‘contrabeeld’ dat een halfjaar later ligt. Nu blijkt het tegenbeeld van de maand juni – dat is de tweeling – in de maand december te liggen, de tijd die staat onder het teken van de Schutter. Dat kun je als gegeven zo laten staan, maar al denkend kom je tot verrassende ontdekkingen. Ik kan me voorstellen dat de schutter zo sterk zijn doel voor ogen heeft, dat hij de weg die de pijl moet afleggen om er te komen, niet meer ziet, laat staan nog eventueel andere mogelijkheden om het doel te bereiken, behalve langs de rechte lijn. Het lijkt mij dat de schutter dan veel kan leren van de beweeglijkheid van het kind, dat in zijn spelend leven nog geen doel kent.
Merkwaardig, dat de adventstijd, de weken van verlangend uitzien naar het Kerstkind, in de tijd van de Schutter valt. Zo worden we, als de zon bijna op zijn hoogste punt staat, op een verborgen manier gewezen op Kerstmis, het feest van de geboorte midden in de winternacht. Misschien wil Pinksteren ons dat zeggen: laat het kind in ons weer geboren worden, dat wat in ons worden wil, wat toekomstkracht in zich draagt. Want waar de openheid van het kind is, daar kan de geest werken. Dan zal er evenwicht zijn tussen geest en materie, tussen hemel en aarde, en de mens zal in het midden staan.
Marieke Anschütz, ‘Jonas’ 1 juni 1979
.
Pinksteren: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
166-158
.