Tagarchief: landkaart tekenen

VRIJESCHOOL – Schilderen in klas 6 t/m 8 (2)

.

Onderstaand artikel is een bewerkte vertaling uit:
.
Der künstlerische Unterricht. Mahlen und Zeichnen
Jünemann/Weitmann  (1e druk 1976)
(Inmiddels is er een 5e druk 2007)

.

SCHILDEREN IN KLAS 6 T/M 8

.
Schilderen en tekenen van landkaarten
.

Aardrijkskunde heeft een speciale plaats in het leerplan van de vrijeschool. In combinatie met biologie, geschiedenis en geometrie is het bedoeld om leerlingen kennis te laten maken met economische en culturele omstandigheden op een zodanige manier dat al het menselijk leven zichtbaar wordt in zijn mondiale onderlinge verbondenheid. Uiteraard horen hier ook kunstzinnige lessen bij. Daar volgt voor de tien- tot veertienjarigen een thema uit: het schilderen en tekenen van landkaarten.

In het 4e schooljaar krijgt het kind een visueel idee van de hoogteverschillen, heuvels en bergen, rivieren in het land waar hij woont en kan er met een elementair schilderen van een landkaart worden begonnen.

In de plantkundeperiode in de 5e klas komt er een eerste inzicht van de vegetatiezones van de aarde.

In 6e, 7e en 8e klas richten aardrijkskundelessen zich vooral op de historische en spirituele omstandigheden van de volkeren. De verschillen tussen het Middellandse Zeegebied en het Scandinavische gebied, tussen de Europese en de Amerikaanse en Aziatische volkeren worden benadrukt.

In het begin zal je in de periodeschriften met kleurpotloden werken en pas later overgaan op waterverf.
Als je de geschilderde kaart(en) in het periodeschrift wil hebben, is het mogelijk om ze daar ook in te schilderen, maar als er iets mis gaat, water!) kan er veel in het schrift bedorven worden. 
Apart schilderen en inplakken is ook een optie. 
Hoe dan ook, het bepalen van de grootte is belangrijk. En of het bv. een land in de ‘breedte’ is, Zwitserland of in de lengte, Italië bv. In het boek wordt Griekenland genomen: in de lengte. Er moet goed gekeken worden hoe dan in de lengte, hier is het enigszins diagonaal. Ook de verhoudingen van land-water en hoe groot dan de eilanden zijn en waar die liggen t.o.v. de kust of een stad. Kortom, je zou vóór het schilderen eigenlijk eerst een ruwe schets moeten maken met potlood om de karakteristieke kenmerken in je op te nemen. Klassikaal kan je dat doen door op het bord met een brede natte penseel de vormen aan te duiden.
Je kan een landkaart voor het bord hangen als voorbeeld. Maar het telkens moeten opkijken en weer terug naar het papier is lastiger dan bv. een  gekopieerd kaartje dat op de tafel ligt. De atlas is i.v.m. het formaat ook niet handig en kan ‘vuil’ worden. 

Eerst dan beneden links met blauw de zee en langzaam naar het land toewerken en dat uitsparen.

In atlassen staan op de kaarten ook allerlei kleuren, m.n. bij de hoogtekaarten, waarbij een kleur dan bij een hoogte hoort. Dat kan je vanuit aardrijkskundig perspectief ook zo schilderen/tekenen, zie illustraties onderaan.

Bij het kunstzinnig schilderen van een kaart zou je meer uit moeten gaan van de aard van het land: is het er warm of koud(er) en daarbij de passende kleuren- warme – kleuren nemen, hier bv. geeltinten en die vanuit het midden langzaam naar de kust laten verlopen in minder intens geel.)
Bij de kust, bij de baaien komt het op meer precisie aan en moeten de leerlingen kunnen beschikken over bredere en smallere penselen.
Het hoeft niet allemaal zo gedetailleerd, het moet een levendige indruk wekken en een ander moet meteen kunnen zien: dat is Griekenland, ook al  ‘klopt’ de kust niet in detail. 
Ook de zee kan met diepere en lichtere tinten blauw levendiger worden, evenals het land dus met geel, waarbij ook rood een rol kan spelen. Daarmee kun je bv. de berggebieden wat accentueren. De lager gelegen gebieden krijgen dan meer groen – waarmee de kaart een soort hoogtekaart wordt.

