Tagarchief: scheikunde 7e klas

VRIJESCHOOL – 7e klas – scheikunde (3-2)

.

Evenals in de artikelen over scheikunde van Kolisko – die von Kügelgen als basis heeft gebruikt – vinden we hier opvattingen die in wezen antroposofie genoemd kunnen worden.
Op deze blog vind je een hele reeks opmerkingen van Steiner waarom de vrijeschool geen wereldbeschouwelijke school moet zijn.
Wisten Kolisko en von Kügelgen dit niet of negeerden ze het.

‘Al het vergankelijke is maar een gelijkenis’, merkte Goethe op. M.a.w. de processen in de scheikunde kunnen ook vanuit die invalshoek bekeken worden en  o.a. dan is het omhoog streven van het licht en het naar beneden vallen van de as zeker een beeld voor wat hierboven wordt gezegd. 
Maar dit als leraar als FEIT presenteren, gaat m.i. te ver. 
Wanneer het vanuit de kinderen ontstaat – en zij kunnen met heel diepe gedachten komen – is het geweldig om er met ze over te spreken. Maar laat ze het als KIEM meenemen (zou het zo kunnen zijn, en wat als het zo is…..) hun verdere leven in, zonder dat wij ze als leerkrachten deze gezichtspunten als waarheid meegeven. 

Helmut von Kügelgen, Erziehungskunst jrg. 15 nr. 11 1951

ZWAVEL – FOSFOR – KOOLSTOF


De eerste kennismaking met de scheikunde (2)*

Het blijkt dat het verbrandingsproces als kernthema voor de scheikunde heel geschikt is en de rode draad om de kinderen van 13 jaar (7e klas) de basale elementen van de scheikunde te laten ervaren.

Dit thema wordt nog niet losgelaten, wel wordt er een nieuw gezichtspunt toegevoegd aan de beschouwingen: we gaan de polariteiten van stoffen bekijken.
De kinderen zijn al lang gewend aan de manier waarop wij dat doen met de beeldende voorstellingmogelijkheden, o.a. bij natuurkunde, grammatica, bij het schilderen en aardrijkskunde. (Je bespaart aanzienlijk wezenlijke lestijd wanneer je bijv. Duitsland en de buurlanden als dualiteiten ten tonele voert: Zwitserland met Denemarken, Frankrijk met Polen, België en Nederland met Tsjechië en Slowakije; Engeland met de Balkanlanden, Scandinavië met Italië)

Hier leren de kinderen door de verschijnselen van de verbranding zwavel en fosfor als polariteiten kennen.

Zwavel komt uit het gebied van de vulkanen, uit de schoot der aarde. De vlam ervan is helder en zonder licht, de dampen die eraf komen verstikken en prikkelen en benemen je de adem en het bewustzijn. Je vindt het in allerlei kristallen en andere verschijningsvormen; het vertoont zich in drie vloeibaarheidsfasen. Het zit in de hele aarde tot op grotere diepten. In de vorm van verbindingen met de gesteenten, in blende en kies en daarmee bouwt het mee aan de vormvastheid van de aarde.
Bij de levende wezens is de zwavel vooral bij de stofwisseling actief.
Het koele licht van de gedachten en de lichtloze sfeer van het stofwisselingsgebied waar we wel op een andere manier gloed aantreffen, vormen grote tegenstellingen.
Wanneer dit aardevuur, in het donker, in de stofwisseling de stoffen omvormt en door elkaar mengt en dat naar het hoofd stijgt, verstoort het de helderheid en wakkerheid van het bewustzijn.

Fosfor als drager van licht lijkt wel of het niet van deze wereld is.
Alleen door een hulpgreep, door het onder water te houden, kun je het bewaren. Komt het in aanraking met lucht, dan steekt het zich a.h.w. zelf aan en brandt met een heldere lichte vlam, terwijl zwavel met een blauw geschakeerde warme vlam brandt.
Wanneer je in het donker met fosfor op de muur schrijft, licht dit vanzelf op en dan wordt de klas sterk geraakt: geen druk opgewonden enthousiasme, maar een teruggehouden, eerder een schrikachtige verbazing.
De kinderen reageren heel zuiver op de beelden die de natuur van de werkelijkheid geeft. Zoals de aanwezigheid van suiker het voedsel doortrekt, zo ook de fosfor, fijn verdeeld, de natuur.
De dwaallichten, het vrijkomende fosfor bij het vergaan van planten, komen in het sprookje van Goethe voor als beelden van intelligentie die snoepzucht en onrust vertoont.
In de zenuwsubstantie bevindt zich ook fosfor.
De hersenen, het orgaan waarmee wij onze gedachten bewegen, gebruiken ook fosfor. Er kan als een flits een gedachte opkomen, in het hoofd gaat ons een licht op – en daarom hoeft het niet te verwonderen dat fosfor in medicamenten helpt om het bewustzijn te wekken. In het stofwisselingssysteem is fosfor echter een vergif.
Bij de opbouw van het lichaam wordt fosfor gebonden op de plaatsen waar minerale substantie gevormd wordt: in de botten (ook in het rotsachtige ‘beendergestel’ van de aarde heeft fosfor zijn aandeel.
Zo wordt de lichte, vluchtig naar omhoog strevende fosfor in het levende mineraal vastgehouden en bouwt het mee aan het beeld van de dood, de knekelmens.

Uitgaand van de fosfor kijken we naar de productie van lucifers.
De temperaturen van ontbranding en verbranding laten fosfor, zwavel en hout na elkaar branden.
Hierbij doet de gelegenheid zich voor om alles wat behandeld is, nog een keer door te nemen.

Deze periode begon met de lucifer.
Om dit eerste deel van de introductie in de scheikunde samen te vatten, kan de beschouwing over de koolstof een plaats krijgen die tussen fosfor en zwavel in staat, met een heldere en lichte vlam brandend.

Alle stoffen die door het leven opgebouwd zijn, kunnen branden – zij worden met behulp van koolstof opgebouwd. Het minerale daalt in de as neer, warmte en licht keren terug in de hoogte.
Als koolstof verbrandt, haalt de vuurkracht zuurstof uit de lucht en vormt daarmee koolzuurgas dat in staat is het vuur te doven; wij ademen het via de longen uit.
Dat kan met eenvoudige proef getoond worden:

In een sterkere glasbuis wordt een stuk gloeiend houtskool gedaan. Een kurk waardoorheen een glasbuis gestoken is, sluit het af. Blaas ik daardoor lucht naar binnen, dan gloeit de houtskool op; de lucht die ervan afkomt, dooft een kaarsje dat in een open glas staat. Als je daarin een aantal kaarsen van verschillende hoogte zet, gaat eerst de kortste uit, de langste het laatst.
In de Hondsgrot bij Napels stikten de laag bij de grond lopende honden, terwijl de mens zijn hoofd boven de gevaarlijke gaslaag heeft.
Een plant die verbrandt ‘ademt’ in de vorm van C02 de koolstof weer uit die ze tijdens het groeien opgenomen heeft.
De alom aanwezige koolstof is door het koolzuur uit de lucht gegeven. Je kan er heel enthousiast voor worden dat dit kleine bestanddeel van ongeveer 0,003% kooldioxide van de lucht de bouwsteen is van alle levende organismen.
Door de kalk die we deze periode ook nog zullen leren kennen, bouwt het zelfs het geweldige bergmassief.
Mens en dier ademen koolzuur uit als verbruikte lucht zolang ze leven en de warmte van hun bloed vernieuwen.
In dit opzicht zijn groei en het ontstaan van de vlam verwant.
Wij veranderen met het ouder worden, omdat de omgevormde wereldvuurkracht ons omgewerkt doortrekt. De planten echter nemen het koolstofdioxide van de vlammen en de uitademing op en bouwen daarmee de zichtbare gestalte op. Dat is de voeding van de mens en daardoor wordt koolstof ook een bouwstof van het lichaam. (Behalve water en zout is er geen voedingsmiddel dat niet een koolstofverbinding is).
Het leven van de men echter wordt met de eerste ademhaling ‘aangestoken’ door de ‘levens-vuurlucht’, die de planten op hun beurt vrij gegeven hebben.
De goddelijke adem bezielt en pulseert ons. Dit ritme van de schepping is een wonder, dat dank en vreugde op kan roepen.