In het boek wordt een interessante suggestie gedaan om Spanje, Italië en Griekenland met elkaar te vergelijken.
Spanje is als vorm veel massiever dan Griekenland, Italië ligt er – letterlijk – tussen. Ze liggen alle drie op dezelfde breedtegraad en ze hebben vergelijkbare warmte- en lichtomstandigheden.
Met kleur kunnen ze verschillend weergegeven worden.
In Griekenland zal het geel domineren t.o.v. het rood- en groenachtige; rood zou meer bij Spanje horen en oranje-vermiljoen bij Italië. Deze kleurkeuze geeft karakteristiek uitdrukking aan het stralende, gestructureerde Griekse schiereiland, het uniforme, rustige Spaanse en het dynamische bewegende Italiaanse schiereiland.
Uiteraard moet er in de les aandacht worden besteed aan het betreffende klimaat, de vegetatie, de dierenwereld en de bevolking met hun verschillende gewoonten. Dan kan de leerling zijn eigen ervaringen schilderen, waarbij de hoofdtonen variëren.

Nog een reden om de 5e klas met Griekenland te beginnen, is dat het vertelstofthema de Griekse mythologie is en er ook met de geschiedenis van Griekenland wordt begonnen, waardoor er al iets bekends over Griekenland aanwezig is. 

geen voorbeeld uit het boek

Dan volgt de suggestie om als contrast de Scandinavische landen te nemen, m.n. Noorwegen en Zweden. Deze vormen samen een groot schiereiland dat zich in het zuiden in twee hoofden splitst. De ‘Scandinavische leeuw’ springt als het ware richting de Deense landtong, waarvan de bijbehorende grote eilanden in de Oostzee liggen. 
De westkust is met de Noorse fjorden het rijkst gestructureerd. In het Middellandse Zeegebied is dat in het oosten bij Griekenland.
Die beschrijvingen maken dat de leerlingen bewuster gaan kijken en ze gaan eigen ontdekkingen doen. 

In tegenstelling tot de warme tinten van het zuiden, nemen we nu voor het  noorden de koele kleuren. Eerst wordt de zee weer blauw geschilderd en wordt het land weggelaten. Het westen en zuiden van Scandinavië krijgen geelgroene en blauwgroene kleuren, de Baltisch-Finse kust wordt blauwviolet. Tussen de grijsgroene tinten van de Noordzee en het blauwviolet van de Oostzee komt het Deense land met de eilanden in evenwichtig groen.

Neem je Engeland, Schotland en Ierland dan heb je een groter schilderoppervlak nodig. Het zuiden van Engeland en Ierland kunnen bv. in rood-geel geschilderd, het midden met geel-groen en het noorden, vooral Schotland, met groen-blauw.

Je kan de leerlingen ten slotte een volledige kaart van Europa laten maken op een groot vel. De nieuwe opdracht vereist dat de aparte vormen van de landen die nu bij iedereen bekend zijn, in een passende verhouding worden gebracht en dienovereenkomstig worden gerangschikt op het grootformaatvel van de diagonaal, die onzichtbaar van rechtsboven naar linksonder loopt. De rechterkant van het vel wordt grotendeels bedekt door het Russisch-Poolse land. Aan de linkerkant daarentegen steken de divers gestructureerde kustgebieden van de westelijke en zuidwestelijke landen de zee in.

Je kan weer vanaf de zee beginnen met blauw. Vanaf ongeveer het midden van het blad straalt geel uit naar de diverse landen, vooral naar het westen en zuiden. Dan bv. verder met een zekere harmonie  van verschillende kleurgebieden: rood-oranje-geel komt uit het zuiden, paars, blauw, groen komt uit het noorden. In het westen ontmoeten rood en blauw elkaar op een gele achtergrond, waardoor oranje en groen ontstaan. In het oosten werkt rood vanuit het zuiden in het blauw en schept een paarse kleurzone. Dit totaalbeeld van Europa, dat aan het einde van de aardrijkskundeperiode wordt geschetst, lokt in de klas doorgaans levendige verrassing en enthousiasme uit .
Het lukt alleen als je vooraf grondig de aparte landen oefent. Met de op deze manier verworven vaardigheden kun je ook de andere westelijke, oostelijke en zuidelijke continenten, die later worden besproken, in kleur weergeven.