Uiterlijk gezien verschijnt de koolstof aan ons als zwart en donker – erin draagt hij licht en warmte met zich mee.
In de diamant fonkelt dit licht en tegelijkertijd is die de meest vaste materie.
Koolstof is met de ritmen van het leven en de krachtstroom van de vier elementen op een bijzondere manier verbonden.
In het koolzuurgas lijkt de dood te sluimeren – maar wat er leeft, bouwt zich ermee op.
Leven bestaat uit in- en uitademen, uit worden en sterven. En alleen aan dit worden en sterven wordt het bewustzijn gewekt.

Een beeld waarin veel samengevat kan worden van de stof die tot nog toe behandeld is en verborgen mee kan klinken in het onuitgesproken geheim, kan in deze uren worden geschetst.
In de tegenstelling mens – plant.

De bloem, het bloeien laat in vorm en kleur, in geur en licht de verwantschap zien met de vlam. Als ze uitgebloeid is, opgebrand, valt het zaad als de as naar de aarde. Hiermee is de wortel verbonden die het meeste mineraal, as, vastheid bevat. Het hardst na het mineraal is bij de mens het hoofd. Van binnenuit, uit de lager gelegen organen, stijgt de warmte in het organisme omhoog, de as wordt a.h.w. naar boven gedragen.
In de mens lijkt een omgekeerde plant verborgen te zijn waarvan de wortels in het hoofd, de bladeren in de borst en de bloem in heel de activiteit in de onderregionen van de mens het tegendeel uitmaken.
Met open zintuigen en een bewustzijn dat op wijsheid gericht is, wortelt de mens met zijn hoofd dat hij vrij ronddraagt a.h.w. in de kosmos – in zijn verbonden-zijn met de aarde bloeien zijn wilskrachten op, waarvan de vruchten bij het rijk van de toekomst horen en bij de hemelse verten.
Je zou hier nog kunnen zeggen dat vooral de voeding van wortels een werking op het hoofd heeft. 
In een latere geschiedenisperiode kan dit motief opnieuw ter sprake komen, wanneer de aardappel als volksvoedsel zijn intrede doet en tegelijkertijd kan dan aan de orde komen hoe de intelligentie ontstaat.

Een ander beeld wordt met sterke gevoelens opgenomen. 
Zo zullen licht en warmte bij het verbranden van stoffen weer hemelwaarts keren. Zo zal de ziel bij het sterven het lichaam verlaten waarbij dit of de as de aarde weer vernieuwt.
Dan kan er een nieuw begrip ontstaan voor het vuuroffer. 
Bij het beeld van het brandend vuur dat meer is dan een wetenschappelijk verbrandingsproces, dat een geestelijke oerkracht is, wordt duidelijk dat al het leven uit de hemel komt en weer naar de hemel terugkeert. 
Onuitgesproken kan er in de kinderen begrip zijn ontstaan voor een spreuk die zij aan het begin van het lesuur gesproken hebben:

Aus dem Geist ist alles Sein entsprungen,
Im Geiste wurzelt alles Leben
Nach dem Geiste zielen alle Wesen. (Rudolf Steiner)

Uit de geest is alle zijn ontsproten
In de geest wortelt al het leven
Naar de geest zoeken alle wezens hun doel.
(vrije vertaling)

*Deel 1   deel 3

7e klas scheikundealle artikelen

Scheikunde: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas.

 

2532-2373

.

.

.

.

VRIJESCHOOL –– Het leerplan – Caroline von Heydebrand (7e klas)

.

Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc). 
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling.

Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925
.

HET SCHOOLKIND VAN HET TWAALFDE JAAR TOT DE PUBERTEIT

Zoals het negende jaar een belangrijke cesuur in het leven van de wordende mens betekent, zo is ook het binnengaan in het twaalfde jaar van een bijzondere betekenis. 
Op deze leeftijd begint het kind zich steeds sterker te verbinden met zijn bottensysteem dan eerder het geval was. 
Het jongere kind beweegt met een vanzelfsprekende gratie door zijn spiersysteem dat gevoed wordt door de ritmische bloedsomloop. Nu neemt de jonge mens bezit van zijn skelet, hij gaat a.h.w. van de spieren via de pezen naar het skelet, zijn bewegingen verliezen het ritme en de bevalligheid, worden hoekig, onbeholpen, willekeurig. Het kind komt in de ‘vlegeljaren’ en weet niet wat het met zijn ledematen moet beginnen.
Maar alles wat in het leven en in de wetenschap moet gehoorzamen aan mechanische wetmatigheden, kan nu zonder nadeel zinvol aan het kind bijgebracht worden daar het zich met zijn geest-zielenwezen sterker met de mechanica van zijn bottensysteem verbindt. 
Een hele wereld van nieuwe leergebieden gaat in deze tijd voor hem open. 

De zevende klas

Aardrijkskunde

Verder gaan met klimatologische verhoudingen en beginnen met te schetsen hoe de geestelijk-culturele verhoudingen van de bewoners op aarde zijn, steeds in samenhang met wat over fysische en economische verhoudingen al geleerd is.

Biologie

De leerling is in de voorafgaande jaren van het mensenrijk naar het dieren- en plantenrijk naar de aarde tot aan de verschillende mineralen afgedaald. Nu gaat de beschouwing weer terug naar de mens. Je bespreekt voedings- en gezondheidsverhoudingen. Aan het eind van de eigenlijke kindertijd, aan het begin van de puberteit is de opgroeiende mens zo ver dat hij begrip en betrokkenheid kan opbrengen voor voeding- en gezondheid, zonder die egoïstisch te benaderen, zoals oudere mensen gewoonlijk doen.

Euritmie

Door de keuze van de gedichten is het mogelijk een goede samenwerking te krijgen met het vak Nederlands. De uitdrukkingsvorm voor wens, verbazing, verwondering die het kind hier leert, kan nu door de euritmische bewegingen die erbij horen met het hele lichaam worden ervaren.
De aanzet voor geometrische vormen, concentratie- en beheersingsoefeningen, groepsvorming en staafoefeningen worden verder ontwikkeld.

Tooneurtimie:
Hier wordt begonnen met het werken aan de mol-toonladders. Je gaat verder met het weergeven van melodieën van oude meesters, bv. voor fluit en viool die door de kinderen zelf worden bespeeld. Je kiest melodieën van Mozart, Bach, Corelli, Telemann, Händel enz. Al in de voorafgaande jaren spelen de kinderen zelf voor de euritmie eenvoudige fluit- of vioolmelodieën.

Geschiedenis

Er moet zorgvuldig aandacht besteed worden aan de verhoudingen in Europa en buiten Europa vanaf het begin van de 15e tot aan het begin van de 17e eeuw, het tijdperk van de ontdekkingen en uitvindingen. Het kind moet een diepe indruk krijgen van het buitengewoon groot belang van deze tijd waarin de nieuwere mensheid binnengaat.

Gymnastiek

Voortzetting van de oefeningen met een meetkundig karakter, met en zonder stok, ook als oefening voor het uithoudingsvermogen. Sterke ritmes. Verdergaan met oefeningen met een rij, aangepast aan de leeftijd.

Toestel:
Verdergaan met oefeningen die weer tot meer lichaamsbeheersing leiden. Op de brug oefeningen met kort steunen, aan de rekstok eenvoudige draaiingen. Wandrek en ringen: gebogen houding. Oefeningen met de dubbele bok.

Handenarbeid

Voortzetting van de 6e klas.

Handwerken

Jongens en meisjes naaien met de hand een blouse of een ander kledingstuk. De meisjes voorzien hun blouses van borduurwerk dat ze zelf ontwerpen. Er wordt begonnen met leren over de stoffen.

Meetkunde

Wordt voortgezet tot aan de stelling van Pythagoras.