Uit het boek, 7e klas

Naarmate de jongere de puberteit nadert, ontwikkelt hij door het schilderen sympathie en warmte voor de verschillende landen en continenten en blijft hij geen neutrale toeschouwer.

De dynamiek van de bewegingsprocessen van de aarde wordt echter alleen vastgelegd door middel van vormtekenen.
Als je de elementaire omgang met kleurtonen uit de eerste klassen hebt gevolgd bij het schilderen van kaarten, dan kan de leerling door al het oefenen in  vormtekenen nu ook kaarten tekenen.

Met lijnen tekenen, betekent heel vaak dat de lijn geen abstractie moet zijn, maar dat deze ontstaat op de grens van twee kleurvlakken. De beweging(en) moeten overeenkomen met de werkelijkheid. Een rivier moet altijd volgens zijn loop vanaf de oorsprong worden getekend, nooit vanuit de monding. Ook hier is het water met blauw potlood getekend en de bergen bruin.

Als de leerlingen in klas 8 in de natuurkunde kennis maken met de hydraulica, de waterloopkunde, leren ze over de wetten volgens welke een rivier zijn rivierbedding creëert, ze leren hoe deze zich vormt in vele onregelmatige, heen en weer veranderende stromingen, bij de indraaiende stroming, concave, schuurt de rivier de oever uit die dan afkalft. Bij de zich naar buiten bewegende stroom, de convexe, zet zich op de oever bezinksel af, zodat de rivierkrommingen steeds uitgestrekter worden. Met deze besprekingen in het achterhoofd, voel je het element van een ‘eeuwig bewegende’ stroom bij het tekenen.
Een eerste oefening is er een met vrij vloeiende lijnen en vervolgens werden deze omgezet in de wervelende bewegingen van een waterstraal. Vervolgens kan een poging worden gedaan om de rivieren van een land gedetailleerder te volgen en hun kenmerken te onderzoeken.
Laten we als voorbeeld de Loire nemen, de grootste rivier van Frankrijk. Deze ontspringt op de hoogten van de Cevennen, loopt kort naar het zuiden en draait naar het noordwesten, stroomt door het Centrale Massief, wordt bevaarbaar bij Vorey, verlaat de bergen bij Roanne, stroomt in het bekken van Parijs in een brede boog voorbij de stad Orleans, breidt zich uit als een baai onder Nantes en mondt uit in de Atlantische Oceaan bij St-Nazaire. Wat in deze rivierloop meteen in het oog springt is de wijde boog die geen afbuigende vormen vertoont, maar het lijkt wel of deze doortrokken is van een muzikaal-rustig voortklinkend element. De bovenloop heeft echter een zodanig verval dat de omstandigheden van het water zeer snel veranderen. Daarom moeten hoge dijken onder Orléans de lager gelegen delen beschermen tegen het hoge water dat in een paar dagen tot wel acht meter kan stijgen. Ook krijgen de leerlingen te horen over de prachtige kastelen tussen Orléans en Tours; zo wordt alles tot een indrukwekkend geheel. tot een indrukwekkend beeld.

Wanneer je de vloeiende lijnen van de Loire volgt, ontstaat er een ander beeld, dan bij bv. de Seine. Aan de Seine zijn vooral de sterke kronkelingen opmerkelijk en de vele aftakkingen waar deze in het Engelse Kanaal uitmondt.

Een doel is toch ook dat de leerlingen ervaren dat de aarde een levend geheel is. Achter kleuren en lijnen die ze zelf vormen, blijft hopelijk een beeld achter van de werkelijkheid. Alleen naar kaarten kijken, kan dit niet bewerkstelligen. Voor veel leerlingen wordt door deze oefeningen de atlas een soort platenboek waarin ze met volgehouden aandacht studeren.

Het schilderen van kaarten op deze manier is in de eerste plaats gedaan vanuit een kunstzinnig perspectief.
Je kan ook kaarten schilderen of tekenen vanuit een meer aardrijkskundig uitgangspunt, of in samenhang met geschiedenis bv.

.

.

6e klas: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

8e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 6e klas

Vrijeschool in beeld: 7e klas

.

3273-3080

.

.

.

.