Muziek

In de zevende klas wordt in het bijzonder de beleving van het octaaf  verzorgd. Twee-, drie- en vierstemmige liederen worden zowel a capella als ook met begeleiding van instrumenten gezongen. Naast het meer gewone volkslied, komt ook het oudere, polyfoon geschreven volkslied, zodat ze dit in zich opnemen, wat later moet leiden tot het begrijpen en uitvoeren van oudere en nieuwere polyfone koormuziek. De theoretische begrippen, ontdekt door praktische oefeningen, worden uitgebreid. Langzamerhand wordt het muzikale oordeel gewekt en begrip voor eenvoudige muzikale vormen. De leerling wordt gewezen op het karakter van een muzikaal kunstwerk, bv. op het verschil in karakter van een stuk van Beethoven met dat van Brahms. Hij moet opgevoed worden tot het genieten van wat muzikaal mooi is.

Natuurkunde

De leerling vergroot zijn kennis over de akoestiek, optica, warmteleer, magnetisme en elektriciteit. Daarbij leert hij de belangrijkste zaken uit de mechanica kennen: de hefboom, raderen met aandrijfas, katrol, het schuine vlak, cilinder, schroef enz.

Niet-Nederlandse talen

Engels en Frans:
De nadruk ligt op leesstukken en de behandeling van het taalkarakter. Het leven, het doen en laten van de volken die de taal spreken wordt behandeld. Je geeft een heel beknopt resumé van de betreffende literatuur. Bij de leesstukken laat je zelden vertalen, maar wat gelezen is, vrij navertellen. Je zou bij Frans bv. delen uit de komedies van Molière, bij Engels bv. Christmas Carol van Dickens kunnen lezen.

Latijn en Grieks:
De leergang van de zesde klas wordt voortgezet. Af en toe kun je kleine stukjes van Homerus gebruiken, zonder al te veel in te gaan op de formele moeilijkheden.

Rekenen

Potentiëren, worteltrekken, negatieve getallen en de leer van de vergelijkingen in samenhang met het praktische leven worden doorgenomen.

Scheikunde

Vanuit het alledaagse proces van verbranding leert het kind de eerste simpele scheikundige voorstellingen kennen. Met hulp van de al geleerde begrippen uit de natuurkunde, scheikunde, aardrijkskunde schets je een samenvattend geheel van handel- nijverheid- en verkeersverhoudingen.

Taal

Je laat het kind in de manier van taalgebruik een goede plastische opvatting ontwikkelen van de uitdrukkingsvormen bij ‘wensen’, ‘verwonderen’, ‘verbazen’. enz. Het kind leert de constructie van deze zinnen bij zijn gevoel vormen. Je laat een zin vormen die uitdrukt dat iets gewenst is, dan een die bewondering uitdrukt en deze zinnen worden met elkaar vergeleken om zo begrip te wekken voor de innerlijke plastiek van de taal. 
In het opstel laat je iets karakteristieks uit de natuur beschrijven. Wat zakelijk-praktisch is wordt in de zakenbrieven zorgvuldig verder ontwikkeld.

Tekenen

Getekend worden voorwerpen die elkaar doordringen, het korter worden, elkaar overlappen op een eenvoudige manier met perspectief. Ook hierbij wordt begrip en gevoel gewekt voor het mooie aan de techniek.

Tuinbouw

Wat in de 6e klas werd begonnen, wordt voortgezet

Vertelstof

Volkeren- en rassenkunde* bieden lees- en vertelstof.

*In 1919 geeft Rudolf Steiner een opsomming van de vertelstofmotieven voor de verschillende klassen. Voor klas 7 geeft hij aan: ‘Erzählungen über die Volksstämme [GA 295/19] Vertaald als ‘verhalen over volkeren’.
In de pedagogische voordrachten zegt Steiner nergens iets over ‘rassen’. 
Er is door hem ook geen vak ‘rassenkunde’ geïntroduceerd.
In zijn antroposofisch werk vinden we wél allerlei gezichtspunten over de rassen.
In de pedagogische en ook andere voordrachten vinden we dat ‘antroposofie’ – dus dan óók zijn rassenopvattingen – NIET in de lesstof thuishoort. [zie hier]
Desalniettemin hebben leraren in het verleden deze ‘antroposofische rassenkunde’ wél als periodestof aangeboden. 
In 1996 leidde dit tot een ‘rel’.
In een latere uitgave van von Heydebrands leerplan komt de ‘rassenaanwijzing’ niet meer voor.  

.

Meer artikelen over het leerplan

7e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas:  alle beelden

.

2073-1945

.

.

.

.